Epiloog
Alice klemde haar handen om de reling van het balkon. Haar blik gleed naar de mensenmassa die zich onder haar verzameld had, een verzameling felle kleuren en vrolijke kreten. Niet alleen mensen sierden de menigte, ook heksen, magiërs en elven. Ze zag zelfs enkele SchaduwElven, die na jaren van tirannie eindelijk de moed hadden gevonden om uit hun hol in de grotten te kruipen.
Haar mensen. Haar volk.
Ze schrok op uit haar gedachten van een warme hand op haar rug.
'Alice.'
Ze keek om. 'Mam.'
Het woord voelde raar aan in haar mond; ze had het nog nooit geproefd. En toch, naarmate de dagen vorderden, werd het normaler. Beter.
Katherine Abbadon, die haar naam weer met trots kon dragen nu de koning dood was, keek uit over de hoofdstad van Ravendal. Alle straten waren volgepropt met mensen, uit alle uithoeken van het land. Iedereen wilde de kroning van Alice bijwonen. Iedereen wilde de vrouw zien die alle magische wezens uit hun lijden verlost had, samen met de Rebellen.
Al was het niet alleen een dag van feestelijkheid. Op het plein werden kransen gelegd, een eerbetoon aan de gesneuvelden.
Blauwe bloemen voor Caelum.
Groen voor Mara.
Zwarte kransen voor de gestorven SchaduwElven.
En tenslotte wit, voor alle onschuldige ter dood veroordeelden.
Ravendal had geleden. En Alice's heerschappij was het einde van het tijdperk van pijn. Een punt achter de zin die al te lang geduurd had. Ze hadden hoge verwachtingen van haar. Zij, Alice Abbadon, zou niet in de voetsporen van haar vader treden, en alle magische wezens toelaten in het rijk. Ze zou ze verwelkomen en eren, ze zou voor ze zorgen.
Ze vergaten dat zij was opgevoed met het idee dat ze slecht waren. Monsters.
Ze vergaten hoe moeilijk het was.
Alice fronste. Ze keek op, naar haar moeder. Onder haar gonsde de mensenmassa door, als een nest bijen.
'Wat als ik het niet kan?'
Katherine glimlachte, en de rimpels in haar gezicht bewogen mee, trokken de huid in vriendelijke, zachte plooien. Ze streek haar dochters haar, dat speciaal voor de gelegenheid gevlochten was en gevuld met witte bloemen, achter haar oor.
'Wat als je het wel kan?'
Ze keken weer uit over het koninkrijk. Beneden, op het plein, legde Nox de groene bloemen voor Mara. Mensen bestudeerden hem met een wantrouwige nieuwsgierigheid. Nox, de demon die het koninkrijk redden. Die een einde maakte aan de tirannie, en daarbij de enige verloor die ooit van hem gehouden heeft. De oordelen die over demonen geveld waren werden dankzij hem in twijfel getrokken. Hij had bewezen dat ze niet harteloos waren. Niet monsterlijk.
De fontein op het midden van het plein, waar de kransen tegenaan werden gezet, ging aan. Het water glinsterde in het zonlicht. Mensen lachten, mensen rouwden. Het was een overweldigende verzameling van gevoelens, kleuren en soorten.
Samuel kwam aan, ze hoorde het aan het tikken van zijn wandelstok. Zijn slechte been had hij overgehouden aan de strijd, maar, zoals hij zelf vaak zei, had hij ook kunnen sterven. Hij leefde nog. Daar ging het om.
Hij ging naast Alice staan. Hij wierp Katherine een geamuseerde blik toe. Ze glimlachte voorzichtig. Ze was gewend aan de woede en agressie van de koning, en de warme liefde die tussen Katherine en Samuel was opgebloeid na de dood van de koning was nieuw voor haar. Samuel stootte zacht en vriendelijk tegen Alice's schouder.
'Zenuwachtig?'
Ze huiverde. 'Ik vond het minder eng om iemand in de hens te zetten.'
Katherine lachte. 'Het zit in de familie. Je zult het geweldig doen, Al.'
Ze gaf haar een duwtje richting haar kamer. Ze zou zo het plein op moeten lopen, en de mensen moeten groeten. Ze zou moeten glimlachen, en een toespraak houden. Ze zou het volk geruststellen, ze vertellen dat ze voor ze zou zorgen. Ook al wist ze niet of ze daartoe in staat was.
'Het komt wel goed,' riep Katherine haar na.
Zenuwen balden zich samen in haar borstkas. Ze liet Samuel en Katherine achter op het balkon en wandelde de kamer in. Haar blauwe jurk zat strak en kriebelde. Het korset benam haar haast de adem.
Dat alles verdween toen ze Ryu zag staan.
Haar witte haar glansde in het licht van de kroonluchter en haar koffiekleurige huid zag er gezonder uit dan ooit. Haar grijze ogen schitterden. Ze floot tussen haar tanden.
'Koningin Alice,' Plagerig maakte ze een buiging. 'Zullen we maar gaan?'
Alice liet haar opgetrokken schouders zakken en haakte haar arm in die van Ryu. Ze bestudeerde haar. Elke lijn in haar gezicht, van haar ogen tot de lichte schubben die op haar wangen schemerden.
'Graag,' fluisterde ze.
Samen liepen ze naar de deur. Soldaten gaven haar een eerbiedig knikje. Zelfs Draven, hoofd van de koninklijke garde en trouwe vriend van haar vader, gaf haar een kordaat knikje. Een voorzichtige glimlach krulde om zijn lippen toen hij naar de deur liep om die voor haar te openen, en haar te presenteren aan het volk.
'Alice Abbadon,' Zijn stem klonk geamuseerd. Zijn ogen boorden zich in de hare, en ze kende hem lang genoeg om te weten wat hij wilde zeggen. Ze heeft vaak met hem geschaakt. Ze zaten dan aan de houten tafel in de eetkamer, het schaakbord voor hen, een ongekende rivaliteit tussen de twee, die allebei een sterke drang tot winnen hadden. Als ze van hem won glimlachte hij, schudde hij haar de hand en zei: 'Goed gespeeld, prinses.'
Ze schonk hem een dankbare glimlach toen hij de deur voor haar opende en het juichende volk onthulde. Ryu kneep in haar hand. Ze kneep zacht terug.
'Het is voorbij,' fluisterde Ryu.
'Ja,' zei Alice, haar blik op het juichende volk gericht, een halve glimlach om haar lippen gekruld.
'Het is voorbij.'
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top