45. Lafaard

Zonder aarzelen beende Mara de grot in waar volgens de legendes de laatste en meest gevaarlijke draak in Ravendal zou leven.

Nox volgde. Zelf had hij niets te vrezen, maar Mara was sterfelijk. Een draak zou met gemak haar dood kunnen worden.

'Mara.' siste hij. 'Doe nou voorzichtig.'

Ze negeerde hem, eigenwijs als ze was, en liep verder. Ze duisternis van de grot was verstikkend, en het duurde even voor hun ogen wenden aan het donker. Ze konden de contouren van de grot onderscheiden- ruwe stenen muren-, maar meer niet. Een vaag gebrom klonk verderop.

Aztarius.

Mara hief haar handen. 'Hallo?' Ze keek om zich heen. Hij zag de overmoed in haar daden. Hoe ze haar armen bewoog. Ze was niet bang meer. Ze had haar angst, samen met Caelum, achtergelaten op de berg.

'Aztarius?' Haar stem galmde door de grot. 'We hebben niet de hele dag de tijd.'

Nox stapte op haar af. Hij onderdrukte de neiging haar bij de arm te grijpen.

'Mara.' siste hij nog eens. 'Hou op. Je dood jezelf nog.'

Ze wierp hem een vurige blik toe, en leek te willen antwoorden, toen een woest gebrom de grot op zijn grondvesten deed trillen. Een vreselijke hitte sloeg hen in het gezicht, maar ze verzetten geen stap. Beiden bleven ze staan, wachtend tot het beest tevoorschijn zou komen uit de schaduwen.

Ze waren voorbereid op de grootsheid van draken, maar hadden beiden nog nooit een kolossaal wezen als deze gezien. Aztarius was gigantisch, en zeker vier keer Nox' lengte. Zijn enorme kop reikte tot het plafond, en zijn uit de kluiten gewassen poten boorden zich in de grond bij elke stap die hij zette. Zijn gouden schubben blonken in het daglicht dat door de opening van de grot naar binnen viel. Zijn inktzwarte ogen schitterden.

Even waren ze verstijfd.

Tot Aztarius een poot hief, klaar om hen met een dodelijke klap opzij te werpen. Mara sprong opzij. Ze riep iets, maar het geluid werd overstemd door het daverende kabaal van zijn poot die de muur doorboorde. Aztarius brulde nog eens, en het leek alsof heel Ravendal trilde.

'Hé!' Mara zwaaide haar armen. 'Kalm aan! We doen je niets!'

De draak stootte een laag, brommend geluid uit, en boog zijn kop tot die op gelijke hoogte met Mara's vastberaden ogen was. Ze voelde zijn hete adem schroeien op haar huid, maar waagde het niet om een stap naar achter te zetten. Ze keek hem recht in de ogen aan.

'Mara.' siste Nox nog eens. 'Niet doen.'

Hij had beter moeten weten. Ze negeerde hem. Natuurlijk deed ze dat. Aarzelend keek hij op naar het wezen dat voor hen stond. Even klonk er een tergende stilte, waarin Mara de draak aanstaarde, en de draak met zijn gitzwarte ogen terug staarde.

'Wij waren niet degenen die de overtuigende toespraak zouden moeten houden.' zei Nox plots. Zijn stem galmde door de grot. 'Wij zijn niet degenen die weten hoe het plan in elkaar steekt. Eigenlijk weten we heel weinig.'

Mara wierp hem een blik toe, zich afvragend waar hij in hemelsnaam mee bezig was. Nu was hij degene die haar negeerde.

'Maar wat we wel weten,' vervolgde hij, 'is dat Caelum Venturius ons bij elkaar heeft gebracht met een missie. Om de koning van Ravendal te doden.'

De woorden echoden tegen de rotswanden. Even was er niets dan absolute stilte.

Toen begon de draak te veranderen. Hij kromp, steeds verder. Zijn gigantische kop werd steeds kleiner, tot er enigszins menselijke trekken in te zien waren, en het enorme lijf veranderde in een mager mensenlichaam. De staart, die waarschijnlijk hele legers met één zwaai zou kunnen uitroeien, verdween.

Het enigste wat verraadde dat hij een draak was waren de enkele gouden schubben, die op zijn gezicht en armen waren achtergebleven. De man, die ongeveer in de veertig was, lachte. Het was een bittere lach. Hij vouwde zijn handen achter zijn rug en zette een stap in hun richting.

'Dus jullie denken dat jullie de koning kunnen doden, hm?' Hij schudde zijn hoofd. Geamuseerd nam hij het tweetal in zich op. 'Laat me raden; jullie willen mijn hulp.'

Het klonk absurd, en dat begon ook tot hen door te dringen. Mara was echter niet van plan om op te geven. Ze hief haar kin en zette een stap dichterbij, zodat ze op enkele centimeters van elkaar verwijderd stonden.

'Inderdaad.'

Weer schudde hij zijn hoofd. Hij draaide zich weg. Hij opende zijn mond om iets te zeggen, maar Mara was hem voor.

'Caelum Venturius heeft ons bij elkaar gehaald. Hij wist dat dit plan zou slagen.'

Aztarius draaide zich om. 'En waar is die o zo geweldige Caelum dan? Ik zie hem niet.'

Mara klemde haar kaken op elkaar en sloeg haar ogen neer. Aztarius zuchtte.

'Sommige gevechten moet je niet aangaan. Ga naar huis. Maak wat van je leven, nu het nog kan.'

'Welk leven?!' Ze greep hem bij zijn arm. Haar nagels boorden zich in zijn huid, dat de kleur van vers omgespitte aarde had. Haar vastberaden blik boorde zich in de zijne. 'Een leven in de schaduwen?'

Ze liet hem los. Hij deinsde achteruit. Ze liet zijn blik niet los.

'Dat is geen leven, en dat weet u ook. U zit hier al jaren, verborgen voor de vele legers die op u afgestuurd zijn. U heeft moeten lijden. Wilt u dan geen wraak?'

Even flikkerde er iets in zijn amberkleurige ogen. Hoop. Bloeddorst. Maar het verdween binnen enkele seconden. Zijn stem klonk verslagen toen hij sprak.

'Koning Azrail Abaddon kan niet verslagen worden. En zelfs als dat zou gebeuren, dan zou hij een opvolger krijgen, die waarschijnlijk net zo is als hij. Het stopt niet. Monsters als wij zullen tot in de eeuwigheid moeten boeten voor wat we zijn.' Hij liet zich op een steen zakken. Hij zag er opeens veel ouder uit. Witte haren waren bij zijn slapen zichtbaar, en rimpels tekenden zijn gezicht.

'Het is gewoon onmogelijk.' verzuchtte hij.

Mara balde haar vuisten. Zwijgend staarde ze hem aan.

Haar hart bonsde.

Haar bloed kookte.

'Lafaard.' siste ze.

Toen liep ze de grot uit.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top