7. Ace

Ik lig in mijn bed. Ik kijk naar de klok. Langzaam tikt de klok door. Minuten gaan voorbij. Ik ga niet naar school. Dat weet ik zeker. Maar wat moet ik dan doen?

Ik denk na over deze week. Er is te veel veranderd. Ik heb bijna alle dagen gespijbeld. Ik zie nog wel of ik morgen naar school ga.

Ik pak mijn mobiel en klik mijn foto's aan. Ik klik een foto aan. Het is een foto van mij en Julius. We kijken allebei lachend de camera in. Ik voel een steek in mijn maag. Wat is er toch veranderd?

Ik begin toch wel honger te krijgen en stap uit mijn bed. Ik loop naar de keuken. Ik slaak een gil. Mijn moeder zit met een kop thee in de keuken.

'Wat doe jij hier?' vraag ik. 'Dat kan ik beter aan jou vragen!' zegt mijn moeder. Ik denk na. 'Ik voel me niet zo lekker,' antwoord ik. 'Ik heb vandaag vrij,' zegt mijn moeder. Ik vervloek mezelf. Daar gaat mijn vrije dag.

Ik lig weer in mijn bed. Ik pak mijn mobiel weer en klik de foto aan. Hier zien we er nog zo vrolijk en onbezorgd uit.

Ik voel me heel verdrietig. Julius laat me gewoon stikken voor een meisje.

Het wordt me te veel. Ik loop naar beneden en naar de keuken. Ik kijk om me heen. Mijn moeder is nergens te zien. Ik pak een mesje uit de la en loop naar boven.

Ik doe mijn deur op slot. Ik ga met het mesje langs mijn huid. Een straal bloed glijdt over mijn arm. Het voelt goed. Het verzacht de pijn van binnen. Ik leg het mesje in mijn bureaula.

Mijn moeder klopt op de deur. 'Binnen!' roep ik. Ze komt binnen en gaat op mijn bed zitten. Het is stil.

'Is er wat?' vraagt ze ineens. 'Nee,"'zeg ik iets te snel. Ik kijk haar boos aan.

Weer sta ik met het mesje in mijn handen. De tranen stromen over mijn wangen. Ik ga met het mesje langs mijn huid. Één keer, twee keer, drie keer.

Ik besluit vroeg naar bed te gaan. Ik ga de badkamer in.

Ik sta onder de douche. De stralen stromen over mijn lichaam. Ik kijk in de weerspiegeling. Ik zie een jongen met zwart haar, een jongen die best wel gespierd is, maar ook een jongen met verdrietige, bijna zwarte ogen.

Ik denk na. Ik wil naar school, maar ik weet niet of ik naar school wil. Ik kan het niet aan om Julius met dat meisje te zien.

Ik snap niks van mezelf. Julius mag best een vriendinnetje hebben. Waarom doet het dan zo veel pijn?

Mijn ogen vallen langzaam dicht. Ik maak een besluit. Ik ga morgen naar school. Ik zie wel hoe het gaat. Ik kan altijd nog weg. Dan vallen mijn ogen dicht.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top