5. Macht

'Dit is niet mijn schuld, Katherine.'

'Noem me niet zo. Het is Kat,' snauwde ze, terwijl ze een ketel boven het vuur hing. 'Wil je beweren dat het mijn schuld is, misschien? Want als je dat denkt, zeg het dan gewoon.'

Ze wreef met een natte doek over haar gezicht. Tevergeefs probeerde ze de bloedspetters weg te krijgen. Maar zelfs als ze die weg zou krijgen zou de herinnering eraan in haar hoofd blijven. Ze zou het nooit vergeten, hoe Adam op de grond viel, en hoe het bloed zich om hem heen verzamelde. Ze zou nooit vergeten hoe wanhopig zijn ogen waren toen hij in elkaar zakte.

Die herinneringen zouden voor altijd bij haar blijven, als een zware last die ze elke dag weer moest dragen. Ze duwde zo hard dat haar huid rood werd.

Na een lange, tergende stilte schudde Caelum zijn hoofd. 'Nee, natuurlijk niet. Schuld is een gecompliceerd woord. Denk aan het ontstaan van levende wezens. Dat komt niet door één iemand. Het is de schuld van iedereen. De omstandigheden. Het toeval dat er precies genoeg zuurstof was, en stromend water. Precies een goede temperatuur. Niemand heeft schuld, maar tegelijkertijd heeft iedereen schuld.'

Ze ging in kleermakerszit voor het haardvuur zitten, met haar rug naar Caelum toe gekeerd. Ze wilde woest op hem zijn, maar ze wist ook dat hij gelijk had. Ze balde haar vuisten in haar schoot. Boorde haar nagels in haar handpalmen.

'Daar ben ik het niet mee eens,' zei ze. 'Natuurlijk is het zo dat meerdere dingen meetellen. Maar er is altijd één iemand die meer schuld heeft dan de anderen.'

'En dat is..?'

Caelum staarde haar aan. Ze voelde zijn blik in haar rug brandden.

'De koning.' Ze staarde in de vlammen, die vrolijk heen en weer dansten, op een ritme dat alleen het vuur kon horen. 'Hij heeft ervoor gezorgd dat magie verboden werd. Hij heeft ervoor gezorgd dat we als wilden opgejaagd worden. Hij heeft schuld aan Adams dood.' Ze draaide zich om, zodat ze rechts in Caelums ogen keek.

'De koning moet sterven.'

~*~*~*~*~*~

Azrail Abbadon liep door de gangen van het kasteel. Het geluid van zijn schoenen tegen de marmeren, dure tegels gaf hem een gevoel van macht. Alles gaf hem momenteel een gevoel van macht. Dat was de vloek die het koningschap met zich meebracht. Je werd overmoedig. En overmoed was gevaarlijk.

Dus zocht hij de enigste persoon op die hem geen gevoel van macht gaf. Zijn dochter, Alice. Ze was jong en wild als een paard. Ontembaar.

Voor de deur van haar slaapkamer bleef hij even staan. Hij vouwde zijn handen achter zijn rug, en staarde naar de uitgesneden rozen in het hout. Rozen fascineerden hem. Ze waren prachtig, maar de doorns waren scherp. En als je niet oppaste, kon je je er flink aan verwonden.

Hij haalde diep adem en klopte drie keer op de deur.

'Alice?'

'Kom binnen,' klonk een zachte stem.

Hij opende de deur, die kraakte in zijn scharnieren. Hij moest de deuren weer eens laten oliën, besefte hij zich terwijl hij de kamer in stapte.

Alice zat aan haar bureau. Haar kroon glansde in het licht van de flakkerende kaars, die naast haar stond. Ze zat rechtop, als een echte prinses. Statig en beheerst. Haar handen waren druk in de weer met kruiden en planten. De koning fronste.

'Waar ben je mee bezig, dochter?' hij zette een stap in haar richting.

'Executies zijn wreed, pap.' Ze keek op. 'Je vermoord mensen als vermaak voor het volk. Ik weet dat het misdadigers zijn, maar zelfs zij verdienen dit niet. Ik heb een uitweg gevonden. Vergif kan, in de juiste combinatie, zorgen voor een vredige dood. Het zal net zijn als in slaap vallen.'

De koning zuchtte. 'Alice...' 

Hij ging op zijn hurken naast haar tafel zitten en staarde haar recht in haar ogen aan. Ze had mooie ogen. Een mengsel van hemelsblauw en mosgroen. 'Twintig jaar geleden hebben ik en de Koninklijke Raad magie in het hele rijk verboden. Je weet waarom. Je weet dat dat komt door de Wrede Oorlog. Magiërs, monsters en heksen vielen ons aan. En waarom? Omdat zij geloofden dat we een drakenei hadden gestolen.'

'Dat hadden we ook,' merkte ze op. 'En we kunnen deze mensen niet blijven straffen voor een strijd die twintig jaar geleden woedde.'

'Je bent nog te jong,' de koning stond op. Zijn gewrichten kraakten. Hij werd oud. Op een dag zou Alice hem moeten opvolgen. Hij slikte bij die gedachte. Kon hij al die macht zomaar afstaan? 'maar op een dag zul je het snappen. Dan zul je begrijpen dat ik dit allemaal doe om ons te beschermen, Alice.'

De koning liep weg. De deur viel met een luid gekraak dicht. Een tochtvlaag waaide de kamer binnen, en de kaars op haar bureau doofde. In het aardedonker zat ze daar, met gebalde vuisten in haar schoot. Ze was niet jong. Ze was negentien. En ze begreep meer dan haar vader ooit zou doen.

Ze stond op. Stil en geruisloos als een kat bewoog ze zich door de gangen. Onderweg griste ze wat eten weg uit de keuken. De koks hadden het niet door. Ze waren druk bezig met het feestmaal, dat opgediend zou worden als de zoveelste huwelijkskandidaat langs zou komen. Ze wist zijn naam niet eens meer. Het was een graaf, dat wist ze wel. Een hooggeplaatst persoon.

Ze schudde haar hoofd en liep naar het einde van een schijnbaar doodlopende gang. Alice wist wel beter dan dat. Ze duwde tegen de muur, die langzaam opende. Ze wierp een blik over haar schouder, om zich ervan te verzekeren dat er niemand was, en stapte naar binnen.

Ze duwde de deur achter zich dicht, greep een fakkel van de muur en daalde de trap af. Het was donker. Het enige licht kwam van de fakkel, en zelfs dat was niet fel.

Het geluid van haar voeten tegen de stenen trap echode door de ruimte. Onderaan bleef ze staan. Het begin van een enorme grot onthulde zich. Alice glimlachte. De enige plek waar ze zichzelf kon zijn.

Ze staarde de ruimte in. 'Je kunt wel tevoorschijn komen. Ik ben het.'

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top