42. Harteloos
Alice, Ryu en Samuel renden door de gangen. De zware voetstappen van de soldaten klonk achter hen, een voortdurende dreiging.
Alice kende elke uithoek van het kasteel, en wist een uitgang. In gedachten zag ze de route. Ze trok Ryu en Samuel een hoek om. Hun hijgende ademhaling klonk in hun oren, net als hun luide hartslag. De gang leek dood te lopen, maar zij wist beter. De soldaten hieven hun zwaarden. Wisten dat ze in de val zaten.
Alice grijnsde. Ze tikte een paar stenen in de muur in, en onthulde een geheime doorgang. Ze stak haar hand op naar de soldaten, trok Ryu en Samuel door de deur en smeet die achter zich dicht.
'Vaarwel, sukkels!' riep ze de soldaten nog na. Haar lach galmde door de gang. Het gebonk op de deur zou niets helpen, dat wist ze. De deur was sterk als ijzer. Niemand kwam daar doorheen zonder op de precieze volgorde van stenen te duwen, en die kende alleen zij.
Hijgend stonden ze daar, in de schaars verlichte gang. Alice greep een gedoofde fakkel van de muur, die tot haar verbazing vlam vatte bij haar aanraking.
'Dat meen je niet.' zei Ryu, starend naar de vlammen. 'Had je dat niet vijf seconden eerder kunnen doen?!'
Alice lachte nog eens en haalde haar schouders op. 'Het vuur is net zo koppig als ik, Ry.'
Samuel, die hijgend tegen de muur aan stond, kreunde. 'Zeg me alsjeblieft dat deze gang naar een uitgang leidt.' mompelde hij.
'Dat doet het.' Alice staarde naar de duistere gang, slechts deels verlicht door de fakkel in haar hand. 'Als het goed is komen we in de paleistuinen terecht.'
Nu ze veilig waren gleed de spanning deels van hen af, maar de kreten van de soldaten waren nog te horen, en de angst borrelde nog steeds in hen, giftig als monnikskap. Zwijgend begonnen ze te lopen, gehuld in een gespannen stilte.
Alice voelde hoe Ryu haar hand vastgreep en glimlachte voorzichtig. Ze had eerder niets te verliezen, maar nu was er veel te veel om te verliezen, en ze wist niet op ze het aankon om kwijt te raken waar ze zoveel van hield.
Ze kneep iets harder in Ryu's hand en haalde haperend adem. 'Waar moeten we heen als we hier weg weten te komen?' vroeg ze.
Samuel lachte vreugdeloos. 'Als we hier uit komen -waar ik niet vanuit ga-, weet ik nog wel wat plekken. Andere magiërs staan altijd open voor het bezoek van een oude vriend.'
Alice slikte. Een zucht, gevormd door spanning, angst en nieuwe hoop, rolde over haar lippen.
'We komen hier wel uit.' Zei ze, hoewel ze er niet van overtuigd was. 'Dat moet.'
~*~*~*~*~*~
'Kom.' Caelum wenkte Nox, die door de gang rende. 'We moeten weg.'
Nox stopte. Aarzelend bleef hij staan. 'En Mara dan? En Kat?'
Caelum sloeg zijn blik neer. 'Kat gaat niet met ons mee.'
'Wat?'
'Er is nu geen tijd.' Caelum keek over zijn schouder, half verwachtend dat de soldaten elk moment om de hoek zouden komen. 'We moeten Mara vinden.'
Even was hij stil. Toen maakte hij een besluit. Nox wist, net als Caelum, dat oorlogen offers vergden. Hij had alleen niet verwacht dat het offer Kat zou zijn.
Maar ze konden niet kiezen wie er zou leven, en wie niet. Zo werkte het niet.
Ook Nox keek om. Hij haalde diep adem. 'Mara rende richting de slaapzaal. Ze werd achternagezeten. Toen raakte ik haar kwijt.' Een vlaag van paniek maakte zich van hem meester. 'Wat als ze...' hij maakte zijn zin niet af.
Caelum volgde Nox toen hij naar de slaapzalen rende. Ze duwden de inktzwarte deuren open.
Mara stond in het midden van de slaapzaal, omringd door een aantal dode soldaten. Ze keek hen aan, glimlachte en stapte tussen de lijken door op hen af.
Nox fronste. 'Heb je hen in je eentje gedood? Allemaal?'
Ze trok een wenkbrauw op en stopte de bebloede dolk weer terug in haar riem.
'Ja. Waarom niet? Omdat ik een meisje ben?' Hoofdschuddend liep ze verder. 'Ongelofelijk.'
Nu pas merkte ze de afwezigheid. Ze keek op.
'Waar is Kat?'
'Ze is achtergebleven.' mompelde Caelum. Hij trok Mara aan haar arm de slaapzaal uit. 'We moeten gaan.'
'Wat?' Mara trok zich los uit zijn greep. 'We kunnen Kat toch niet zomaar achterlaten?' Wanhoop schemerde in haar smaragdgroene ogen. 'Niet nu we zo dichtbij zijn.'
Caelum zuchtte vermoeid en wreef door zijn ogen. 'Een oorlog vereist offers, Mara. Kom op, hier is geen tijd voor.'
'Het is makkelijk praten voor jou.' grauwde ze. 'Jij offert alleen anderen op. Er komt een dag, Caelum, dat jij een offer zult moeten maken. En dat offers zal groots zijn.'
Hij zette een stap in haar richting. 'Je hebt geen idee hoeveel offers ik heb moeten maken.' Zijn woorden waren zacht en beheerst, maar ze hoorde de onderdrukte woede in zijn stem. 'En nu gaan we.'
'Maar-'
'Kat redt zichzelf wel.' Hij draaide zich om, zijn blik duldde geen tegenspraak. 'Wij moeten Aztarius vinden.'
Ze zuchtte. Aarzelde. Ze keek nog één keer om, waar de stemmen van de soldaten langzaam wegstierven, en volgde Caelum.
Nox liep naast haar. Hij knikte haar toe. De blik in zijn ogen vertelde haar dat hij net zo graag terug had gewild. Hij had net zo graag alle anderen willen helpen, en Kat uit de greep van de soldaten redden. Maar er was geen keus. Zij wist het ook, en toch deed het pijn.
Hoeveel offers zouden ze nog moeten maken, voor de koning zou sterven? Zou het het waard zijn?
Ze schudde die gedachten van zich af en rende op een drafje om de anderen bij te houden. Caelum wist een achteruitgang te vinden. De deur ging met een langgerekt gekerm open. Fel licht scheen in hun ogen.
Mara was de eerste die naar buiten stapte. Ze was blij dat ze uit de grot was. Hoewel ze lang in het duistere NachtWoud had geleefd, waren de grotten te donker, en de buitenlucht te ver weg. Ze sloot haar ogen en ademde diep in. Genoot van de frisse lucht die haar longen in stroomde.
Nox' zachte stem maakte dat ze haar ogen weer opende.
'Kijk.'
Ze volgde zijn uitgestoken vinger. Haar blik gleed richting de stoet soldaten, die zich als een lange, zwarte kloof door het landschap van hen verwijderde.
Ze hadden Kat.
Ze zouden haar vermoorden.
Mara legde een hand voor haar mond. Ze staarde naar de monsters, die elk magisch wezen op hun pad zouden afslachten. Want zo waren ze. Harteloos. Dit hadden ze met eigen ogen gezien.
Maar nu was het te dichtbij.
Nu was het Kat, die zou moeten lijden onder de grillen van de koning.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top