Wie is de Dood?
En dan is het tijd voor het laatste mysterie in deze HIDE: wie is de schrijfster van de mysterieuze verhalen van de Dood? Raden kan in de reacties!!
Hier nog een keer alle verhaaltjes achter elkaar, inclusief 1 afsluiting.
—De eerste dag—
Zacht gehijg klonk als een angstaanjagende voorspelling tijdens het ochtendgloren. Gekraak van hout, het knappen van takken onder verminkte voeten en gegil aan de horizon; het was een voorbode van de naderende dood. Ik gluurde achter met sneeuw bedekte struiken naar de eerste slachtoffers van de zondige Menslingen. De huid van de gevallene was grauw, doordrenkt in bloed van zichzelf en onbekende aanvallers. Aan de andere kant van het veld, amper te zien door de goed gecamoufleerde kleding, stond een jonge dame met een bleke huid. Opgedroogd bloed kleefde als een voorspellend bode aan haar handen: zij was de moordenaar. Rond haar nek bundelde iets glinsterends en ik lachte. Ja, zij was het, zij was de persoon aan wie de ketting was beloofd bij zijn dood. Ik kende haar naam... 1dagsFloog. Ze knikte, duidelijk nog steeds onder de indruk van haar kracht, en liep toen weg.
Bij mijn naderen, zag ik dat de ogen van de jongen glazig naar de hemel gericht waren. Dood was hij nog niet. Het langzame, onregelmatige rijzen en dalen was echter een duidelijk teken van mijn komst. Ik keek om me heen, kraakte mijn vingers en hurkte naast hem neer. Voorzichtig tikte ik op zijn voorhoofd. "Wreek mij..." mompelde hij zacht.
Ik grinnikte en schudde mijn hoofd. "Niet mijn taak. Nee, SilverStar, ik open enkel de deuren voor een nieuwe plek."
Waar mogelijk werd hij nog bleker. Voor hij zijn protest starten kon, haalde ik mijn vinger van zijn voorhoofd en zakte hij weg.
Ik liep verder; de lijkengeur volgende die Aardlingen achter leken te laten zodra ze op het punt stonden de aarde te verlaten. Anders dan bij het eerste slachtoffer dat ik tegenkwam, lag hier een al dood meisje op de grond. Haar ziel zat echter nog vast tussen de muren van haar lichaam en mijn thuis, dus nam ik haar hand en verdween het omhulsel dat ze al die jaren met zich mee had gedragen alsof ze nooit had bestaan.
"Waarom ik?"
Ik keek over mijn schouder en hield mijn hoofd schuin. "Wel," sprak ik tegen de ziel, "dat lijkt me toch duidelijk, Iris. Ze vertrouwen je niet, ze willen je dood. Dus als je me nu wil excuseren, ik heb nog één iemand op te pikken voor ik weer naar huis toe kan. Ga jij maar alvast, oud bekenden wachten daar op je."
"Wacht!" riep ze.
Ik rolde met mijn ogen. "Wat wil je nou weer? Je bent dood, accepteer dat en ga als de donder van deze aarde af."
"Wie heeft mijn ketting?"
"De eigenaar van de erfketting had jouw dood voorspeld."
Haar ogen werden groot en diepe denkrimpels ontstonden in haar voorhoofd. Even dacht ik dat ze nog een discussie aan wilde gaan, maar tot mijn verbazing nam ze toen afscheid van de wereld die ze nota bene zelf had gecreëerd.
Mijn laatste slachtoffer vond ik gebonden aan een grote eikenboom. Hij had zijn handen in elkaar gevouwen. Woorden zoals ik die wel vaker had gehoord voor men mij kwam vergezellen hingen in de lucht. Ja, deze jongen had voor zijn dood nog even willen bidden tot de Donut Goden. Ik liep naar voren en inspecteerde de moordwijze. Striemen van veel te strak aangebonden touw stonden in zijn huid. De arme jongen was niet voorbereid geweest op de almacht van de gereïncarneerde HIDE-spelers.
Ik hoorde voetstappen en draaide me om. Een andere jongen ging vlak achter me staan en staarde naar het lichaam. Ik keek naar hem, maar hij keek dwars door me heen, duidelijk nog niet klaar ervoor om me te vergezellen; hoe gezellig ik dat ook zou vinden. Bij Sven hoefde ik niet veel meer te doen. Hijzelf leek al vrede te hebben en al aan de nog gesloten poorten van mijn rijk te staan.
"Welkom in het dodenrijk," fluisterde ik hem toe.
De poorten gingen open en het laatste wat ik van hem zag was een blik van acceptatie en rust, voor hij voorgoed verdween.
——
—De tweede dag—
Terrormaniaks handen waren rood van het bloed. Hij staarde ernaar, lachte en veegde het af aan zijn grijze jas. Het was hem niet onbekend, de lijken in de arena. Nee, hij kon er naar kijken zonder een moment van spijt.
"Ik nam aan dat het mijn taak was de doden te ontdoen van hun ziel?"
De jongeman sprong op en keek verbaasd naar mij. Ik was duidelijk eerder dan gepland. Hij krabde zenuwachtig achter zijn oor, keek kort naar het lijk en stapte er toen bij weg. "Sorry, ik wilde enkel helpen. Je moet nog wel de poorten openen, maar de rest is al gedaan."
Ik snoof en keek naar het slachtoffer. De rode striemen in haar nek deden mij vermoeden dat wurging de doodsoorzaak was. De omgeving waar ze was gestorven, was een waar ik enkel nieuwelingen oppikte. De anderen waren zich namelijk allang bewust van het gevaar dat in deze streek huisde. Men had dit gedeelte omgedoopt tot 'Hol van de Dood' wat ik persoonlijk een zeer onaangename benaming vond.
"Stellatrix, nieuw in het spel. Besloot over de paden te lopen. Ik heb alles gevolgd in de controleruimte," verklaarde Terrormaniak. "Ze keek zo bang. En terecht trouwens, iedereen weet dat je niet uit de wouden moet zonder bescherming!"
"Hoe lang is ze al dood?" vroeg ik, de woorden van mijn overenthousiaste vriend negerende.
"Ongeveer een uurtje." Hij keek me schuldbewust aan.
Mijn ogen werden donker. "Ik wist dat je graag eigen initiatief nam rondom het breken van die arme zieltjes, maar ik ben er niet zo'n fan van dat mijn taak wordt afgenomen."
"Ja, ja. Sorry, oké, ik zei al dat het me spijt. Niets meer aan te veranderen. Om het goed te maken, kan ik je wel vertellen dat er nog een dode is."
Ik keek hem ijzig aan.
"... maar dat wist je natuurlijk al." Terrormaniak haalde zenuwachtig zijn hand door zijn haar. "Ik kan je ernaartoe brengen?"
"Ze is hier nog geen honderd meter vandaan. Laat me mijn werk doen en verdwijn naar je eigen afdeling: de levenden."
Terrormaniak keek om zich heen, wachtte tot een van de camera's weggedraaid was en zette toen zijn opnameapparatuur uit. "Het is zo saai daar, Dood. Ze zeuren alleen maar om gusten. Ik wil niet dood, ik heb gewoon goed gespeeld, ik ben zo vriendelijk, ik kan vast wel een andere zet nog doen en letterlijk alles wat er fout gaat schijnt mijn probleem te zijn!"
"Ach wat ben je zielig." Ik stapte bij hem weg. Ik wist nog de eerste keer dat ik hier mijn slachtoffers ophalen moest. Ze waren met velen en allemaal weigerend te gaan. Hun ziel was nog sterk, maar hun lichaam kon ze niet langer dragen. Het was op dat moment dat ik had besloten nooit te lang in het Hol te blijven. Nu nog steeds treiterden bepaalde zieltjes met hun almacht over hun leven.
Enkele minuten liep ik zonder de nare menselijke geluiden door het woud, maar als ik had gedacht dat ik van hem af zou zijn, had ik het mis. Al snel hoorde ik namelijk takken achter me knappen en kwam hij weer naast me lopen. "Kom op, alleen deze HIDE," dramde hij.
Ik bleef hem dood zwijgen.
"Alsjeblieft?"
Ik liep verder.
"Ik doe er echt alles voor!"
"Ik wil niets," bromde ik.
"Alleen deze HIDE? Je weet dat ik sterf van verveling... en dan ben ik nog langer bij je!"
Ik stond stil en draaide me om. Terrormaniak grijnsde, wetende dat hij me hier schaakmat had. Een paar jaartjes in het dodenrijk zonder hem zou me goed uitkomen.
"Goed, maar je breekt geen zieltjes meer."
Hij knikte, wetende dat hij had gewonnen en gooide de apparatuur in de bosjes.
Het volgende slachtoffer was een oude bekende. Vorige HIDE vond ik zijn lichaam in de bosjes, ditmaal was hij op een ijzeren hek gegooid. "Lijkt me toch minder prettig dan je vorige dood," zei ik tegen niemand in het bijzonder. Terrormaniak vond het echter wel nodig er een instemmend gemompel op los te laten.
Ik tilde Leguaan van de spijlen en legde hem op de grond.
Mijn gezicht verstarde zodra ik zijn voorhoofd aanraakte en ik keek over mijn schouder. "Volgens mij ben je me iets vergeten te vertellen."
De jongen keek me schuldbewust aan. "Hij was de eerste waar ik bij ging kijken. Volgende nacht zal ik er echt op letten!"
Ik zuchtte diep. "Dat is je geraden."
Hij knikte.
"En veeg die lach van je gezicht, want we hebben nog genoeg te doen."
——
—De derde dag—
Zachte woorden rolden over haar lippen, tranen liepen over haar wangen en op haar witte shirt zaten verschillende diep rode bloedvlekken. Haar gezicht was bleek geworden. Ik keek toe uit de bosjes en wachtte geduldig tot ze klaar was met haar smeken naar de Goden. Omdat haar kwelling echter langer bleek te duren dan verwacht, bleef ze maar doorgaan en werd ik langzaam maar zeker rusteloos. Nee, Eliitje wilde niet zo snel sterven.
"Zullen we haar nu eindelijk uit haar lijden verlossen?" fluisterde Terrormaniak, die vol leedvermaak naar haar gewonde lichaam staarde.
Ik keek hem woest aan en maande hem met mijn ogen tot stilte. Hem kon ze immers horen spreken; mij niet. Terrormaniak glimlachte een ongemeende lach en keek weer weg.
Eliitje was nog steeds niet gestopt.
"Ik ben er wel een beetje klaar mee, het wachten bedoel ik, kom op Dood, laten we dit-"
"Als ik je heel vriendelijk vraag te zwijgen, betekent dat niet dat ik je nek niet omdraai als je nu nog een woord zegt."
"Jouw keuze," grinnikte hij.
"Maar goed, ik ben het met je eens. Ik ga er naar toe. Jij blijft hier."
Terrormaniak zweeg. Ik keek hem streng aan en stapte de bosjes uit.
Eliitje had het nog steeds niet opgegeven. Ik vond het eigenlijk best grappig dat ze dacht dat de Goden nog iets voor haar zouden doen. Natuurlijk deden ze dat niet, het was haar eigen probleem dat ze zou sterven, niet die van hen. Daarnaast vroeg ze de verkeerden om hulp. Ik was immers de enige die kon beslissen of iemand mijn Rijk in mocht.
Bij mijn naderen keek ze verschrikt op. "Dory heeft mijn ketting!" riep ze, denkende dat ik een van haar medespelers was. Haar bleke hoofd viel opzij en ik hurkte naast haar neer. Haar mond zakte open toen ze mijn gezicht goed kon zien. "Jij bent het? Jij bent de Dood? Ik ken je! Jij bent-"
Ik legde haar het zwijgen op en opende poorten naar mijn Rijk, waardoor ze haar woorden voor zich moest houden. Nee, niemand mocht mijn naam weten, niemand mocht weten wie ik echt was, want anders zou er pas echt iets mis gaan op Aarde.
Zodra Eliitje's ziel naar het Dodenrijk was verplaatst, keek ik over mijn schouder, denkende dat ik daar Terrormaniak wel zou zien. Maar hij was er niet. Ik fronste diep en sloot mijn ogen. Niet ver van me vandaan ontwaarde ik een stervende aanwezigheid... en een brekende ziel.
"Wel vervloekt," siste ik. Zo snel ik kon, stond ik op en begon ik te rennen.
Ik had niet lang meer.
De ziel werkte tegen, mogelijk wetende dat Terrormaniak niet de Dood was.
Hij zou nooit lang meer volhouden.
Ik kwam aan op het veld en sprong naar Terrormaniak toe, in een laatste poging hem van de ziel weg te houden.
Collin keek met waterige ogen naar me. "Ik was toch niet sterk genoeg," fluisterde hij. Met trillende hand hief hij zijn ketting. Ik keek ernaar en knikte. Langzaam vouwde ik mijn hand om het koude ijzer en een moment later spatte het uit elkaar.
Ik wilde me nog tot de jongen keren, maar het was te laat. Hij was gegaan.
Terrormaniak was iets bij me weggedeinsd.
"Oh, maar jij bent nog lang niet klaar met me."
——
—De vierde dag—
"Geen respect voor de doden. Weet je wat jij bent? Een ranzige rotzak. Een vuile oplichter. Een-"
Terrormaniak onderbrak me met een handbeweging. "Kom op, ik wilde ook wat lol hebben."
Ik keek hem zwijgend aan; mijn geest maalde. "Jij wilde ook wat 'lol' hebben? Wie denk je verdomme dat je bent!" Ik sprong naar hem toe, maar hij ontweek me behendig.
"Kom op, dit spelletje spelen we al sinds we klein waren. Je weet dat ik, net als jij, gewoon meer behoefte heb aan levenden verwijderen dan ze hier te laten."
"Ik heb geen behoefte aan het verwijderen van leven!" schreeuwde ik. "Ik heb er verdomme behoefte aan jou ervan te ontdoen zodat je bij hen wegblijft!" Ik deed een nieuwe poging hem bij de keel te pakken, maar wederom was hij me te slim af.
"Mijn voorhoofd wordt vandaag niet aangeraakt met die levennemende handen van je."
"Ik neem geen leven!" Mijn frustratie groeide met de seconde. Zijn slinkse glimlach hielp er ook niet bij. "Mijn taak is het om gekwelde zielen mee te nemen naar mijn rijk, om ze verder te laten leven. Jij had nooit je krachten mogen krijgen, nooit." Ik bleef staan waar ik stond, wetende dat het me nooit zou lukken hem te wurgen.
"En toch kreeg ik ze en ze zijn me ook niet afgenomen. Ik kan niet zoveel als jij, maar Mensen zoals Collin, die al zo ver weg zijn op hun weg naar het Dodenrijk, kan ik nog steeds makkelijk aan."
"Het is niet eerlijk."
"Nee? Is deze 'gave' alleen voor jou? Maakt dat je 'speciaal'?" Hij grinnikte, wetende dat hij daarmee een zwakke plek van me had geraakt.
Ik zweeg.
"Dood, is dit alleen voor jou? Geef eens antwoord?"
Ik keek hem aan, met pijn in mijn ogen. "Misschien..." Mijn stem stopte.
Een laatste keer keek ik hem in zijn ogen. Het volgende moment draaide ik me van hem weg en liep ik de diepe bebossing in, in de hoop dat hij niet achter me aan zou komen.
Verbazingwekkend genoeg gebeurde dat ditmaal ook niet.
——
—De achtste dag—
Na dagen lang van de wereld te zijn geweest, werd ik plots wakker uit een slaap gevuld met mijn ergste nachtmerries. Mijn rug was stijf en mijn longen leken te branden bij iedere teug adem. Ik zette mijn handen op het bed en dwong mezelf langzaam overeind. Dit bleek lastiger dan gepland. Tranen sprongen me in mijn ogen en zodra ik mijn deken van me af gooide was ik me bewust van een pijnlijk iets... de voorspelling was waar. Ik had echter niet gedacht dat oud worden zo beangstigend eruit zou zien.
Terrormaniak wist het. Terrormaniak wist dat hij de persoon zou zijn die de Dood kon worden, omdat hij al de gaves had gekregen van de mensen die mij de Dood hadden gemaakt. Oud worden was vreemd. Mijn ledematen voelden lam. Een gevoel van weemoed overviel me.
Wat werd ik immers als ik sterven ging? Enkel zij die leefden gingen naar het Dodenrijk, maar had ik wel geleefd? Had ik wel het recht om het Dodenrijk te betreden?
Ik gooide mijn voeten over de bedrand en schrok van de gerimpelde huid. Mijn al bleke lijf werd langzaam vervangen door paarse huid, waarin diepe groeven te zien waren. Ik boog me voorover en raakte voorzichtig het loszittende vel aan. Een trillende adem ontsnapte me.
"Kom op," zei ik tegen mezelf, "je bent de Dood, je hebt dit al vaak genoeg meegemaakt. Zo erg ben je niet, toch?"
Ik kwam overeind en liep een paar stappen, om me daarna enkel vast te moeten houden aan de rand van de stoel. Staande bij mijn werktafel kon ik mijn weerspiegeling zien in het raam. Grauw was ik.
De rust hing als een enge belofte boven mijn hoofd. Zachte woorden en hard geschreeuw weergalmden door mijn hoofd.
Ik wil niet dood.
Ga ik naar de Hemel?
Neem me alsjeblieft niet mee, ik ben nog niet klaar hier.
Geef me nog een kans.
Ik drukte mijn handen tegen mijn oren.
Zie je het dan niet, ik ben veel te jong om dood te gaan!
Hopelijk is het zachter dan hier buiten.
Hopelijk is het-
"Laat me met rust!" gilde ik. Ik haalde mijn handen van mijn oren en boog mijn hoofd.
"Het spijt me, dan ga ik wel weer."
Verward, en lichtelijk angstig, keek ik naar de deur. Mijn ogen ontmoetten die van Terrormaniak, die me met een voorzichtige glimlach aankeek. Zodra hij mijn gezicht echter zag, veranderde dat volledig.
"Wat is er met jou aan de hand?"
"Ik wil er niet over praten," fluisterde ik, terwijl ik het hout onder mijn handen hard samenkneep. Mijn stem bleek genoeg duidelijk te hebben gemaakt, want hij zweeg en schuifelde ongemakkelijk naar de andere kant van de deurpost.
"Ik wilde je zeggen dat Loytee vermoord is, ik heb haar net naar binnen gelaten. Iemand die gaat onder de naam SamF1301 heeft haar vermoord en daarbij haar ketting meegenomen."
Ik keek hem aan, maar een antwoord kwam niet. Er kwam zelfs geen emotie op mijn gelaat.
Nee, ik voelde me leeg, op. Er was niets meer voor mij.
In zijn ogen glansde het onweten. Hij wist nog niet dat hij de reden was van mijn aftakelen. Hij wist nog niet dat hij de persoon was die me langzaam liet vervagen.
"Dus..." sprak hij ongemakkelijk bij mijn zwijgen. "Ik denk dat ik maar eens ga. Er zijn vast genoeg gevechten om binnenkort bij te wonen. Jij zou ook moeten komen. Dan kunnen we verder als team."
Ik zweeg. Want hoe kon ik hem vertellen dat ik nooit een team kon zijn met een sterveling, dat mijn taak maar aan een iemand toebehoorde?
Mijn deur sloot. Het hout onder mijn handen brak. En met dat het dat deed, kwam de zon op aan de horizon, alsof het wist dat het tijd was voor een nieuwe heerser over de Onderwereld.
——
—De negende dag—
Vanuit mijn raam kon ik Terrormaniak weg zien lopen. Hij leek te voelen dat ik naar hem keek, want hij stond stil en keek op naar mijn raam. Onze ogen ontmoetten elkaar. Zijn gezicht vertoonde tekenen van verhuld verdriet, waarschijnlijk omdat hij niet begreep wat er met me aan de hand was.
Zodra hij verder liep, viel ik op mijn knieën. Zweet lekte van mijn voorhoofd op mijn ijskoude handen. Mijn zicht werd vaag en een moment dacht ik weg te kunnen zakken. Wat ik met mij meedroeg, de 'levennemer' zoals mijn voormalig vriend dat wilde noemen, verweerde zich daar echter tegen. Hoewel ik het zelf nog moeilijk kon geloven, was er een kracht in mij, klaar om me nog een ding te laten zeggen voor ik voorgoed zou gaan.
Dus ging ik overeind staan en sloot ik mijn ogen om me goed bewust te worden van het lichaam wat ik nu nog met me meedroeg. "Je kan dit," fluisterde ik. Mijn lichaam was het er niet volledig mee eens dat ik het kon, maar ik wist het voor elkaar te krijgen mijn kamer uit te lopen.
Ik moest Terrormaniak vinden. Ik moest weten waar hij naartoe zou gaan. Ondanks mijn zwakte wist ik precies waar dat zou zijn. Want dicht bij het meer, waar men kwam om punten te verzamelen, lag een gestorvene.
~
Bij mijn arriveren zag ik haar inderdaad liggen. In haar herkende ik Suikerspinnetje. Haar gezicht was aangetast door voor mij onbekende krachten. Haar rechterhand was verpulverd en ook haar benen zagen er niet goed uit. Hoewel ik niet wist welke krachten er gebruikt waren, wist ik wel wie dit had gedaan.
"Verminoth," mompelde ik, toen ik langzaam dichterbij kwam. Hij was vaker in de Arena geweest. Met zijn wantrouwen en moordlust zorgde hij voor veel ongemak bij zijn samenwerkingen. Nee, dat was een jongen waar ik zelfs bij weg bleef als de Dood.
Ik hurkte naast haar neer en schudde mijn hoofd. "Arme meid, je verdiende zoveel beter..."
Ritueel legde ik mijn vinger op haar voorhoofd, verwachtende dat haar ziel al verwijderd was door Terrormaniak. Mijn kracht leek me echter in de steek te hebben gelaten.
"Dat had je niet gedacht, he?"
Ik schrok op.
Terrormaniak liep naar me toe. "Het duurde niet lang voor ik doorhad wat er gaande was. Je neemt inderdaad het leven van mensen om door te kunnen leven. Als jij geen zielen hebt, bestaat de Dood niet meer."
Zijn ogen werden donker en ik voelde me langzaam ongemakkelijk worden.
"En weet je, Dood..." Hij viel even stil en hield zijn hoofd schuin. "Ik denk niet dat ik wil sterven."
Mijn lichaam begon ongecontroleerd te trillen.
"Je... je hebt haar gebruikt? Je hebt haar gebruikt als lokmiddel?!"
Hij glimlachte en zette nog een stap naar voren. "Het is niet gek dat ik je zo graag als vriend wilde. Het leek me logisch dat je me niet zou komen halen als we samen zouden werken. Daarom kwam je hier toch, Dood? Om ook mijn ziel te nemen?"
Ik bleef stil en keek hem angstig aan.
"Maar nu weet ik hoe ik het tegen kan houden. xHermelienx heb ik al genomen en man voel ik me sterk. Je tijdperk is voorbij, vriend. Mij zul je niet krijgen." Gekte weerspiegelde in zijn ogen.
"Daarvoor kwam ik hier niet."
"Oh nee?" lachte hij, zijn lach verdween echter ook zo snel als deze gekomen was. "Ik geloof je niet."
"Laat het me uitleggen," sprak ik kalm, hoewel mijn lichaam rilde als een onrustige haas, gevangen in een onbreekbare kooi. Terrormaniak luisterde niet. Terrormaniak zou nooit luisteren.
"Kom op, neem haar ziel maar. Word maar sterk, oke? Dan zullen we eens kijken wie hier sterker is." Hij ging met een hand door zijn haar. "Ik of de Dood... best ironisch, niet?"
Hij zette nog een stap naar voren. Ik keek op; mijn pijn voelde ik op mijn gezicht.
"Laten we dit afmaken. Jij en ik, en al wat daar nog na komen zal."
——
—De tiende dag—
Stille schreeuwen door dikke wouden verkilden me tot op het bot. Mijn lijf, zwak en onmogelijk te bewegen, lag als een lelijke versie van wat ik ooit was geweest op de vochtige aarde. Mijn kleding was modderig, bezweet en bebloed. Het was echter niet mijn lichaam waar ik me het meest zorgen om maakte, nee. Ik maakte me zorgen om mijn laatste uren op deze grond, waarin ik enkel kon staren naar de hemel, niet wetende of ik daar terecht zou komen.
Naast mij lag iemand anders, een meisje, die me had gevonden en had omhelsd. "Oh Dood," had ze gefluisterd, "waarom liet je het zo ver komen?"
Ik had geantwoord, eerlijk geantwoord, dat ik het niet wist. Dat ik niet wist waarom ik mijn leven zo zou laten eindigen. Veel zeggenschap had ik daar echter niet over gehad, omdat ik vooraf al had geweten dat Terrormaniak zich in een unieke positie bevond me te laten sterven.
"Misschien was het omdat ik hoop had, hoop dat hij mijn vriend zou zijn. Misschien was het omdat ik nog iets had om voor te strijden."
Twee bevreesde jonge mannen stapten uit de bossen en keken op ons neer. Hun gezichten waren medelijdend, maar ook triomferend, aangezien ze wisten dat ook zij mij hadden overwonnen. Vlorile, iemand die me al vaker in de ogen had gekeken, stapte als eerste naar voren en stelde dezelfde vraag als Atalamenta. "Waarom, Dood, liet je het zover komen?"
Het meisje liet me los en schoof iets naar achter, zodat ik hem in de ogen kijken kon. Ik antwoordde wederom met dezelfde woorden, nu zachter en minder zeker van mezelf. Terrormaniak had me op sterven na dood achtergelaten, wetende dat ik hem niet langer op kon jagen.
Verminoth reageerde anders dan de andere twee, hij keek naar de lucht, scande het terrein met een vluchtige blik en glimlachte toen, waarna hij in de bossen verdween. De twee overwinnaars aan mijn zijde keken hem vervreemd na, maar bleven desondanks bij mijn zijde.
Al ijlend dacht ik aan mijn rijk, waarvan ik niet zeker wist of ik het ooit nog terug zou zien. Weemoed en intense heimwee deed me denken aan mezelf, aan de dood. Vergeven en loslaten, rust nemen en verder gaan. Weg van de boze wereld, daar waar enkel schaduwen heersten in de bossen van verraad.
Ik hield mijn doemgedachten tegen, hoe zwak ik ook was. Ik was me er namelijk wel van bewust hoe thuis ik me voelde op deze aarde. Ondanks al wat slecht was, had ik nog iets om voor te leven. Mensen waarvan ik hield. Mensen die voor me zorgden. Mensen die ik keer op keer zou zien sterven in de Arena, maar die ook weer terugkwamen om mij te bewijzen dat ze sterker waren.
Hoewel mijn rijk me dierbaar was, was dit de echte grond waar ik was opgegroeid tot de persoon die ik tot op dit moment altijd was geweest, waar ik oud was geworden zonder zorgen. Hier leerde ik dat ik boos kon zijn, verdrietig; dat ik soms moest strijden voor mijn leven en dat zelfs de dood me niet te grazen nemen kon. Nee, ik hoorde hier thuis.
Atalamenta pakte mijn hand vast en drukte deze zacht. Ze haalde haar lippen van elkaar, alsof ze iets wilde zeggen, maar plots kwam Verminoth weerom de bossen uitgelopen, nu met een mens op zijn rug.
Wazig als mijn blik was, duurde het even voor ik doorhad wie hij mee had genomen.
"Terrormaniak," fluisterde ik zacht.
Angst flitste in zijn ogen, maar op zijn gezicht was daar niets van te zien. Duidelijk was echter dat hij had gehoopt me nooit meer in de ogen te hoeven kijken.
"Weet je, vriend," zei ik, "er was een tijd, waarin deze aarde nog vredig was. Een tijd zonder moord, zonder verraad en zonder doelloos bekvechten over wat beter is in een gevecht. Dat was de tijd dat je erkende dat de kans op overleving maar heel klein is. Maar een stuk van het verhaal heb ik je nooit kunnen vertellen, omdat je altijd zo zeker was het niet te willen horen."
Een steek ging door mijn borst en ik sloot kort mijn ogen.
"Vertel het me nu ook niet. Ik wil het niet weten."
Ik sloeg mijn ogen op en keek naar de overwinnaars. "Houd hem goed vast."
Hij trapte, beet, sloeg en uiteindelijk bleek alles een doelloos verzet. Terrormaniak vreesde me al vele jaren, zoals ik ook hem had gevreesd toen ik tegenover hem stond, denkende dat hij me zou doden. Maar hij liet me leven, omdat hij wist dat hij nooit kon leven met de gedachte mij te hebben vermoord.
"Er is een reden dat iedereen opnieuw kan beginnen," fluisterde ik, maar luid genoeg dat mijn verrader, mijn vriend, het ook kon horen. "Er is een reden dat de zon weer opkomt in de Arena, terwijl iedereen er eens zijn ogen sluit." Ik verhief mijn stem, hopende dat zelfs de toekomstige spelers nog de echo's van mijn woorden zouden horen galmen tijdens hun vlucht voor de Dood- voor mij. "Er is een reden voor het feit jij en ik keer op keer terugkomen."
Ik ging overeind zitten en keek hem in de ogen.
"En dat is niet omdat we clones zijn van het mens dat we ooit zijn geweest."
De drie overwinnaars keken me onzeker aan. Mijn vriend zweeg.
"Dat is omdat ik wil dat jullie terugkeren."
——
En zo nam ik de zielen van de overwinnaars en van de vriend die me nog steeds zo dierbaar was, om ze later weer terug te laten keren op Aarde, wetende dat ze wederom zouden moeten strijden voor hun leven. En zo vond ik ook de oude versie van me terug.
Ik had Terrormaniak vergeven, omdat woede in een eeuwigheid veel te lang voortduurde. Maar ik had wel een ding geleerd, dat wat iemand ook deed, hoe zwak ik ook zou zijn, de Dood onoverwinnelijk is.
————
Raad hier wie de Dood is:
Raad hier voor wie Terrormaniak staat:
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top