48. Katherine
Het plan was al tientallen keren doorgenomen, voor zover dat mogelijk was. Iedereen had zijn taak in het ondoordringbare paleis van de koning, en de plattegrond van het kasteel -dat De Bewaarder hen geleend had- stond in hun geheugen gebrand.
Maar was het genoeg?
Hoe dichter ze bij het paleis kwamen, hoe meer Nox ervan overtuigd raakte dat dit zou mislukken. Ze hadden niet eens een volledig plan.
Nox zou Kat bevrijden. Dat was deel één van het plan, en daar zaten al honderden risico's in. Wat als ze hem gevangen zouden nemen? De koning was vast voorbereid met monnikskap. Wat als Kat niet meer leefde? Bovendien had hij geen idee waar hij haar moest zoeken.
Terwijl Nox Kat zou bevrijden zou Mara de wachters in de paleis tuinen uitschakelen, en op haar teken zouden Ryu, Alice en Samuel naar binnen gaan, waar ze stuk voor stuk wachters zouden uitschakelen. Ook hier zaten honderden risico's aan.
En tenslotte zouden ze bij elkaar komen in de troonzaal, voor het laatste en meest gevaarlijkste gevecht. De koning.
Over de risico's die aan dat deel van het plan vastzaten wilde hij niet eens nadenken.
Hij boog zijn hoofd en liep verder. Tussen de mensenmenigte zocht hij naar Mara. Ze waren opgesplitst, in een poging zo min mogelijk op te vallen, iets wat hem verschrikkelijk slecht afging. In de schaduwen van een duister bos, of een inktzwarte grot zou hij zich makkelijk kunnen verbergen, maar hier? Op de drukke markt? Het bruisende hart van Ravendal? Al die mensen verstikten hem haast. Wat als hij één van hen zou aanraken?
Hij versnelde zijn pas. Hij wist hoe hij het kasteel in kwam; Alice had hem over een geheime ingang verteld, vanwaar je directe toegang had tot de kerkers. Ze hadden geen idee of Kat zich daar bevond, maar ze moesten ergens beginnen.
Nog één keer keek hij om, en hij ving een glimp van Mara's speelse groene ogen en vastberaden glimlach op. Dat was alles wat hij kreeg, want ze verdween alweer tussen de mensen.
Hij haalde diep adem en keek voor zich. Het kasteel rees in al zijn glorie boven hem uit, met sterke muren en onverslaanbare bewaking. Soldaten stonden langs elke muur, elke toren en elke mogelijke ingang, hun zwaard in hun handen geklemd.
Maar er was één plek, één klein plekje dat de koning gemist had te bewaken.
En dat was precies wat hem naar binnen zou leiden.
Hij sloop langs de muren. Hij duwde tegen de ijzersterke bakstenen, wetende dat één ervan nep moest zijn. Één ervan zou de deur naar het paleis openen.
Na enkele angstvallige seconden opende zich een deur in de muur van het paleis. Met een schurend geluid schoven de stenen langs elkaar, om de ingang te onthullen waar hij naar gezocht had. Hij krulde zijn lippen tot een grijns en stapte de deur door.
Hij was binnen.
~*~*~*~*~*~
Kat zat tegen de muur aan, nog steeds in dezelfde positie als dagen eerder, haar armen om haar knieën geklemd, terwijl de wanhoop haar elke seconden steviger vastgreep, tot het haar zou verstikken.
Ze telde de tralies die haar van haar vrijheid scheidden. Elf metalen stangen. Elf stangen, die haar langzaam gek maakten.
Anwyn was dagen geleden weggevoerd, en nu zij weg was was de stilte in de cel nog tergender dan eerder. Ze had zo'n honger. Haar maag deed er pijn van. Dorst maakte haar lippen droog. Ze verlangde naar water, en even kwam de gedachte bij haar op om van het water te drinken dat van het plafond drupte. Ze boog haar hoofd en beet op haar lip. Zo wanhopig was ze nog niet.
Ze zou de bewakers niet laten merken hoe ongelofelijk zwak ze zich voelde, in de positie waarin ze zich bevond, al had ze het idee dat ze dat wel aan haar konden zien. Ze zag het aan de duistere glinstering in hun blikken als ze voorbij kwamen. Aan de smalende lach.
Haar gedachten werden abrupt onderbroken door kalme, zachte, voetstappen, die haar cel langzaam naderden. Ze wist wie het was. Ze wist niet hoe, maar ze voelde het.
De koning.
De voetstappen waren tergend langzaam, en even leek het alsof het slechts haar verbeelding was, tot ze een stem hoorde. Een zachte brom, die maakten dat de soldaten de kelders meteen verlieten.
Nu was ze alleen met de koning.
Met alle kracht die ze nog in haar lijf had stond ze op, het uiterste van haar vermoeide spieren vergend. Toch behield ze haar waardigheid. Ze hief haar kin, rechtte haar rug en wierp de koning, die nu recht voor haar stond, een kalme, zelfverzekerde blik toe.
In werkelijkheid voelde ze zich het tegenovergestelde.
De koning was verassend kalm, maar het was geen goede kalmte. Het was een moordende, gevaarlijke rust, die over hem heen ging.
Hij was als het oog van de storm.
'Katherine.' zei hij.
Ze vertrok geen spier, maar om haar naam uit zijn mond te horen was als een klap in haar gezicht. Ze haalde diep adem, en liet de lucht langzaam ontsnappen. De koning staarde haar peinzend aan, zijn olijfgroene ogen een mengsel van pure duisternis en een andere emotie. Een emotie die ze niet thuis kon brengen, en haar misschien nog wel banger maakte dat al het andere.
Na iets wat een eeuwigheid leek slaakte hij een lange, vermoeide zucht. Zijn stem klonk verassend zacht toen hij sprak.
'Dacht je echt dat je zomaar weg zou kunnen gaan?'
Ze sloeg haar ogen neer.
Hij staarde haar aan, haast nieuwsgierig. Hij hield zijn hoofd iets schuin.
'Je zou me toch beter moeten kennen, Katherine.' Zijn vingers grepen haar kin vast. Ze probeerde zich los te rukken, maar hij was te sterk. Hij hield haar in een ijzeren greep. Een glimlach krulde om zijn dunne lippen. 'Je zou toch moeten weten dat ik een hekel heb aan verraders.'
Ze lachte. Het was een bitter, hol geluid, en het galmde door de gangen. Verraadster. Ze hoorde het zo vaak. Het had haast geen betekenis meer voor haar. Maar toch, nu hij het zei, had het meer betekenis dan ooit. Woede flitste in haar ogen toen ze naar hem op keek.
'Ik ben geen verrader.' siste ze.
Zijn greep verstrakte. Hij klemde zijn kaken op elkaar en maakte een laag, grommend geluid, als dat van een wolf.
'Katherine Abbadon.' fluisterde hij. 'Je hebt me verraden. Je hebt onze liefde verraden. Niet alleen mij. Ook Alice.'
'Nee.' ze schudde haar hoofd. 'Nee. Ik-'
'Je bloedeigen dochter, verdomme!'
Zijn geschreeuw galmde door de gang. Spetters spuug belanden in haar gezicht. Ze kromp ineen.
Ze wist dat hij gelijk had, en dat was misschien nog wel wat haar het meest pijn deed. Ze had Alice ook verraden, door haar bij de koning achter te laten op de dag dat ze vertrok. Ze had Alice mee moeten nemen, dat wist ze. Maar ze wilde haar dochter geen leven als vluchteling geven.
Plotseling veranderde de koning. Alle woede verdween als sneeuw voor de zon. Hij was weer één en al kalmte, alsof er niets gebeurd was. Hij liet haar kin los en zette een stap naar achter.
'Je weet wat er met verraders gebeurt.' zei hij slechts. Hij grijnsde.
En toen liep hij weg.
Kat bleef geschokt staan. Ze hapte naar adem. Nog steeds voelde ze zijn vingers om haar kin. Zijn ijzeren greep, die...
Ze knipperde. Had ze het verkeerd gezien? Was de glinstering in de duisternis slechts haar waanzin?
Toen ze het nog een keer zag, de zachte weerspiegeling van het licht van de toortsen in twee inktzwarte ogen, wist ze dat dat niet zo was. Het was Nox.
Hij had alles gehoord.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top