18. Ijzige fluisteringen
Het leek nacht, maar dat was het niet.
Ze liepen al zeker een dag, en buiten het woud zou het inmiddels licht moeten zijn. Maar hier was het pikkedonker, en moest Kat het pad verlichten met de vlammen in haar hand. Af en toe waren ze gestopt om uit te rusten, maar niet vaak; ze hadden een missie, en waren vastberaden.
Ze zeiden weinig. Het NachtWoud nam energie, beetje bij beetje. Het trok aan je. Bracht duistere gedachten je brein binnen. Omringde je met de kille mist der hopeloosheid. Om dat alles van je te zetten was een haast onmogelijke opdracht, en toch probeerden ze het. Ze dachten aan goede dingen, en gelukkige tijden, maar konden het niet helpen dat het NachtWoud zijn tol van hun zielen eiste.
Nox stopte abrupt.
Ze hadden al uren -misschien zelfs dagen- gelopen, en waren nog steeds geen levend wezen tegen gekomen. Af en toe hadden ze geritsel in de bosjes gehoord, maar het bleek niet meer te zijn dan een vogel, of een konijn, dat zich snel uit de voeten maakte.
Maar nu...
Nu was het menens. Nox luisterde ingespannen. Zijn inktzwarte ogen weerspiegelden hun angst.
'Ik hoor iets.' zei hij. 'Een fluistering.'
'Schimmen.' antwoordde Caelum. Hij keek om zich heen, maar zag slechts het donker. En iedereen wist dat als je te lang in het donker staarde, je uiteindelijk monsters zou gaan zien die er niet waren. Hij slikte en richtte zijn aandacht op Kats vlam. 'Laten we doorlopen. We hebben nog een lange reis te gaan.'
Niemand liep door. Allemaal waren ze niet in staat om zich te bewegen. De Schimmen hadden hen in hun greep genomen. Ze hadden hen ongemerkt overweldigd met het trieste gevoel dat zo kenmerkend was voor het NachtWoud, maar dan veel erger. Het maakte je ledematen zwaar, en leek je naar beneden te trekken.
Kat hapte naar adem toen ze een ijskoude ademhaling naast haar oor hoorde.
Iedereen heeft geheimen...
De fluistering leek meer in haar hoofd te echoën, dan dat het daadwerkelijk bestond. Het was een hese stem, verleidelijk en zacht. Ze kon aan Nox en Caelum zien dat ze het ook hoorden. Ze staarden voor zich uit, verward.
Wat weet je van de mensen die je denkt te kennen?
Kat probeerde haar hoofd te schudden, maar het was niet meer dan een zwakke trilling. Ze wilde praten. Ze wilde Caelum en Nox zeggen dat ze weg moesten rennen. Dat ze geen seconde langer in dit verdorven woud konden blijven.
Maar de stem maakte dat ze wilde blijven. Het klonk bijna vriendelijk, en tussen de verstikkende duisternis was een vriendelijke stem veel waard.
De fluistering klonk weer, zo dicht langs haar oor dat ze de wind kon voelen.
Nox is een moordenaar. Dat weet je. Zie je dan niet hoe hij naar je kijkt? Hij wil je ook vermoorden. Hij wil je doden, Kat.
Haar vlam doofde. Het licht verdween, en het leek alsof er een zwart tapijt over hen neerdaalde.
'Kat...' zei Caelum. Zijn stem klonk smekend. 'Je Vuur. Alsjeblieft.'
Ze was niet in staat te antwoorden. De stem werd harder. Gemener.
En Caelum? Hem vertrouw je toch zeker niet? Juist jij zou moeten weten dat vertrouwen naïef, en dom is. Caelum is manipulatief. Je hebt het zelf gezien. Je weet hoe hij is.
Ze wilde weigeren, maar de stem had gelijk. Caelum wás manipulatief. Hij was slim, en wist mensen precies zo om te praten dat ze alles deden wat hij zei. Dat had hij immers ook bij haar en Nox gedaan.
En Nox wás ook een moordenaar. Hij had hele dorpen uitgeroeid.
Alles wat de stem haar toefluisterde was waar.
Ze worden je dood, Kat. Ze zullen je doden.
Ze wist inmiddels niet meer of het haar eigen gedachtes of de stem was, die spraken. Het vloeide in elkaar over, als twee rivieren die samenkwamen.
Ik kan je helpen. Ik kan je beschermen.
Ja. Dat wilde ze. Ze wilde beschermd worden. Alles was zo donker. Zo gemeen. Ze wilde gewoon twee armen om haar heen voelen, en iemand die haar zou vertellen dat het goed zou komen.
Het komt goed, Kat. Voeg je bij ons. En je zult voor altijd veilig zijn... Voor altijd...
Ze sloot haar ogen. Ze wilde niet meer vechten tegen de stem. Ze wilde met hem mee. Ze wilde veilig zijn. Ze voelde zijn armen om haar heen. Ze voelden koud. Ijskoud. Maar ze vond het niet erg. Ze voelde hoe ze wegzakte. Haar knieën begaven het. Ze zakte op de bosgrond. Haar ogen vielen dicht.
Ze wilde mee. Ze wilde de armen voor eeuwig om zich heen voelen.
Plots klonk er een schreeuw, die de heerlijke fluisteringen bruut doorbrak. Kat draaide zich weg van het geluid. Een fel licht drong de duisternis binnen. Kat kermde zachtjes. De armen maakten zich van haar los.
Nee, dacht ze. Niet weggaan. Alsjeblieft.
Ze voelde een ferme duw tegen haar schouder. Het was een warme hand. Geen Schim.
Kat opende haar ogen. Ze knipperde verdwaasd tegen het felle licht van de lantaarn, die voor haar gezicht werd gehouden. Ze keek om zich heen, maar buiten de cirkel van licht was er niets meer dan een duisternis vol gevaren.
'Ik was net op tijd.' zei de gestalte. Ze stak een gehavende hand uit, vol met krassen en blauwe plekken. Kat aarzelde, maar pakte de hand aan en liet zich overeind helpen. De gestalte was slechts een silhouet, afgetekend tegen het warme, gelige licht van de lantaarn, maar toen ze zich van Kat afdraaide om Caelum overeind te helpen, werden haar kleren zichtbaar. Veel bruin leer, en groen. Ze had een boog in haar hand, en een leren pijlkoker gevuld met vlijmscherpe pijlen op haar rug.
Een Boself.
Ze hielp Caelum, die verward op de grond lag, overeind, en wilde naar Nox toelopen, maar aarzelde, alsof ze de dodelijke energie de van hem af leek te komen kon voelen. Ze zette een stap naar achter. 'Jullie hadden geluk dat ik er was.' zei ze. 'De Schimmen hadden jullie bijna.'
Nox fronste. 'Wie ben jij?'
Ze zette een stap naar voren, zodat ze verlicht werd door de lantaarn. Ze had een blonde vlecht, die over haar schouder gedrapeerd was, en puntige oren, die kenmerkend waren voor elven. Haar smaragdgroene ogen glinsterden.
'Ik ben Mara Arbor.'
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top