39. Weg

Samuel begon in het slot van de cel te rommelen. Alice klemde haar handen om te tralies. Ze wierp een blik achterom. Ryu's ogen vonden de hare.

'We moeten opschieten.' mompelde Samuel. 'Het is bijna dag, en jullie zouden bij zonsopgang geëxecuteerd worden.'

Alice hapte naar adem. Zo snel al? Zouden ze dat hen echt aandoen?

Ja, was de wrede waarheid die het antwoord op de vraag gaf. Dat zouden ze.

Met een langgerekt gekerm kwam het slot los. Samuel glimlachte tevreden en trok de tralies open. Hij maakte een hoffelijke buiging en gebaarde naar de uitgang.

'Dames.' 

Alice grinnikte en trok Ryu aan haar dunne pols mee de cel uit. Ryu staarde naar de cel achter zich. Ze had zolang gevangen gezeten. Dit was de eerste stap naar de vrijheid. Naar een echt leven.

Met Alice.

Ze volgden Samuel de gangen door, op een drafje om zijn lichte, enthousiaste passen bij te houden.

'Hoe wist je dat we hier waren?' vroeg Alice.

'De muren zijn dun.' zei hij grijnzend. 'Ik hoor alles.'

Alice glimlachte. Haar hart bonsde, in een misselijkmakende mengeling van enthousiasme en angst. Ze kneep Ryu's pols. Ryu kneep zacht terug.

Haar bloed bevroor van angst toen ze langzame, luide voetstappen door de gangen hoorde echoën. Het waren bewakers, duidelijk te herkennen aan het zware getik van hun laarzen op de vloer.

Samuel verstijfde. Hij wierp Alice een blik toe.

'Werken je Gaven nog?' vroeg hij.

'I-ik...' hakkelde ze. Ze had geen idee. Het vuur in haar had sinds de aanval op de koning geen teken van leven getoond.

Het was te laat voor iets anders. De soldaten kwamen de hoek om, zachtjes pratend. Ze stonden abrupt stil toen ze het voortvluchtige drietal in de gang zagen staan. Ze grepen naar hun zwaarden, en Ryu deinsde achteruit. Alice en Samuel gingen voor haar staan, hun handen geheven.

Alice sloot haar ogen. Ze deed haar best, maar ze voelde niets. Helemaal niets. Slechts leegte. De vlammen weigerden. Ze keek om zich heen, op zoek naar iets wat haar mogelijk zou kunnen helpen.

Het enige was een zwaard, dat tegen de muur stond. Het was gemaakt van het sterke metaal waar elke koninklijke wapens van werden gemaakt, en de kling was ingelegd met een rode edelsteen. Het was een prachtzwaard.

Het enige probleem was dat ze nog nooit van haar leven een zwaard had gehanteerd.

Ze had geen tijd om na te denken. De soldaten kwamen dichterbij, hun zwaarden geheven, en ze maakte een keus.

'Wat zou het ook.' mompelde ze, terwijl ze naar het zwaard greep. Het lag goed in haar handen. Ze voelde de balans van het wapen toen ze het voor zich hield.

De soldaten renden op hun af. Strijdkreten galmden door het kasteel toen ze met een hevig kabaal op elkaar botsten.

Alice sloeg met haar zwaard, en Samuel liet zijn Gave de vrije loop, en creëerde een ware draaikolk van aarde. Stenen gooiden zich tegen de voorste soldaat aan, en hij viel met een harde klap op de grond. De tweede soldaat naderde Ryu.

Zonder na te denken stak Alice het zwaard naar voren. Ze hoorde het scherpe geluid van de kling, en het zachte gekerm van de bewaker. De man zakte op zijn knieën, ongelovig starend naar het zwaard in zijn borstkas.

Alice trok het zwaard uit hem. Ze probeerde zich niet af te vragen of de man een familie had. Ze probeerde niet te luisteren naar zijn zwakke ademhaling. En ze probeerde het opdrogende bloed, dat langzaam over haar handen droop, te negeren.

Er was geen tijd.

De kreten van de soldaten hadden anderen gealarmeerd, en het geluid van zware laarzen op de trappen maakte dat ze alle drie opkeken. Samuel keek hen aan, zijn bruine ogen ernstig. Hij kon het niet helpen dat er angst in zijn stem schemerde toen hij sprak.

'We moeten hier weg. Nu.'

~*~*~*~*~*~

De Schaduwelf, die zich later had voorgesteld als Gaul, leidde Mara en Kat, die doodop waren van alle gebeurtenissen, naar de slaapzalen. Mara had zich op het bed laten vallen en was meteen in slaap gevallen.

Kat kon de slaap niet vatten.

Ze lag op haar rug, starend naar het rotsachtige plafond. Gedachten raasden door haar hoofd, als bladeren in een wervelwind. Ze zuchtte en draaide zich op haar zij. Haar lichaam was moe. Alles in haar wilde slapen. Haar oogleden waren zwaar, en haar botten voelden als van lood.

Maar de gedachten hielden haar uit haar slaap.

Ze dacht aan de confrontatie, als ze eenmaal het kasteel van de koning zouden bereiken. Hoe ze voor de koning zouden staan, in de troonzaal, dat zou glinsteren van het goud dat de koning bezat. Ze dacht aan de soldaten, die hen ongetwijfeld zouden afslachten als ze ook maar in de buurt van het kasteel zouden komen.

Had Caelum daar ook over nagedacht?

Had hij dat allemaal meegerekend in zijn zogenaamd briljante plan?

Ze zuchtte en stapte uit bed, het feit accepterend dat ze deze nacht niet zou slapen. Ze zou naar Caelum en Nox gaan, die zich bij het haardvuur in de eetzaal hadden gevestigd, met een warme kop thee. Kat verlangde ook wel naar die warmte. Even rust.

Ze liep naar de deur, maar stopte abrupt toen ze stemmen op de gang hoorde. De deur was op een kier geopend, en door de spleet zag ze Gaul, die tegenover Faelia stond. Gaul wreef door zijn gezicht.

'Je snapt het niet, Faelia.' zei hij zacht. Hij klonk niet boos. Slechts moe. Heel moe.

Faelia antwoordde met een snelle reeks gebaren. Kat kon haar gezicht niet zien, maar aan de felheid van haar gebaren zag ze dat ze boos was.

Gaul schudde zijn hoofd. 'Ze is een gevaar, Fae. Geloof me nou. Ik kan geheimen zien. De koning jaagt op haar, feller dan op alle anderen. Natuurlijk moeten we gastvrij zijn, maar ik moet denken aan het belang van mijn volk. Als zij hier is, is dat een gevaar voor de andere Schaduwelven.' Hij balde zijn vuist, om de beslissing die hij maakte kracht bij te zetten.

'Ze moet hier weg.'

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top