9. Te slecht voor de galg
Kats hart klopte zenuwachtig in haar borstkas. Ze had in haar kast vol zwarte jurken gezocht naar iets kleurrijks, en droeg nu een lange, dieprode jurk. Het was niet haar stijl, maar Caelum had gezegd dat zwart niet de kleur was waarin ze bewakers kon verleiden. Zwart schrok af, zei hij.
Ze liep alleen over het dorpsplein. Caelum liep hier ook ergens, wist ze. Hij zou Nox bevrijden. Ze had het plan in gedachten al honderden keren herhaald, en het leek met de minuut dommer te worden.
Maar nu kon ze niet meer terug.
Ze hapte onbewust naar adem toen ze de gevangenis voor zich zag oprijzen, in al zijn glorie. Het enorme gebouw werd ondersteund door witte, brede pilaren, en de gouden trappen waren gemaakt van een materiaal dat ongetwijfeld een fortuin had gekost. De enorme, gouden koepel die de bovenkant van het gebouw omhulde glansde in het zonlicht.
Zes bewakers stonden voor de ingang. Op de eerste verdieping stonden er nog meer, dat kon ze door de kleurrijke ramen heen zien. Silhouetten die in een vast patroon heen en weer liepen, met een wapen in hun hand.
Dit zou nog wel eens lastig kunnen worden.
De bewakers praatten niet. Ze staarden stuurs voor zich uit, hun gehandschoende hand op hun wapen geklemd. Onbewust greep Kat naar de dolk, die ze in de plooien van haar rok had verstopt. Alhoewel Caelum het had afgeraden, had ze erop gestaan de dolk te mogen meenemen. Sinds de aanval van de Emotieloze voelde ze zich nergens meer veilig.
Ze haalde diep adem, liet de dolk los en liep naar het gebouw toe. Ze hield haar schouders iets gebogen, stond iets ineengekrompen, precies zoals Caelum haar verteld had. Ze moest een zwakke indruk maken.
Ze haatte het, maar het ging haar goed af.
De bewakers hadden haar al opgemerkt. Ze hielden haar goed in de gaten toen ze op hen afliep. Uiteindelijk stond ze voor hen.
'Goedendag, heren.' Ze glimlachte. De glimlach werd meteen beantwoord. 'Ik denk dat ik verdwaald ben.'
De voorste soldaat zette een stap in haar richting. 'Goedendag. Baldar is de naam.' Hij schudde haar de hand. Hij had een stevige handdruk. Zijn rode haar, dat in een kleine staart was gebonden, bewoog mee met elke beweging die hij maakte. 'Waar moet u heen?'
'Mijn moeder is onlangs ernstig ziek geworden. Ik wilde bij haar langs gaan. Ze stuurde me een brief, waarin stond dat ze in Valderi woonde, en dat ik het wel zou vinden.' Ze lachte en keek hulpeloos om zich heen. 'Dat is niet gelukt.'
'Wat heeft ze?' vroeg een andere bewaker. Hij had zwart haar en duistere ogen, die ongetwijfeld al heel wat lijken hadden gezien, en heel wat executies hadden meegemaakt. Toch zag ze medeleven in zijn gezicht. 'Uw moeder, bedoel ik.'
'Ik weet het niet. De dokters staan met de handen in het haar. Het zijn moeilijke tijden, weet u. Dat doet veel met een oud mensenlichaam.' Ze haalde een hand door haar haar, dat ze die ochtend goed geborsteld had, en keek nog eens om zich heen, onbewust op zoek naar Caelum. Ze zag hem niet. 'De stad is groot, en alle straten lijken op elkaar.' Ze deed haar uiterste best om een wanhopige indruk te maken.
'Is er niemand met u mee gereisd?' vroeg Baldar. 'Het is niet veilig voor een vrouw alleen, in een stad als deze.'
'Ik ben mijn hele leven alleen geweest. Ik dacht dat ik me hier ook wel zou redden.' Ze keek hem aan. 'Maar toch raakte ik verdwaald. En ik nam aan dat jullie hier de weg wel kenden. Toch?'
'Natuurlijk kennen we de weg,' zei de man met de donkere ogen. Hij nam haar goed in zich op. 'Wat is uw naam?'
'Sarah,' loog ze.
'Sarah.' Hij sprak de naam langzaam uit, alsof hij hiermee wilde testen of het een leugen was of niet. Zijn ogen hielden haar vast, op zoek naar iets wat een dreiging zou kunnen vormen. Kat had het idee dat hij de dolk die ze bij zich had kon zien, ook al zei haar verstand dat dat onmogelijk was.
'Baldar wijst je de weg wel, goed?' zei hij na een tijdje.
Aarzelend staarde ze hem aan. Wat nu?
'U mag uw post toch niet verlaten?'
Baldar glimlachte. 'Voor een mooie dame als u maak ik graag een uitzondering.' Hij stapte op haar af en liep met haar mee, door de straten van Valderi. Op zoek naar een vrouw die niet eens bestond.
Ze hoopte vurig dat het Caelum beter afging.
~*~*~*~*~*~
Caelum keek toe hoe Kat een gesprek aanknoopte. Ze deed het goed. Goed genoeg om de aandacht van de soldaten bij hem weg te houden.
Hij had zich van tevoren al vermomd, met een oude spreuk die hij van een vriend had geleerd. Hij zag er nu uit als een bewaker, met een zwart uniform met een zilveren raaf op zijn borstkas. Toch was hij bang dat ze het aan hem konden zien. Dat ze met een ijzeren blik door zijn vermomming zouden kunnen kijken.
Hij probeerde zich te gedragen alsof hij er al vaker geweest was, maar kon het niet helpen dat hij naar zijn adem naar binnen zoog toen hij het gebouw binnenstapte.
Het zag er prachtig uit, met hoog gewelfde plafonds en marmeren beelden in de reusachtige hal. Caelum wist waar hij heen moest. Informatie was tegenwoordig net zo makkelijk te kopen als brood, zolang de juiste bron je ervan voorzag.
Hij daalde een witte trap af. De trap glansde als een spiegel, en weerkaatste zijn eigen, zenuwachtige gezicht. Hier werd de omgeving simpeler. De muren waren niet glanzend wit, maar grijs en dof. De gangen waren smal, en als hij de weg niet zou weten zou hij ongetwijfeld verdwalen. In de kelder van de gevangenis bevonden zich alleen de gevaarlijksten. De monsters die gelukkige gezinnen en prachtige dorpen hadden uitgeroeid, en niets hadden overgelaten dan een hoopje as.
Degenen die te slecht waren voor de galg.
Caelum liep naar de laatste cel van de gang. Om hem heen vlogen de gevangenen naar de tralies. Ze gromden en graaiden als wilde beesten, en hij deed dan ook zorgvuldig zijn best om die vieze, moordlustige handen te vermijden.
Hij kwam aan bij de laatste cel, waar een gestalte op de vloer zat. Hij was verrassend kalm, vergeleken met de andere gevangen. Zijn zwarte gewaad verhulde zijn gezicht. De gestalte keek niet op.
'Kijk eens aan,' klonk een duistere, zachte stem. 'Een magiër. Wat brengt u hier?'
Caelum zette een stap naar de tralies toe. Hij slikte en keek achterom. Het zou slechts een kwestie van tijd zijn voordat ze hem zouden ontdekken. Hij haalde diep adem.
'Ik heb een voorstel.'
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top