10. Verraadster
Nox stond op. Hij stapte uit de schaduwen die de cel met zich meebracht. Een straal buitenlicht viel op zijn gezicht. Hij zag er jong uit. Hoogstens dertig. Al moest hij minstens duizend jaar oud zijn, had Caelum gelezen.
Het eerste wat hem opviel waren Nox' hoge jukbeenderen en zijn inktzwarte ogen. Hij had zelfs geen oogwit. Alsof de gevangenis al het licht uit hem had weggenomen. Maar dit was niet door de gevangenis veroorzaakt. Het kwam door zijn gaven. De Dood was machtig. Misschien nog wel machtiger dan het leven. En een gave als dat eiste een prijs. Zoals elke vorm van magie dat deed.
'Spreek,' zei Nox uitnodigend. 'Ik neem aan dat u niet de hele dag de tijd hebt.'
Caelum knikte. 'Mijn naam is Caelum. En ik ga je zo bevrijden, Nox.'
Hij vouwde zijn handen achter zijn rug en trok een wenkbrauw op. 'Waarom zou u dat doen?'
'Omdat ik hulp nodig heb. Ik wil iemand doden. Iemand die ons al jaren lang dood en verderf bezorgd. Iemand die magische wezens geen rust gunt, en ze achtervolgt tot ze allemaal zijn uitgemoord.'
'Over wie heb je het?' vroeg Nox, terwijl hij het antwoord al vermoedde.
'De koning.'
Hij liet een schamper lachje horen. 'Als dat mogelijk was zou de koning nu een hoopje as zijn. Ik heb het geprobeerd, maar zo simpel gaat het niet.'
'Niet in je eentje, nee,' wierp hij tegen. 'Maar ik verzamel een groep. Stuk voor stuk machtige beheersers van magie. Het klinkt idioot, maar deze poging om jou te redden is ook idioot. En tot nu toe gaat het me best goed af.'
'Caelum, Magiër van de Idiote Plannen.' Hij grijnsde. 'Veel keuze is er niet, of wel? Deze cel neemt mijn gaven af. Elke dag weer verzwakt het me, tot er niet meer van me over is dan een skelet. Elke kans om hieruit weg te komen grijp ik aan. Niet letterlijk, natuurlijk.' Hij staarde naar zijn handen, die bij elke aanraking een leven konden nemen.
'Dus we zijn het eens?'
Nox knikte en zette een stap naar achter. 'Gaat u uw gang, magiër.'
Caelum stak zijn handen in de lucht en sloot zijn ogen. Hij haalde diep adem, en voelde hoe de lucht door zijn longen stroomde. Luisterde naar het gefluister van de wind.
Met een krachtige windvlaag trok hij de celdeur uit zijn scharnieren. Nox stapte de cel uit. Hij knikte Caelum toe. Een ijskoude glimlach kroop over zijn gezicht. De bloeddorst schitterde in zijn ogen.
'Laten we maar gaan.'
~*~*~*~*~*~
Kat liep met Baldar door de straten. Hij had zijn hand op zijn wapen gelegd, met de gedachte in zijn hoofd dat hij haar moest beschermen. Niet wetende dat zij geen bescherming nodig had.
Hij moest beschermd worden tegen haar.
'Hoe heet je moeder?' vroeg hij.
'Uhm...' Ze wierp een blik over haar schouder, hopend dat ze Caelum zou zien. Ze zag slechts een drukke winkelstraat. Een menigte zonder een enkel bekend gezicht.
Juist nu, omringd door al die mensen, voelde ze zich verschrikkelijk eenzaam. Ze was altijd al alleen geweest, maar nog nooit eenzaam. Hoewel men het niet zag, was er een groot verschil tussen die twee woorden.
Alleen zijn is een vrijwillige keuze.
Eenzaam zijn is een gevangenis.
Kat slikte en schudde haar hoofd. 'Ik denk dat ik vanaf hier de weg wel herken. Bedankt voor uw hulp.'
Hij fronste. Plots zag ze iets duisters in zijn ogen. Iets wat hij eerder had weten te verbergen, was nu duidelijk zichtbaar.
'Jij komt niet van hier, of wel?' Hij zette een stap in haar richting, waarop zei een kleine stap achteruit zette.
Haar hart bonsde panisch in haar borstkas. Hij wist wie ze was. Ze kon het aan hem zien.
'Ik kom uit Criot,' zei ze zacht.
'Ik vertrouw je niet.'
Ze had het idee dat haar keel dichtgeknepen werd, maar herpakte zich snel.
'Meneer, ik moet echt naar mijn moeder toe. Ik weet niet hoelang ze nog zal leven.'
Hij greep haar pols vast. Zijn nagels duwden in haar vlees.
'Ik weet wie jij bent. Jij bent Katherine, nietwaar? Ik heb over je gehoord. We hebben opdracht gekeken om naar je uit te kijken.'
Ze probeerde zich los te trekken, maar hij was sterk.
'Ik weet niet waar u het over-'
Hij trok zijn zwaard uit zijn schede. Het zonlicht weerkaatste in haar gezicht. Ze deinsde achteruit, haar handen beschermend voor zich houdend. Omstanders bleven verschrikt staan.
'Doe maar niet alsof je niets weet, verraadster.' Hij spuugde het laatste woord bijna uit, met een verachting die zo groot was dat ze nog een stap naar achter zette.
'Ik ben geen verraadster!' Ze balde haar vuisten. 'Waarom zegt iedereen dat toch steeds?' De wanhoop schemerde door in haar stem.
'Omdat het zo is.' Baldar hief zijn zwaard.
Kat aarzelde. Ze wist dat ze hem kon doden. Maar hij deed slechts zijn werk. Daarom kon ze hem toch niet doden?
Of wel, als dat werk haar vermoorden was?
Ze nam een besluit. Ze had geen keuze.
Ze sloot haar ogen, verzamelde haar kracht, en gooide een vuurbal in zijn richting. De vlammen misten hun doel, maar zorgden toch voor de nodige verwarring. Hij zette een stap naar achter.
Ze gebruikte het korte moment dat hij afgeleid was en sprintte weg, richting de plaats die ze met Caelum had afgesproken. De waterput, aan de rand van het dorp.
Ze hoorde Baldar achter zich. Zijn zwoegende ademhaling klonk piepend, en het geluid van zijn ijzeren laarzen op de tegels waren beangstigend. Ze probeerde het naderende geluid te negeren.
'Heks!' schreeuwde hij.
Ze keek niet om. Hij had geen goede conditie, ze hoorde het aan hem. Zij wel. Zij vluchtte immers haar hele leven al.
Dat was het lot van een heks.
Baldars tempo verslapte. Ze hoorde zijn stappen steeds langzamer worden, en zijn ademhaling steeds zwaarder, totdat hij uiteindelijk stopte.
'Grijp haar!' schreeuwde hij.
Ze bleef rennen. Door de eeuwenoude stadspoort en over een steil, kronkelend pad, totdat ze de put bereikte.
Toen ze daar aankwam wierp ze een korte blik over haar schouder, om te controleren of niemand haar gevolgd was. Ze haalde opgelucht adem en ging tegen de put aan zitten, nahijgend van de achtervolging. Een voorzichtige glimlach kroop over haar gezicht.
Het was haar gelukt.
Ze had het gehaald.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top