6. Een onmogelijke missie

De draak gromde. Het geluid klonk alsof een heel leger de grot bestormde, hun schoenen kletterend op de trappen.

Alice legde het eten voor zich neer en ging in kleermakerszit op de grond zitten.

'Kun je je transformeren? Ik moet met je praten,' vroeg ze.

De draak staarde haar aan tijdje aan. Alice voelde de hitte die ze afstootte schroeien op haar huid.

Ze transformeerde. Haar blauwgroene schubben verdwenen langzaam, haar imposante staart verdween en tot slot kromp ze tot het formaat van een mens. Ze lag op de grond, opgerold tot een balletje.

'Dat transformeren doet verdomde veel pijn, wist je dat?' kermde Ryu.

'Sorry,' zei Alice, terwijl ze haar vriendin overeind hielp. 'Ik heb eten voor je, als dat het goedmaakt.'

'Eten maakt alles goed. Wat heb je vandaag meegebracht?' Ze streek haar witte haar glad en schuifelde naar het eten toe. Alice ondersteunde haar zo goed mogelijk.

'Ik heb zalm, en chocolade. En waterbessen.'

Ryu glimlachte en ging bij het eten weer op de grond zitten. Ze vouwde de doek waar het in gewikkeld was open en staarde naar haar maaltijd. Ze likte langs haar lippen.

'Bedankt, Al.'

Alice grijnsde. 'Al?'

'Ja,' Ryu greep een waterbes en zette er haar tanden in. 'ik neem aan dat je vrienden je zo noemen, toch? Alice wordt afgekort Al.'

'Ik heb geen vrienden.'

'Wat ben ik dan?' Ryu keek haar quasi-gekwetst aan. Ze stopte een stukje chocolade in haar mond.

'Behalve jou, bedoel ik.'

Ryu grijnsde. Ze schrokte het eten naar binnen. Alice bestudeerde haar. Haar korte, witte haar stak alle kanten op, en was in sterk contrast met haar koffiekleurige huid.

'Je moet je nagels eens knippen,' merkte ze op, met een blik op haar zwarte, lange nagels.

Ryu deed net alsof ze goed om zich heen keek. 'Waarom? Niemand die mij ziet. En bovendien, als een reusachtige, levensgevaarlijke draak zou ontsnappen is het laatste waar ze op letten mijn nagels.' Ze liet een luide boer en leunde naar achter. 'Waar wilde je het nou met me over hebben? Ik heb niet de hele dag de tijd. Ik moet ook nog heel veel andere dingen doen.'

Alice trok een wenkbrauw op. 'Zoals?'

'Slapen.' Ze haalde de pit van een waterbes tussen haar tanden vandaan. 'En...' Ze deed alsof ze diep nadacht en tikte op haar kin. 'Slapen.'

Alice lachte, maar de lach verging al snel. 'Ik moet met je praten,' zei ze. Ze verlaagde haar stemgeluid, ook al wist ze dat niemand haar hier kon horen. Toch was ze bang dat de koning zich ergens in een hoek verstopte, en elke beweging volgde die ze maakte, als een adelaar die zijn prooi in de gaten hield. 'Het gaat om..' Ze aarzelde. 'Ik heb iets gedroomd.'

'Een droom?' Ryu's groene ogen lichtten op. Ze leunde iets naar voren. 'Dan zit je bij mij goed. De koningin van de voorspellingen en dromen.' Ze stak haar armen in de lucht en trok een hooghartig gezicht. 'Kniel voor mij, onderdanen.' Ze grinnikte om zichzelf, maar haar gezicht kreeg een frons toen ze Alice's ernstige blik zag. 'Vertel me over de droom,' zei ze.

'Ik...' Alice haalde een hand door haar haar. 'Ik droomde over wolken. Grote, dreigende onweerswolken. En ik zag een man. Een magiër, leek het. Hij was de dreiging, ik voelde het. Maar ik voelde ook...' Ze zuchtte. Hoe moest ze het uitleggen?

'Wat? Wat voelde je?' Ryu zat nu zo dichtbij dat hun neuzen elkaar bijna raakten.

'Ik voelde een connectie,' fluisterde ze. 'Ik wilde op hem afstappen, maar er flikkerde iets kwaadaardigs in zijn ogen. Iets bloeddorstigs. Ik voelde me bang. Ik zette een stap naar achter, en toen zag ik de koning. Hij bloedde. Ik weet niet waar het bloed vandaan kwam. Het leek overal te zijn. Een regen van bloed. Ik denk...' Ze haalde diep adem en keek Ryu aan. Haar ogen hadden een vriendelijke, maar bezorgde gloed. 'Ik denk dat die magiër mijn vader gaat doden.'

~*~*~*~*~*~

'We moeten hier weg.' Kat greep naar een tas en stopte er een paar stukken fruit in. Buiten stormde het nog steeds. Felle bliksemschichten verlichtten de hemel, om achtervolgd te worden door een luid gedonder.

Caelum zat in een houten stoel voor het raam, met zijn blik op de lucht gericht. Hij antwoordde niet.

'Wie denk je dat het allemaal gecreëerd heeft?' vroeg hij, zonder haar aan te kijken.

'Wat? Hoe bedoel je?'

'De bliksem. De wolken. Hoe zou het allemaal zijn ontstaan?'

'Door God.' Het antwoord kwam zo snel dat ze er nauwelijks over na had kunnen denken. Natuurlijk kwam het door God. Dat was haar haar hele leven verteld.

'Hoe weet je dat?' Caelum keek op. Zijn ogen twinkelden. Hij genoot ervan om haar aan het twijfelen te brengen. Om alles aan het wankelen te maken.

'We hebben hier geen tijd voor,' zei ze ontwijkend. Ze liep naar haar bureau en pakte er een fles vergif af. Ze hoopte het nooit te hoeven gebruiken, maar het kon van pas komen. Ze stopte het in de tas.

'Mijn ouders vertelden altijd een verhaal over Zeus. De god van het licht, de donder en de bliksem. Hij was een oppergod. De machtigste van allemaal.'

'Allemaal?' Kat lachte schamper. 'Dus je wilt zeggen dat er meer goden zijn?'

'Wie weet.' Caelum staarde door het raam. Een flits verlichtte de kamer. 'Er is zoveel dat wij niet weten, Kat. Je kan niets uitsluiten.'

Ze zuchtte en trok haar mantel aan. Er zat nog steeds bloed op. De metalige geur ervan maakte haar misselijk.

'We moeten echt gaan. Samuel heeft niet veel tijd meer.'

Caelum stond op, zuchtend en steunend. Ze hoorde zijn botten kraken.

'Wil je hem nog redden?' vroeg hij.

'Wat?' verbluft staarde ze hem aan.

'Wil je Samuel nog wel redden? Hij heeft je tenslotte verraden.'

'Iedereen zou elkaar verraden als er een gloeiend hete tang tegen je huid wordt gezet,' snauwde ze, terwijl ze de deur opende. Een ijskoude wind waaide haar tegemoet. Ze huiverde en sloeg haar mantel om zich heen.

'Hoe weet je dat? Heb je ervaring?'

'Nee, ik heb gezond verstand. Dat zou jij ook eens moeten gebruiken,' siste ze. 'Ik heb geen tijd voor jouw vragen. We moeten Nox vinden. Dus zeg op, waar is hij?'

Caelum staarde haar een tijdje aan. Ze zag aan zijn ogen dat hij in haar ziel wilde kijken. Hij wilde zien wat ze achterhield. Ze wendde haar blik af.

'Momenteel houdt Nox zich schuil in Oost-Ravendal. Waarschijnlijk ergens in...' Caelum haalde een kaart uit zijn mantel en wees een klein stipje aan. '...Valderi.'

'Goed, dat is dichtbij. Op naar Valderi.'

En zo begonnen ze hun reis, gewapend met niets anders dan een scherpe blik en hun krachten.

Een onmogelijke missie.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top