12. Vijf rampzalige woorden
Rudolf hield haar hand stevig vast toen ze over door de kasteeltuin wandelden. Het benauwde haar. Ze probeerde haar aandacht op de vrolijk gekleurde bloemen te richten, maar het lukte haar niet. Hij kneep hard in haar hand. Hij zag haar als een bezit, dat wist ze. Zo zagen de meesten haar. Als een trofee.
'Wat is er?' Rudolf stond stil en legde een vinger onder haar kin, zodat ze wel moest opkijken. 'Waarom kijk je zo droevig op deze mooie dag?' hij staarde haar aan, wachtend op antwoord.
'Er is niets.' zei ze zacht. Ze deed een poging om te glimlachen.
Hij lachte zijn witte, rechte tanden bloot. Hij staarde in haar ogen. Ze zag het aan zijn ogen. Aan de manier hoe hij zijn gezicht langzaam naar het hare bewoog. Ze probeerde naar achteren te leunen, maar het hielp niets. Hij duwde zijn lippen op de hare, hard en onvoorzichtig.
Ze probeerde het te laten, maar dat kon niet. Het voelde te onnatuurlijk. Nep. Ze rukte zich van hem los. Tranen sprongen in haar ogen.
Rudolf gromde. 'Wat doe je?'
'Het spijt me. Het ligt niet aan jou. Ik kan dit gewoon niet.'
Hij zuchtte vermoeid, alsof ze een vervelend kind was. 'We gaan trouwen, Alice. Je vader en ik hebben het er al over gehad. Het staat vast.'
'Nee. Dat kun je niet zomaar bepalen!'
Hij zette een stap op haar af. Hij was lang, en torende dreigend boven haar uit.
'Dat kan ik wel.'
'Nee!'
Hij gaf haar een harde klap tegen haar wang. Ze hapte naar adem en duwde haar hand tegen de brandende plek. Verschrikt staarde ze hem aan.
Ze wilde achteruit stappen, maar hij greep haar pols vast. Hij kneep zo hard dat ze dacht dat haar botten zouden breken.
'Jij. Trouwt. Met. Mij.' fluisterde hij hees. Hij sprak elk woord nadrukkelijk uit, zonder het oogcontact te verbreken.
Hij liet haar los. Even bleef ze geschokt staan. Haar hart bonsde pijnlijk in haar borstkas. Ze trilde van angst. Ze had de agressie die hij in zich had gevoeld. Ze had zijn duisternis gezien.
Ze kon niet met deze man trouwen.
Eindelijk had ze de kracht gevonden om weg te rennen. Haar benen voerden haar weg, zonder te weten waar ze heen ging. Tranen stroomden over haar wangen.
Ze had niet eens door dat ze naar de troonzaal rende, maar toen ze aankwam was er blij om. Haar vader zou haar wel begrijpen. Hij zou haar nooit laten trouwen met deze vreselijke man.
Ze duwde de deuren van de troonzaal open en rende naar binnen. De koning zat op zijn troon, maar stond op toen hij haar zag.
'Alice. Wat is er aan de hand?'
Ze bleef staan. 'Ik kan niet met Rudolf trouwen, pap.' ze had het hardop willen zeggen. Ze had het uit willen schreeuwen. Maar ze fluisterde slechts.
'Hoezo niet?' vroeg hij. 'Rudolf is een prima man. Hij is rijk, en charmant.'
'Nee. Dat is hij niet. Hij...' ze huiverde. 'Hij sloeg me.'
'Dat verzin je.'
'Nee!' haar tranen drupten op de pas gewassen vloer. 'Geloof me nou, alsjeblieft. Rudolf is vreselijk.'
'Ach, jij vind elke man vreselijk.'
'Misschien omdat ze dat ook zijn!' barstte ze uit. Haar luide woorden galmden door de troonzaal. Bedienden keken verschrikt op, maar het hield haar niet tegen. 'Iedereen ziet me als een prijs. Als een trofee. Dat ben ik niet! Ik ben ook een mens! En... Ik...' ze hield haar mond en staarde naar haar voeten. Ze had het hem bijna willen vertellen. Vijf rampzalige woorden, die haar vader nooit mocht horen.
Ik val niet op mannen.
'Alice.' zei hij streng. 'Misschien moet je maar gaan accepteren dat je wel een prijs bent. Zij vechten om je, en het huwelijk is de trofee. Je zult een machtig heerseres worden, maar dat kan niet zonder een man aan je zijde.'
'Onzin!' snauwde ze. 'De Wrede oorlog is gestart door u. Deze tirannie is gestart door u. De jacht op alle wezens die magie bezitten is begonnen door u.' ze stopte even en haalde diep adem. 'Heeft u ooit gehoord van een vrouwelijke heerser die een oorlog startte? Natuurlijk niet.'
'Je gaat te ver, Alice.' de stem van de koning klonk kalm, maar ze hoorde zijn woede.
Toch ging ze door. Nu ze eindelijk had gezegd wat haar al die jaren dwarszat leek ze niet meer te kunnen stoppen.
'Ik ga niet te ver! U weet dat ik gelijk heb!'
'Alice Abaddon!' hij stond op. 'Wegwezen! Nu!'
Even staarde ze hem uitdagend aan, waarna ze op een hoog tempo de zaal uitliep, trillend van woede. Haar hart bonsde hard tegen haar ribben, en maakte dat het strakke korset pijn begon te doen. Ze snelde naar de kerkers.
Ze moest met Ryu praten.
Ze duwde de deur open en rende de trappen af. Het geluid van haar voetstappen galmde door de ruimte. Ze vergat een fakkel van de muur te pakken, en liep in het aardedonker de grot van Ryu in.
Ryu transformeerde weer in haar mensenvorm. Kermend en vloekend als een zeeman kwam ze overeind.
Alice vloog in haar armen, zachtjes snikkend.
Ryu verstijfde even, en wreef daarna zachtjes over haar rug.
'Wat is er gebeurd?' vroeg ze.
Ze kon niet antwoorden. Slechts huilen. Haar tranen vloeiden in Ryu's kleding.
'Het komt wel goed.' fluisterde ze. Haar handen streelden over Alice's rug.
Toen ze gekalmeerd was maakte ze zich los uit de omhelzing. Zwijgend bleef ze zitten, starend naar de ruwe vloer van de grot. Hier sliep Ryu. Elke dag. En toch wist ze altijd te glimlachen. Alice had er bewondering voor.
'Ik moet met een graaf trouwen.' zei ze zacht. Ze durfde niet op te kijken. 'Maar hij is een monster.'
Ryu fronste. 'Wat vind je vader ervan?'
'Hij staat volledig achter Rudolf. Hij luisterde niet naar me.'
Ryu zuchtte. Er klonk een lange, zware stilte, die op hun schouders duwden.
'Tja, je kan je vader altijd nog vermoorden.' zei Ryu na een tijdje. Er schemerde sarcasme door in haar stem.
Alice keek op. 'Wat zei je daar?'
'Het was maar een grapje, hoor.' Ryu glimlachte, maar haar glimlach veranderde al snel in een bezorgde frons. 'Ik bedoelde het niet zo.'
'Nee.' Alice staarde afwezig in de verte. Overwoog het idee. Zou het kunnen? Ze zou van al haar problemen verlost zijn. 'Natuurlijk niet.'
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top