Hoofdstuk 1
Kenternal
Het vliegen doet me veel goed. Lang heb ik gewacht om eindelijk bij de vergadering weg te lopen, en eindelijk kan het dan. Als vertegenwoordiger van de draken moet ik elke keer naar de vergadering van de boswezens. Ondertussen ben ik het zo zat. Elke keer brengen de zelfde rassen de zelfde argumenten mee, en dan moet een zinnige beslissing gemaakt worden. Nu er een pauze is ingelast besluit ik dan maar om mijn vleugels te strekken. Anders gaan er nog doden vallen. De blauwe draak die met me mee is gekomen, Kolanor, is achter gebleven voor het geval mijn herstel te lang duurt. Ik mag dan wel een vrouw zijn, maar ik ben en blijf een draak. En draken kunnen niet goed met irritatie omgaan. Tijdens het vliegen hoor ik een gil van een vrouw. De gil is net lang genoeg om uit te vinden waar het vandaan komt. Ik laat mijn vleugels een stuk inklappen en ga vlak boven de bomen vliegen, in de hoop de bron van de gil te vinden. Er komt geen tweede gil. Geen schreeuw van wanhoop. Verbazing vult me wel als ik een huilende baby hoor, op de plek waar ik enkelen seconde eerder nog boven vloog. Ik land. De plek waar het gehuil vandaan komt is een kleine open plek in het bos. Een klein stroompje stroomt langs de wortels van de bomen. En tegen een van die wortels aan ligt een vrouw. De lichtblauwe jurk die ze aanheeft zit onder de rode vlekken. Door te ruiken vult de ijzergeur van bloed mijn neus. Het is haar bloed. Maar waar kwam het gehuil dan vandaan? Het antwoord komt al snel als er weer een zacht gehuil komt, vanuit de armen van de vrouw. Ik check snel of de vrouw nog in orde is. Ik voel geen hartslag, en zie geen ademhaling. De vrouw is dood. Dan open ik voorzichtig de armen. Een klein meisje, bedekt met vocht, licht in de armen. Het huilt als ze wordt blootgesteld aan de koude herfstlucht. Het eerste wat ik me bedenk is dat ik het kind te eten moet geven. Maar wat eten mensenkinderen?
De baby huilt weer. Nu zie ik eindelijk dat het kind geen tanden heeft. Het kind is dus net geboren. Daarom laat ik het bij mij drinken. Wat ben ik blij dat ik een vrouw ben. En wat heb ik er een hekel aan dat ik lange klauwen heb. Als het kind voldaan is vraag ik me af wat ik nu moet doen. Het kind is nu stil, in slaap gevallen na het eten. Ik mag niks doen zonder toestemming van de raad. Als een raadslid heb ik wel invloed op de beslissing, maar als de andere raadsleden er tegen zijn dat het kind wordt geholpen dan maken ze het af. Aan de andere kant, als ik het kind stiekem help en de raad komt erachter, dan wordt ik zelf gedood. Mijn beste kans is de raad. Ik pak het kind weer voorzichtig op en neem het mee.
De Bosnimf is aan het woord. 'Dus jij wilt een mens in ons midden laten? Zelfs terwijl je weet dat de mensen de bomen omkappen en niets liever willen dan ons allemaal doden? Waar is jouw verstand?'
Het kost me moeite om niet uit te vallen. 'Ik zat in een andere richting te denken, nimf. Als wij het kind opvoeden als een van ons, dan zal de volwassene die eruit voortkomt minder problematisch zijn. Het kan misschien zelfs als een voorbeeld zijn voor de mensheid, die dan ons met rust zal laten.'
Een aantal raadsleden knikken instemmend. Een van de weerwolven, een zwarte wolvin met blauwe poten, kijkt enthousiast naar me. De nimfen zijn een ander verhaal. Een van de vrouwen twijfelt, maar de rest blijft ertegen. De Nimfen hoef ik niks van te verwachten. Nu komt het neer op vijf andere rassen. De griffioenen kijken naar het kind dat op mijn buik ligt te slapen. Een van hun likt zijn lippen af. Voordat hij iets kan doen grijpt hun raadslid hem vast. 'Ik vindt dat we het kind een kans moeten geven. Het is nog onschuldig, en ik twijfel of het kwaad ook een ras eigenschap is. En als wij onze woede op hun af reageren, zijn wij dan zoveel beter dan zij?'
Dat is een voor, een tegen. Ik kan voor de draken zeggen dat wij voor zijn, maar over de rest weet ik het niet. Als vier tegen zijn dan is ze er geweest. Ik kan altijd de raadsleden bevechten, maar vier tegen een? Dan spreekt een van de weerwolven. 'Na overleg met de andere Alfa's wil ik zeggen dat wij je zullen ondersteunen. Maar we moeten wel benadrukken dat die ondersteuning verdwijnt als zij agressief wordt.'
Dat is drie. Dan komen de bosnimfen. Ze stemmen tegen. Ook de feniksen vinden het niks om een mens in ons midden te hebben. De centauren stemmen ook tegen. Als ik mijn stem uitbreng blijft er nog een ras over. De waternimfen. Zij volgen vaak hun bosneven en nichten, dus ik sluit alvast vrede met het feit dat mijn lafheid een leven heeft gekost. Een van de vrouwen neemt het woord. 'Wij zullen de steun geven aan...'
Ze strekt het nog even uit. Dat is ook de reden dat ik de waternimfen graag als avondeten zou verorberen. Ik weet al bijna zeker wat ze gaat zeggen. Toch luister ik. Eindelijk spreekt de nimf weer. 'Kenternal.'
Ik gil het nog net niet uit van geluk. De bosnimfen kijken boos naar hun waterneven en nichten. Maar dan spreekt de nimf verder. 'Wij nimfen willen geen problemen ondervinden aan het kind. Als het over zes jaar bewijs levert dat het geen kwaad doet zullen wij meehelpen aan de opvoeding. Maar als het in welk opzicht dan ook kwaad lijkt, dan zullen wij de Levensrivier vullen met haar bloed. Dat is het laatste wat wij erover te zeggen hebben.'
Dan ontbind de feniks die de vergadering voorzit de vergadering. Vlak voordat ik met het kind in mijn klauwen de lucht in spring spreekt de feniks me aan. 'Als blijkt dat je gelijk hebt, dan zullen de feniksen je ook steunen. Voor de rest wil ik nog zeggen: veel succes.'
Ik knik. 'Ik heb vijf drakenjongen in mijn nest. Ik verwacht weinig problemen van een mensenkind erbij.'
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top