2. Inbreker
Stokstijf bleef Mara aan de voet van haar bed staan. Het was donker; de lamp van de badkamer was al uit, maar die in haar slaapkamer had ze nog niet aangedaan. Met wijd open ogen staarde ze door het duister naar de deur van haar slaapkamer, die op een kier stond.
Hij is hier. Hij heeft me gevonden.
Flitsen van vroeger schoten voor haar ogen langs, terwijl het geschuifel van voetstappen in de gang haar oren binnendrong.
'Verstop je!' Ze had haar moeder nog nooit zo bang gezien.
'Maar mama...!'
'Verstop je en komt niet tevoorschijn tot ik zeg dat het veilig is, oké? Ik hou van je, lieverd.' Met een laatste kus op haar voorhoofd was haar moeder de kamer uit gelopen om haar broertje te helpen. Het was de laatste keer dat ze haar moeder levend had gezien.
Het was de klap van de dichtvallende voordeur die haar benen eindelijk in beweging bracht. Voor ze er goed en wel over na had gedacht, was ze al naast haar bed neergehurkt.
Net als toen.
Met trillende handen duwde Mara zichzelf zo ver mogelijk tegen de muur aan. Het zachte tapijt kietelde haar kin, terwijl ze onder de rand van het metalen bed frame door gluurde.
Haar hart bonkte in haar keel. Haar rug schraapte tegen de onderkant van het bed, maar ze merkte het nauwelijks. De voetstappen galmden op het laminaat van de vloer door het bijna-lege appartement. Ze begonnen langzaam, zoekend, maar versnelden al gauw.
Haar vader schreeuwde iets. Woorden die ze niet kon onderscheiden. Eerst klonken ze kwaad. Daarna alleen nog maar bang. En toen plotseling, werden ze helemaal afgekapt.
De inbreker liep door de hal. De voetstappen kwamen steeds dichterbij. Mara hield haar adem in. Zijn schaduw viel door de deur de slaapkamer binnen, voordat zijn schoenen zichtbaar werden. Leer. Wat voor inbreker droeg er nu zulke nette schoenen?
Het huis was stil nu haar vader niet meer schreeuwde. De schaduw viel onder haar deur door. Hij stond stil. Hij stond stil, vlak voor haar deur. Met een gekraak zoals ze dat nog nooit eerder had gehoord, duwde hij de deurklink naar beneden. Haar hart bonsde tegen haar ribbenkast.
Plotseling, alsof een engel medelijden met haar had gekregen, stopte het. De deurklink schoot terug omhoog en de schaduw verdween. Iets – of iemand – had hem afgeleid.
Hij liep door. De bruin-leren schoenen verdwenen voor haar deur weg en liepen verder, de woonkamer in. Hijgend van het adem inhouden haalde ze haar trillende handen over haar gezicht. Ze leefde nog.
Voor nu.
Maar wat nu? Hij zou haar vermoorden. Als dit dezelfde man was die haar familie gedood had, al die jaren geleden, dan was hij gekomen om het af te maken.
Zij had het overleefd. Haar hele leven was ze bang geweest dat hij terug zou komen. Haar hele leven had ze voorzichtig gedaan. Nooit meer buiten zijn na het donker. Nooit alleen door verlaten steegjes. Altijd alle deuren goed op slot.
En toch, tóch had hij haar gevonden.
Terwijl de voetstappen door haar woonkamer schuifelden, slikte ze moeizaam. Haar hand bewoog naar haar broekzak.
Geen telefoon. Haar hart sloeg een slag over. Waar was haar telefoon? Ze had dat ding altijd in haar broekzak! Ze haalde hem er alleen uit als hij aan de lader –
Oh ja. Hij lag al aan de lader. Op haar nachtkastje. Een klein metertje verderop. Maar dan moest ze wel van haar schuilplaats vandaan komen. Ze wierp een blik op de slaapkamerdeur die nog steeds op een kier stond, net toen er een luide bonk uit de woonkamer vandaan kwam.
Een luide klap deed Mara opschrikken, waardoor ze met haar hoofd tegen de onderkant van het bed stootte. Een gilletje verliet haar lippen, waarna ze snel haar hand voor haar mond sloeg. Een paar tellen kropen voorbij, maar de voetstappen kwamen niet dichterbij.
Wat was die klap? Liet iemand iets vallen? Nee... Een deur! Het was een deur die opensloeg.
Op dat moment begon kleine Daan te krijsen.
Nog een bonk, maar deze keer herkende ze het geluid. Hoe vaak ze diezelfde lade zelf wel niet dicht had gegooid. Hij ging door haar lades en kasten heen. Maar waar was hij naar op zoek? Wilde hij haar geld en waardevolle spullen, voordat hij haar ging vermoorden? Wilde hij het doen lijken op een simpele, mislukte diefstal?
Kom op, Mara, doe iets! Ze wierp nog een blik in de richting van haar nachtkastje, waar haar telefoon rustig lag te laden. Ze zette zich schrap, haalde diep adem...
En kromp ineen onder het bed toen er opeens nog een geluid uit de woonkamer kwam.
Ze spitste haar oren, terwijl ze zich bewegingsloos tegen de koude laminaat-vloer aan drukte. Het was een hoog, schel geluid. Alsof hij met metaal over metaal schraapte. Even flitste het beeld van twee messen voor haar ogen, maar toen werden de tonen lager. En toen weer hoger. Als een...
Een melodie.
Het was een liedje. Die klootzak was een deuntje aan het fluiten, terwijl hij bij haar aan het inbreken was.
Op het moment dat er nog een kastdeur dichtsloeg, begon het plots te dagen. Dat deuntje... Dat was niet zomaar een melodie. Die lange, harmonische tonen, het langzame ritme, ze herkende het uit duizenden. Natuurlijk herkende ze het; ze had het al sinds haar geboorte in haar hoofd.
Dit deuntje, dat de inbreker – misschien wel moordenaar – aan het fluiten was, was haar zielenlied. Een versimpelde versie, tuurlijk, maar het was onmiskenbaar haar zielenlied.
Haar mond voelde droog aan. Haar handen begonnen pijn te doen van hoe hard ze haar nagels in haar palmen drukte. De telefoon lag nog steeds op het nachtkastje naast haar, maar haar brein wilde niet meewerken.
Behalve in haar hoofd had ze dit melodietje nog nooit gehoord. En dat was hoe het hoorde. Niemand hoorde haar lied te kennen. Niemand behalve zijzelf. Dus hoe kon het dat deze vreemde, deze crimineel, haar lied kende?
Hij was toch niet...
Ze kon het woord niet eens in de mond nemen. Toch was het de enige verklaring.
Niemand hoorde haar zielenlied te kennen. Niemand behalve haar zielsverwant.
Plotseling werd het prachtige deuntje onderbroken door een vreemde uitroep. Ze hield haar adem in, terwijl de voetstappen versnelden. Ze werden steeds luider, totdat ze voor de tweede keer tot haar deur kwamen. Met haar ogen dichtgeknepen bad ze tot een god waar ze niet eens in geloofde. Ze smeekte naar wie het dan ook kon horen om haar te redden. Haar longen brandden in haar borstkas.
En toen was het voorbij. De voetstappen weerklonken in de gang terwijl hij met grote passen de slaapkamerdeur voorbij liep. Haar ogen schoten open toen ze de voordeur hoorde opengaan. Pas op het moment dat de deur met een klap weer dichtsloeg, durfde ze haar ingehouden adem te laten gaan.
Het appartement was stil. Doodstil. Het enige wat Mara hoorde was haar eigen adem en het gepiep van haar uitgeputte longen.
Nadat de inbreker haar huis had verlaten, bleef ze nog lang in haar schuilplaats liggen, bevend en trillend, niet in staat om de veiligheid van het duister onder haar bed achter te laten. Het duurde minuten, misschien wel uren voor het eindelijk tot haar doordrong. De inbreker was weg. En hij kwam niet meer terug.
Ze had het overleefd. Alweer.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top