38. Geheimen

Alice ijsbeerde door de smalle cel. Het geluid van haar voetstappen echode door de cellen verderop. De echo weerkaatste steeds weer tegen de muren van de gevangenis.

Ze zouden hier nooit uitkomen. Ze zouden publiekelijk geëxecuteerd worden, wegens verraad van het koningshuis.

En ze zouden er helemaal niets aan kunnen doen.

Ze grauwde als een kat in het nauw en gaf een harde klap tegen de tralies. 

'Er moet toch een manier zijn?' mompelde ze. Wanhoop schemerde door in haar trillende stem. Ze hief haar handen, maar de vlammen weigerden te komen.

'Het komt wel goed.' zei Ryu zacht. Ze zat op de grond, haar knieën opgetrokken, en haar armen eromheen geklemd. Zij had het gevangenschap al geaccepteerd. Ze zat immers haar hele leven al gevangen. Het enige verschil was dat ze nu gevangenzat in een mensenlichaam.

'Nee, Ryu.' Alice schudde haar hoofd. 'Ze zullen ons vermoorden.' Ze voelde de neiging om zich tot een balletje op te rollen, in tranen uit te barsten en hier voor eeuwig te blijven, maar ze onderdrukte het. Wat haar vader ook deed, zij was de toekomstige koningin van Ravendal. Zij was de rechtmatige erfgenaam van de troon.

Dat kon hij haar niet afnemen.

Ze concentreerde zich nog eens op de vlammen, gesterkt door die gedachte. Even voelde ze het, een lichte verhitting in haar handpalm, maar het doofde sneller dan een kaars in een storm. Ze liet haar handen zakken.

'Ze zullen ons vermoorden.' zei ze nog eens, zachter dit keer. Haar stem stond op het punt van breken.

'Niet als het aan mij ligt.' klonk een stem vanuit de duisternis.

Alice keek op. De gestalte die uit de schaduwen tevoorschijn kwam grijnsde. Zijn gerimpelde gezicht werd verlicht door de flakkerende kaarsen.

Alice hapte naar adem. Tranen van blijdschap sprongen in haar ogen.

'Samuel?!'

~*~*~*~*~*~

'Mijn naam is Gaul.' zei de Schaduwelf. Hij had al uren geen woord gezegd, en Caelum moest in slaap gedommeld zijn, want de diepe stem maakte dat hij overeind veerde, zijn ogen wijd opengesperd van schrik. 'Ik bezit de Gave des Geheimen.'

Caelum hield zijn hoofd schuin, wachtend op uitleg. Hij had zijn hele leven magie gestudeerd, maar de Schaduwelven zijn voor hem altijd al een mysterie geweest. Voor heel Ravendal, eigenlijk. Niemand wist wie ze waren. Zoals de naam die hun soort gegeven was al vertelde, leefden ze in de schaduwen, ver weg van de nieuwsgierige blikken.

'Ik kan geheimen ontrafelen die nooit aan het licht hadden mogen komen.' ging hij verder. 'Geheimen die opgesloten in iemands hoofd zitten. Ik kan ze zien. Ik kan alle geheimen lezen.'

Caelum fronste. Hij keek op. 'Ik heb geen geheimen.' zei hij.

Gaul lachte bitter. 'Iedereen heeft geheimen, magiër. Zelfs jij.'

Ze werden onderbroken door Faelia, die binnen kwam stormen. Haar zwarte haar wapperde als een sjaal achter haar aan. In gebarentaal legde ze iets uit. Caelum kun de verscheidene bewegingen niet volgen, maar wat hij wel zag was de paniek in de ogen van het meisje.

Gaul legde een hand op haar schouder. 'Ze zijn geen vijanden.' zei hij kalm. 'Breng ze hierheen.'

Faelia knikte en snelde weg. Caelum schudde verward zijn hoofd.

'Wat...?'

'De andere Rebellen zijn gearriveerd.' verkondigde Gaul, met een halve glimlach. 'Ik weet niet hoe, maar ze hebben je gevonden, magiër.'

Caelum slaakte een zucht van opluchting. Ze leefden nog. Ondanks het portaal, en de soldaten. Ze hadden het overleefd.

Hij fronste. '"Ze zijn geen vijanden," zei je. Betekent dat...'

Gaul knikte. 'Ja. Ik laat je gaan. Op één voorwaarde.'

Caelum lachte, maar zijn ogen deden niet mee. 'Ik had moeten weten dat er iets achter zou zitten.'

'Zorg dat hij lijdt.' grauwde hij. In zijn ogen was een bloeddorst verschenen, zo groot dat Caelum zich dichter tegen de rots achter hem aanduwde. 'Zorg dat de koning lijdt.'

Caelum zweeg. Hij staarde de elf aan. Een glimlach krulde om zijn gebarsten lippen.

'Graag.'

~*~*~*~*~*~

Niemand zei een woord toen ze door de bergen trokken. Mara at een appel, Nox staarde naar het landschap onder hen en Kat liep in een stug tempo voor hen uit.

'We zijn er bijna.' zei Kat plots. 'De Schaduwelven zouden hier ergens moeten wonen. Houd je omgeving in de gaten. Jullie weten net zo goed als ik dat Schaduwelven geen onverwachts bezoek dulden.'

Mara haalde haar schouders op. 'Dat hebben we gehoord, ja. Maar het hoeft niet waar te zijn. Er zijn ook genoeg vooroordelen over demonen en magiërs, en tot nu toe lijkt me geen ervan waar.'

'Het woord 'schaduw' zit in hun naam, Mara.' mompelde Kat. 'Verwacht je echt dat ze zullen zeggen: "jullie zullen wel moe zijn. Eet wat. Drink wat. Geniet van je verblijf in de helse bergen van Gehenna."?'

'Ik ben tenminste nog een elf.' ze grijnsde en nam een hap van haar appel. 'Jullie zijn hopeloos verloren.'

Ze had de woorden nog niet uitgesproken, of een duister figuur dook op vanachter de rotsen. Ze had haar hand op de dolk in haar riem, en bleef aarzelend staan. Ze zei geen woord. Ze stond daar maar, haar zwarte haar wapperend in de gure wind.

Een andere elf dook op. Hij was een kop groter dan haar, had brede schouders en een intimiderende, inktzwarte blik. Hij zette een stap op hen af.

Kat slikte. Paniek flitste in haar ogen, maar ze drukte die angst snel weg. Ze hief haar kin, rechtte haar rug en zette een stap in hen richting.

'Ik neem aan dat jullie weten waarom we hier zijn.' zei ze. Haar stem was luid en krachtig, haar houding gracieus en machtig, ook al waren ze niet in de positie om macht te hebben.

De Schaduwelf knikte langzaam. Hij zette nog een stap naar hen toe, totdat hij op een armlengte afstand stond.

'Jullie willen de luchtmagiër terug, nietwaar?' hij trok een wenkbrauw op. Even was hij stil. Hij stak een hand uit. 'Mijn naam is Gaul. Dit is Faelia.' hij wees naar het meisje achter hen, dat vriendelijk glimlachte.

Aarzelend schudde Kat zijn hand. 'Ik ben-'

'Katherine.' zei hij. 'Dat weet ik.'

Ze opende haar mond, maar klapte hem meteen weer dicht. 'Hoe...?'

'Nu is geen tijd voor vragen. Ik zal je later alles uitleggen, maar voor nu verlangen jullie denk ik allemaal wel naar voedsel, drinken en een warm bed.'

Kat staarde hem verbijsterd aan. Ze had alles verwacht van de elven, maar dit? Deze gastvrijheid? Waarom? Ze zocht naar een reden, maar ze kon er geen vinden. Een frons vormde zich op haar voorhoofd.

Mara lachte. 'Als u erop staat.' ze liep achter hem aan naar de grotten, haar tong uitstekend naar Kat, die er nog steeds verward bij stond. Haar lippen vormden geluidloze woorden.

'Ik zei het toch.'

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top