35. De Gebergten van Gehenna

Het eerste wat Alice zag toen ze wakker werd was een vergeeld, stenen plafond. Water drupte naar beneden, op haar gezicht. Ze slikte moeizaam en knipperde.

Waar was ze? Hoelang had ze hier al gelegen?

Ze wreef door haar gezicht. Haar ledematen voelden als lood, maar toch ging ze zitten. Vermoeid leunde ze tegen de koude muur.

Een gesmoorde kreet ontsnapte uit haar mond toen ze de tralies voor haar zag. Ze stond op, ongelovig starend naar de metalen stangen die haar van haar vrijheid scheidden. Ze reikte naar de tralies, om te voelen om ze misschien toch niet echt waren. Of het niet een product van haar verbeelding was.

Dat was het niet.

Het waren echte tralies, en ze bevond zich in een echte gevangenis.

Ze gaf een harde ruk aan de tralies, hoewel ze wist dat het hopeloos was. Ze rukte nog eens, maar de stangen gaven niet mee.

Ze vloekte. Ze vloekte scheldwoorden die de toekomstige koningin van Ravendal absoluut niet mocht gebruiken, maar het kon haar niet meer schelen. Ze zou toch geen koningin worden. Ze zou hier wegrotten, haar hele leven, en de koning zou het volk vertellen dat ze op een tragische wijze was omgekomen.

Zo was het bij haar moeder ook gegaan.

Alice slikte. Met moeite hield ze haar tranen binnen. Ze wreef nog eens door haar gezicht en leunde met haar rug tegen de tralies aan.

Ze zou niet gaan huilen. Ze zou niet gaan huilen. Ze zou niet...

Ze kon het niet helpen dat een enkele traan uit haar ooghoek ontsnapte, en op de grond drupte. Meer gunde ze zichzelf niet. Ze had geen tijd voor zelfmedelijden.

Toen pas zag ze de figuur die op de grond lag.

'Ryu?'

Ryu zag er vreselijk uit. Haar koffiekleurige huid was een tint bleker, en haar eens witte haar zat vol vuil. Om maar niet te spreken over de blauwe plekken die zich over haar lichaam verspreid hadden. De ijzeren ketting zat nog steeds om haar enkel, en voorkwam nog steeds dat ze in haar natuurlijke vorm zou uitbarsten.

Ze lag er ongelofelijk stil bij. Zo stil dat Alice vreesde dat ze dood was.

'Ryu?' haar stem klonk zacht en verstikt. Ze gaf een zacht duwtje tegen haar schouder. 'Ryu, alsjeblieft.'

Ryu liet een laag, brommend geluid horen. Ze draaide zich opzij, zachtjes kermend van ze pijn. Voorzichtig opende ze haar ogen.

'Hé, Al.' mompelde ze. Een glimlach krulde om haar gebarsten lippen.

Alice nam haar vriendin in een omhelzing, overspoeld door opluchting. Tranen van blijdschap sprongen in haar ogen.

Ze leefde nog.

Ze leefde nog.

Ze leefde...

Zonder aarzeling duwde ze haar lippen op de hare. Ryu verstijfde, en Alice besefte meteen wat ze gedaan had. Ze trok zich terug, haar wangen gloeiend van schaamte.

'I-ik...' ze wendde haar blik af. 'Het spijt me.'

'Nee.' Ryu grijnsde. Ze trok Alice naar zich toe en duwde haar lippen nog eens op de hare, vol overgave.

De kus was magisch.

Even was de gevangenis vergeten. Even was er geen verdriet meer, en heel even, vergaten ze de vreselijke situatie waarin ze zich bevonden.

Ze hadden elkaar, en dat was genoeg.

~*~*~*~*~*~

Nox haalde een hand door zijn inktzwarte haar. Hij zuchtte en bestudeerde zijn omgeving, die uit niets meer dan rotsen en bergen bevond. Het portaal had hen naar de Gebergten van Gehenna geleid, iets waar hij dankbaar voor zou moeten zijn. Dat was hij niet.

Ze hadden Caelum nodig. Caelum leidde alles, en zonder hem waren ze verloren.

'Hij hoeft niet dood te zijn, toch?' opperde Mara. 'Kan het ook dat het portaal hem ergens anders heen heeft gebracht?'

'Magie werkt niet zo simpel, Mara.' Kat zuchtte en ging op een rots zitten. 'Niemand heeft de precieze regels van magie uit weten te vinden. We weten niet eens of die er wel zijn.'

'Jij bent een deskundige op dit gebied.' zei Nox. 'Ik heb je zien toveren. We hoeven alleen maar te weten of het mogelijk is dat hij niet dood is, meer niet.' zijn wanhopige ogen staarden haar aan.

Ze was stil. Ze keek hen niet aan, maar staarde naar het groene landschap onderaan de berg. Haar bleke wangen waren ingevallen, en ze zag er doodmoe uit. Haar dunne lippen waren in een strakke streep vertrokken.

'Ja.' zei ze toen zacht. 'Ja, het is mogelijk.' ze schudde haar hoofd, alsof ze haar eigen woorden niet geloofde.

'Dan moeten we hem zoeken.' Mara begon de pijlen, die tijdens haar val uit haar pijlkoker waren gevallen, op te rapen. 'Als er een kans is dat hij nog leeft...' haar stem stierf weg. Ze wist zelf ook wel dat de kans klein was, maar ze hield zich vast aan de enige strohalm van hoop die ze nog had, zoals Nox dat ook deed.

Kat keek zwijgend toe hoe Mara en Nox de pijlen opraapten. Ze aarzelde. Ze aarzelde aan alles, op dit moment. Alle zekerheid die Caelum haar gegeven had over de missie zweefde weg als een blaadje in de wind. Ze waren kwetsbaar. Ze waren een goed team, maar zonder elkaar waren ze hulpeloos. Ze waren als een toren, waarin elke steen van groots belang was. Als één van die stenen weg zou vallen...

Ze schudde de gedachten van zich af en stond op. Ze raapte haar tas van de grond en bekeek de inhoud. De potjes, waarvan de meesten gevuld waren met een zeer giftige inhoud, waren wonder boven wonder bijna allemaal nog heel, op een kapot flesje opium na. Ze gooide het flesje weg en greep naar haar notitieboek.

De in leer gebonden bundel papieren was haar alles. Ze schreef er spreuken, giffen en geneesmiddelen in op, en ze had de vele donkere nachten in Criot doorgebracht met dit boek, met als enig gezelschap Samuel, die haar dan zwijgend aanstaarde, zijn mystieke ogen verlicht door de brandende haard.

Ze sloeg het boek open en genoot van de vertrouwde geur die uit het vergeelde perkament opsteeg. Ze bladerde tussen haar aantekeningen, op zoek naar de juiste spreuk.

'Wat doe je?' vroeg Nox.

Ze keek op. Haar vastberaden ogen boorden zich in de zijne.

'Om Caelum te vinden zullen we een zoekspreuk nodig hebben.'

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top