36. Monster

'We moeten hier weg.' mompelde Alice. Ze leunde tegen de muur aan, en wierp Ryu een schuine blik toe. Haar hart maakte een sprongetje bij het zien van haar glinsterende ogen. Elke keer weer.

'Ik zou je kunnen helpen, maar dat verdomde ding zit nog om mijn been.' Ze gaf een ruk aan de ketting, maar die gaf niet mee. Ze gromde. 'Vervloekte-' haar tirade van scheldwoorden werd onderbroken door Rudolf, die in een hoog tempo door de gangen op hun cel af kwam stampen. Zijn gezicht stond vol walging toen hij voor de tralies stopte.

'Alice.' hij sprak haar naam langzaam en vol afkeer uit, alsof hij niet kon geloven dat hij haar op deze manier had verraden. 'Het is dus waar. Je hebt magie gebruikt. Je hebt de koning bijna gedood, met die verachtelijke vlammen van je!'

Ze stond op en zette een stap in de richting van de tralies. Een zwakke glimlach krulde om haar lippen.

'Had ik hem maar gedood.' zei ze zacht, meer tegen zichzelf dan tegen Rudolf. Wat zou er dan gebeurd zijn? Zou de wereld beter af zijn, zonder hem?

Rudolf staarde haar geschokt aan. Zijn mondhoek trilde, en in een andere situatie was het een grappig gezicht geweest. Een situatie waarin ze niet achter tralies in een vieze cel zat, bijvoorbeeld.

'Monster.' siste hij. Zijn woorden waren zacht, maar duidelijk, en drongen door tot het diepst van haar ziel.

Ze klemde haar vingers op de tralies. Ze stond nu zo dichtbij dat ze zijn warme, snelle adem op haar huid kon voelen.

Ze lachte. Het was een hol, vreugdeloos geluid. Een lach van iemand die zijn verstand begon te verliezen.

'Ik ben hier het monster niet, Rudolf. Snap dat dan! De koning-'

Hij gaf een harde klap tegen de tralies, en ze deinsde achteruit. 'Zwijg!' bulderde hij. Het geluid echode door de gangen. Hij hief zijn kin en staarde haar aan alsof ze niets minder was dan een insect. Hij sprak de volgende woorden uit met een zekere kalmte, want ook hij wist dat hij alles kon maken. Zoals elke man om haar heen.

'Je zult hangen voor je daden, Alice.'

~*~*~*~*~*~

Mara keek toe hoe Kat door het boek bladerde. Ze was moe, maar vastberaden. Ze zouden Caelum vinden. Dat moest gewoon.

Ze slikte en legde haar hand tegen haar borstkas. Ze voelde het krachtige bonzen van haar hart. Nee, het was niet haar hart. Het was het hart van een ander. Iemand die bruut van zijn leven is beroofd, opdat zij zou kunnen leven. Ze wierp een blik opzij, naar Nox. Hij keek voor zich uit, zijn kaken op elkaar geklemd, en zijn zwarte ogen ondoorgrondelijk.

Hij had voor haar gedood. Hij had iemand vermoord. Voor haar.

Alsof hij voelde dat ze staarde keek hij opzij. Zijn wenkbrauwen trokken samen in een frons.

'Hoe voel je je?' vroeg hij. Zijn harde blik verzachtte enigszins.

Ze glimlachte flauwtjes. 'Voor iemand die enkele minuten dood is geweest, uit de dood is herrezen en vervolgens door een misselijkmakend portaal sprong gaat het best wel goed, denk ik. Hoe voel jij je?'

Even leek hij verbaasd, alsof niemand hem ooit had gevraagd hoe het met hem ging. Hij haalde zijn schouders op.

'Demonen voelen niets.'

'Dat geloof ik niet.' ze sloeg haar armen over elkaar.

'Dan niet.'

Misschien verbeeldde ze het zich, maar ze zou durven zweren dat ze hem zijn mondhoeken zag optrekken in een vluchtige, speelse grijns.

Kat stond op, met in één hand haar boek, en in de andere een potje met een amberkleurige inhoud.

'Wat is dat?' vroeg Mara. Ze nam het potje uit Kats handen. 'Dit komt van een Schemerbloesem, nietwaar?'

Kat knikte. 'Dat klopt. Schemerbloesem kan voor veel spreuken gebruikt worden. Ze zijn zeldzaam, maar ik heb er wat weten te bemachtigen, en vermengd met amethystvijlzel is het geschikt voor het type zoekspreuk dat ik ga uitvoeren.'

'En dat is...?'

Kat ging in kleermakerszit op de grond zitten, en vermengde de ingrediënten in een stenen pot. Geconcentreerd staarde ze naar de nu bruine vloeistof, die er nog walgelijker uitzag dan Mara's thee.

'Deze spreuk zal ons niet naar Caelum leiden, maar zal ervoor zorgen dat we kunnen zien waar hij is. Andere zoekspreuken zijn vaak effectiever, maar deze kost het minste magie, en ik denk dat dat voor nu het beste is. Onze gaven zijn uitgeput.'

'Wat als...' Mara aarzelde. Ze sloeg haar ogen neer. 'Wat als Caelum dood is? Wat moeten we dan?'

Kat zweeg. Ze stampte de ingrediënten zo hard aan dat enkele druppels over de rand klotsten, en zich vermengden met de droge aarde.

'Daar gaan we nu niet over speculeren. Ga zitten.'

Haar blik was vastberaden, en geen van ging ertegen in. Zwijgend gingen ze in een driehoek zitten. De sfeer was gespannen. Alsof er bliksem in de wolken hing, statisch en geladen. Kat haalde diep adem. Ze knikte hen toe.

Haar woorden vermengden zich met de gure wind toen ze in een oude taal begon te mompelen. Het begon zacht, als een gebed, maar werd steeds luider. Dat moest ook wel, want om hen heen rezen vlammen op, in een cirkel zo hoog dat ze het landschap erachter nauwelijks konden zien. Nox en Mara volgden haar voorbeeld en hieven hun handen.

Vuur, aarde en duisternis vermengden zich in een draaikolk van magie, terwijl Kats gemompel aanzwol. Het werd steeds luider.

Toen werd het stil. De draaikolk verdween.

Ze stonden in een donkere ruimte. De muren, vloer en zelfs het plafond waren zwart, en het had eindeloos lang, of ongelofelijk klein kunnen zijn. Ze bewogen niet. Hun spieren leken vastgeroest te zijn, en hun schoenen vastgespijkerd aan de vloer.

Er gebeurde niets.

'Wat gebeurt er?' vroeg Mara. Haar stem echode in het eindeloze niets. 'Wat houdt dit in? Betekent dit dat hij...' ze durfde haar zin niet af te maken.

'Sshh.' Kat hief haar hand om haar het zwijgen op te leggen. Ze staarde in de duisternis. 'Heb geduld.'

Ze had de woorden nog niet uitgesproken, of ze zagen Caelum. Hij was bewusteloos. Zijn hoofd hing opzij, en zijn ogen waren gesloten. Hij zag er vreselijk uit. Zijn gezicht was bleek, en hij leek magerder dan ooit.

Toen zagen ze een figuur, dat langzaam op Caelum af liep. Ze zagen slechts zijn brede rug. Zijn kleding was zwart, en hij leek te versmelten met de duistere achtergrond. Hij zette nog een stap op Caelum af, maar stopte abrupt. Hij draaide zich om, en hoewel hij hun absoluut niet zou kunnen zien, leek het alsof hij hen recht aanstaarde. Zijn donkere ogen glinsterden in de duisternis.

Het was een Schaduwelf.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top