4. Ik weet de weg
Kat voelde haar hart in kloppen, luid en pijnlijk. Even leek alles stil te staan. Beiden wachtten ze, tot de ander een eerste beweging zou maken. Die enkele seconden leken uren te duren.
De soldaten waren inmiddels van hun paarden afgestapt, en stonden achter Adam, die niets anders kon doen dan verstijfd stil blijven staan.
'Katherine en Adam,' de soldaat zette een stap naar voren. De twee anderen grepen Adam bruut vast. 'jullie zijn beiden veroordeeld voor het gebruik van magie, tegen de waarschuwingen van onze wetten in. Daarvoor volgt, zoals jullie weten, de doodstraf.' Hij glimlachte. In zijn ogen lag een duistere schittering.
Kat staarde Adam aan. Ze zag de doodsangst in zijn gezicht. En een wanhoop zo sterk dat ze een steek in haar hart voelde. Hij wilde zo graag leven.
In een laatste poging tot verzet gaf hij een luide schreeuw, en vocht met al zijn kracht tegen de soldaten.
'Ren!' schreeuwde hij. 'Nu!'
Kat bleef aan de grond genageld staan. Een soldaat greep een mes uit zijn zak.
Toen gebeurde het snel. De soldaat sneed Adams keel in een vloeiende beweging door. Er klonk een vreemd geluid. Een soort gegorgel. Bloed spatte op Kats gezicht. Hij zakte op de grond. Ze hoorde een doffe klap.
'Nee!' Haar schreeuw klonk schor. Ze wilde op Adam aflopen. Kijken of hij echt dood was. Of hij toch niet, heel misschien, leefde, ook al vertelde de plas bloed die zich om hem heen verzamelde haar iets anders. Toch moest ze het weten. Ze had geneesmiddelen. Ze kon hem helpen. Ze zou het bloed kunnen stoppen. Ze zou...
Maar Caelum trok haar naar achter. Zijn hand klemde zich om haar pols.
'Hij is dood, Katherine.' Zijn stem klonk ver weg, alsof hij aan de andere kant van de straat stond, en niet naast haar. 'We moeten weg.'
Het was het laatste beetje wilskracht, en haar instinct, die haar vertelden dat ze moest vluchten. Die maakten dat haar benen bewogen, en dat ze door de steegjes van Criot begon te rennen, achter Caelum aan. Ze hoorde zijn zwoegende ademhaling. Hij zou dit niet lang volhouden.
'Grijp ze!' klonk een brullende stem. Paardenhoeven kletterden achter hen aan.
Kat rende verder. Al haar emoties werden uitgeschakeld. Haar instinct nam het over. Ze had geen keus. Ze moest nu vluchten. Overleven, dat was het belangrijkste.
Ze greep Caelum bij zijn arm en stuurde hem een steeg in, richting de rand van het dorp. Het begon donker te worden, en de schaduwen hadden zich een thuis gevonden in de verstrengelde takken, die zich vriendelijk over hen heen bogen toen ze het bos in renden. De begroeiing was zo dicht dat het wel een muur leek, en de soldaten zouden zich daar nooit doorheen kunnen werken, zelfs niet als ze hun zwaarden gebruikten.
Kat daarentegen, die al jaren haar kruiden in het bos had gezocht, wist alle wegen en paadjes zelfs in het donker te herkennen. Ze voelde Caelums gerimpelde hand in de hare, als een droge vis. Zijn adem maakte een piepend geluid.
Ze duwde takken en bladeren opzij. Rode krassen vormden zich op haar arm. Ze beet op haar lip en liep stug door. Het bos, dat haar altijd had beschermd, leek er nu alles aan te doen om haar tegen te werken.
'Waar gaan we heen?' vroeg Caelum hijgend.
'Ik weet de weg,' fluisterde ze. 'Het komt goed. Ik weet de weg.'
Maar ze wist niet meer of ze de weg wist. Ze leek verdwaald te zijn. Zelfs haar gedachten, die normaal zo ordelijk waren, leken nu een verstrikte kluwen wol, dat zich in honderden knopen had gewikkeld.
Ze keek om zich heen, zoekend naar enig teken van leven, maar het enige wat ze zag was een konijn, dat zich snel uit de voeten maakte, een bessenstruik in. Haar ogen lichtten op. Ze kende die bessenstruik. Ze stapte langs de struiken heen.
'Het gaat regenen,' zei Caelum. 'Ik ruik het.'
Kat knikte slechts. Ze kwamen op een open plek. De enige plaats in het bos die nog niet was aangetast door de bomen. Spoedig zouden ook hier bomen groeien. Dan zou het lijken alsof hier nooit iemand heeft geleefd.
'Wat is dit?' Caelum staarde naar het huis, dat zich in het midden van de open plek bevond.
'Mijn huis.'
Het was niet veel. De wit geschilderde voorgevel was langzaam aan het verrotten. De houten luiken hadden ook hun beste tijd gekend; de verf bladderde langzaam af. Klimop had zich om het huis gewikkeld, als een wurgslang. Het was een huis in verval. Maar het was wel háár huis. Haar enigste bezit, in een wereld waar bezitten schaars waren.
Ze haalde opgelucht adem, en voelde de druk van haar schouders glijden. Ze had het gehaald.
'Kom.'
Ze trok Caelum mee. Het hout kraakte onder hun voeten toen ze het huis binnenstapten. Een vleug van huiselijkheid stroomde hen tegemoet. Ze roken de geur van hout, en kruiden. Kat duwde hem op een stoel en liet het kampvuur oplaaien met een enkele beweging van haar vinger. Ze begon te ijsberen.
Caelum zei geen woord, alsof hij begreep dat ze stilte nodig had. Hij bleef zitten, geduldig wachtend tot ze zou spreken. Buiten begon het te regenen, precies zoals hij voorspeld had. Eerst was het voorzichtig, maar al snel tikte de regen hard en snel tegen het dak van het huisje.
'O God,' fluisterde ze. Ze duwde haar handen tegen haar gezicht. Wilde niet dat Caelum haar tranen zou zien. 'O God.'
Adam was dood. Ze had het niet willen geloven, maar ze had het bloed gezien. Ze was een arts. Ook zij wist dat zoveel bloedverlies geheid tot de dood zou leiden. En toch had een deel van haar hoop gehad. Ze vervloekte zichzelf erom.
Ze stopte met ijsberen, en liet zich tegen de muur aan zakken. Haar hart klopte onregelmatig.
De soldaten hadden hen gevonden. Hoe was dat mogelijk? Niemand wist dat zij en Adam zich met magie bezighielden.
Behalve Samuel.
Een gesmoord gejammer ontsnapte uit haar mond.
Samuel had hen verraden.
Ze wist dat hij dat zou doen. Ze had het de hele tijd al geweten. Iedereen zou uiteindelijk toegeven, als je dagenlang gemarteld werd. Ze hadden de meest gruwelijke manieren om iemand te laten bekennen. Hete tangen. Messen. Kat werd misselijk bij de gedachte.
'Het komt wel goed.' Caelums stem had een vaderlijke klank.
'Nee.' Ze keek op. Haar stem klonk sterk. Sterker dan ze zich voelde. 'Natuurlijk komt het niet goed. Adam is dood, en dat is jouw schuld.' De laatste woorden siste ze. Ze balde haar vuisten.
Hij trok een wenkbrauw op. 'Ik ben niet verantwoordelijk voor zijn dood, Kat. Dit zeg je alleen omdat je verdriet hebt.'
Ze stond op en zette een stap op hem af. Ze trilde van woede. 'Jíj bent degene die me naar de kroeg haalde. Door jóu volgde Adam me. Daardoor vonden de soldaten ons. En door jóu,' eindigde ze fluisterend, 'stierf Adam in een plas van zijn eigen bloed.'
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top