Hoofdstuk 2

In de schaduw van een boerderij net buiten Pavia stond een stenen kuip vol water. Dankbaar voor het momentje alleen liet Vast zich naast de kuip op zijn knieën neervallen. In de reflectie van het water kon hij zijn eigen spiegelbeeld zien. Zijn zwarte haar zat in knobbels en klitten door elkaar. Zijn blauwe ogen waren het toonbeeld van angst. Maar bovendien zag hij de twee lange snijtanden in zijn mond. Ze waren scherp als messen en wit als parels. Zijn lippen en mond waren ruw beschilderd met het bloed van de verpleegster. Wat was er met hem gebeurd dat hij dit monster geworden was? Wat had hij gedaan in zijn leven om dit gruwelijke lot te verdienen?

Sinds hij de ziekenboeg had verlaten kwamen de herinneringen bij hem terug. De vrouw en de man die voor hem stonden in zijn laatste uren... Zij zij hadden ook zulke tanden gehad. Ze waren bloedmooi geweest. Zij hadden dit met hem gedaan. Zij waren hiervoor verantwoordelijk. Vast liet zijn vuisten in het wateroppervlak neerkomen. Het water pletste recht omhoog. En het bloed op zijn huid vervaagde. Het water kreeg een licht roze tint. Hij wreef meer in zijn handen en meer bloed kwam er vanaf.

Tegelijk spitte Vast zijn geheugen uit opzoek naar enige informatie die hij had over de twee mensen. Eerst dacht hij dat hij ze zich verbeeld had. Want wat zouden zij doen op een slagveld? Ze waren gekleed als aan het hof en leken totaal niet bang te zijn voor verdwaalde kogels of verloren ijzeren scherven die een einde aan hun leven konden maken. Maar de herinneringen aan de slag waren niets dan een mistige waas.

Vast kon zich nog net herinneren hoe hij samen met zijn vrienden had rond het kampvuur had zitten lachen. Guillaume had een fluit van thuis meegenomen en floot enkele liedjes voor hen. Gilbert had de meest belachelijke grappen verteld om de zware gemoedstoestand van de soldaten te verlichten.

Op dat moment hadden de bellen geklonken en waren de soldaten van het leger van Karel V hun kamp binnengestormd met geheven zwaarden en geladen musketten. De mannen hadden er niet twee keer over nagedacht om Vast's vrienden in de rug neer te schieten. Hij kon nog steeds de geschrokken blik van Guillaume en Gilbert voor zich zien als ze dood neervielen naast het kampvuur. Hun uitdrukking was vereeuwigd door de dood. In alle chaos die in het legerkamp heerste was Vast erin geslaagd om een deel van zijn soldaten uitrusting aan te trekken en een zwaard te bemachtigen. Samen met een handje vol andere soldaten was hij gevlucht richting de rivier die het land met de kasteelburcht scheidde.

Vast schudde zijn hoofd in een poging de kleine details te herinneren. Hij schepte een handje vol water uit de kuip en begon ook zijn mond schoon te vegen.

Tijdens de hele ontsnappingspoging was Vast zo verdoofd geweest door de adrenaline dat ook zijn herinneringen het voor hem lieten afweten. Het was pas toen de soldaten van het heilig Roomse rijk het Franse leger op het open veld gejaagd had dat de kanonnen waren afgegaan. De kogels sloegen naast hun voeten in en veroorzaakten gigantische kraters in de aarde. Soldaten die volledig getroffen werden door de kogels waren achteraf amper herkenbaar. Hun vlees was uiteen gereten door het grove geweld. Vuur was overal om hem heen. Mensen sneuvelden alsof hun leven niets meer waard was dan een handje vol mieren. Hun geschreeuw had in Vast's ogen weerklonken. Nog nooit eerder in zijn leven was hij zo bang geweest als toen. Zelfs de hel kon niet tippen aan de wreedheden die hij had gezien.

Er viel opnieuw een kanonskogel in vlak naast Vast. Het ding was ontploft door zijn eigen inslag en had honderden kleine ijzeren scherven in het rond gehooid. Tientallen hadden Vast geraakt en hadden het vlees van zijn botten gesneden.

Het was toen dat Vast zijn leven aan hem voorbij voelde glippen. De gedachten alleen al aan die momenten joegen rillingen over zijn rug. Het liefst van al had hij in een klein hoekje gekropen en er nooit meer uit gekomen. Hij wilde huilen om de vrienden die hij verloren had en de hel die hij doorstaan had, of, niet. Hij was gestorven, dat wist hij nu zeker.

Terwijl hij daar lag waren de twee vreemden naar hem toe gekomen. De dame had in zijn nek gebeten en en...Edith de Nasale.

Vast hapte naar adem. Nu herinnerde hij het zich. Ze had hem een naam gegeven, Edith de Nasale. Zij moest antwoorden hebben. Wat ze met hem gedaan had en wat hij geworden was. Maar bovenal, waarom ze hem niet gewoon had laten sterven?

Vast zette zich af van de bak met water en strompelde terug in de schaduwen. Het gene wat hem nu te doen stond was Edith vinden en antwoorden eisen.

Ondanks alle versterkte zintuigen had Vast een nieuwe zwakte gevonden. Zonlicht. De eerste paar minuten voelt hij niets. Dan kan hij gewoon genieten van de warmte op zijn huid zoals ieder ander mens. Na vijf minuten begon het licht warmer te worden dan anders. Dan komen de rode vlekken gevolgd door lichte blaren. Na zeven minuten was Vast gedwongen het licht te verlaten en zijn heil te zoeken in de schaduwen. Hij wist niet wat er met hem zou gebeuren als hij langer dan zeven minuten in de zon verbleef. Maar dat was iets wat hij niet wilde uitproberen. Wat het ook was, het ging gebaard met verschroeiende pijn, en van dat had Vast de laatste tijd zijn deel gehad.

Met een cape die hij gevonden had in de boerderij was Vast beschermd tegen de verraderlijke zon. Hij had de kap van zijn cape over zijn hoofd getrokken en daarmee zijn gezicht in de schaduwen gehuld.

Pavia was niet moeilijk te vinden. Het kleine stadje in een dal te schitteren in de middagzon. Het leek onaangeroerd te zijn van het brute geweld die op slechts enkele kilometers ver was gebeurd. De inwoners gingen rustig met hun leven door.

Vast vermeed iedere vorm van contact. Het laatste wat hij wilde was dat iemand hem zou herkennen als het monster van de ziekenboeg. Nieuws reist snel en had zo ook Pavia al bereikt.

Hij kon de geruchten horen die over de lippen van de mensen sijpelden. Hij voelde de angst die het nieuws met zich meebracht in de lucht. Het was dik en stroperig als honing en koud als ijs.

Vast deed zijn best om alle nieuwsgierige blikken en zachte roddels buiten te sluiten. Hij was hier slechts tijdelijk. Het maakte niet uit was de mensen van hem dachten. Binnen enkele dagen zou hij deze stad verlaten en nooit meet omkijken. Als hij enkel Edith kon vinden. Hoe vond je iemand in een stad als Pavia?

Vast deed wat ieder ander mens zou doen. Hij stapte een café binnen die vol gestouwd zat met franse soldaten en knappe gezelschapsdames op hun schoot. Het café was donker. De brandglazen hielden een groot deel van het licht buiten. Op de tafels stonden lege wijnflessen met lange kaarsen in geduwd. Het beeld dat voor zijn ogen werd geschilderd zag er zo normaal uit dat het zijn keel dicht kneep.

Deze soldaten, die waren ontkomen aan de dood leefden hun leven verder. In hun wereld was alles nog zo normaal dat het voor Vast haast niet te bedenken viel. Ze hadden geen besef van het geluk die ze hadden gekregen. Zij leefden nog.

De scherpe tanden in Vast' mond gingen maar niet weg. Ze vormden een constante herinnering aan wat er van hem geworden was en wat hij had meegemaakt. Maar veel belangrijker, het was een herinnering aan een toekomst waar Vast nog niet klaar voor was.

Hij schudde de gedachte van zich af en liep naar de bar toe. De barman was een potige vent die met zijn blote handen wijnflessen kon breken. Hij droeg een bruine schort die bezaaid was met gaten en aan elkaar genaaide stukken stof. Zijn ogen vonden de gedaante van Vast ontdekten in de menigte. Hij voelde hoe de man ieder detail aan hem in zich opnam en keurig opsloeg in zijn geheugen. Wat hij ook aan hem zag,

Vast trok zijn kap nog iets meer over zijn hoofd. Had zijn hart nog geklopt was dan had hij het waarschijnlijk begeven van de zenuwen.

'Wat moet je?' vroeg de barman vriendelijk toen Vast zich op een van de krukken liet glijden. Zijn hele café zat vol franse soldaten wat een mens wel een dwingt om een andere taal te leren. Maar aan zijn dikke Italiaanse accent te horen wist Vast dat de grenzen van zijn taalkennis snel bereikt zouden zijn.

'Een pint,' antwoordde hij om de gemoederen wat te smeren. Als Vast informatie wilde kon hij er maar beter voor betalen. Geld maakte mensen nou eenmaal loslippig.

De man snoof misnoegd maar schonk desondanks een pint bier uit het vat.

Vast zoog een grote teug adem in voor moed. 'Mag ik je iets vragen?'

De man fronste en zette de pint voor zijn neus. Hij stak zijn argwaan voor Vast niet onder stoelen of banken. 'Hangt af wie de vraag stelt,' zei hij.

Vast greep de pint beet en dronk ervan. Het bier smaakte niet zoals hij zich herinnerde. Het was zo brak dat Vast bijna moest overgeven. Met succes wist hij desondanks het bier door te slikken. 'Een soldaat,' zei hij.

'Soldaten verschuilen zich niet onder een kap,' merkte de barman op. Hij sloeg zijn armen over elkaar. 'Enkel mensen die iets te verbergen hebben doen dat. En mensen die iets verbergen hebben meestal ook plannen.'

Vast snoof. Dat mocht dan wel de waarheid zijn, maar dat betekende niet dat hij dat ook moest toegeven. 'Ik zoek gewoon wat antwoorden, dan ben ik zo weer weg.' Toen de barman niets zei ging Vast voorzichtig verder. 'Zegt de naam Edith de Nasale je iets?'

Voor even dacht Vast angst te zien in de ogen van de man. Maar net zo snel als het gekomen was verdween het terug. 'Nog nooit van gehoord.'

Ook zonder bovenmenselijk gehoor zou Vast weten dat dat een leugen was. 'Als er iets is dat je weet, vertel het me,' zei Vast. Hij kon het zien dat de man wel degelijk wist wie Edith was. Onbewust drukte hij zijn nagels in het hout van de toonbank.

De barman zuchtte en leunde dichter naar Vast toe. 'Luister hier, soldaat. Ik weet niets over Edith de Nasale behalve dat het problemen betekend. Als je leven je dierbaar is blijf je daar van af. Drink je pint en vergeet die naam.'

Vast kon zijn oren niet geloven. De man kende Edith. Als hij enkel bij haar kon komen. 'Ik zit al in de problemen,' hoorde hij zichzelf zeggen. 'Alsjeblieft. Ik moet Edith vinden, zij...'

'Zeg die naam hier nog eens en ik zet je persoonlijk buiten,' gromde de de barman. Zijn toon liet geen ruimte voor twijfel. Vast hield zijn mond en keek de man aan vanonder de rand van zijn kap. Hij was nooit bijzonder goed geweest met woorden. Een vaardigheid die hij maar al te vaak gewenst had. Er was absoluut niets wat Vast kon zeggen dat de man zou overtuigen. Er was te veel volk in zijn café. Of hij vertrouwde de in schaduwen gehulde vreemde voor hem niet. Dat kon Vast hem niet kwalijk nemen.

Hij stak zijn hand in zijn zak en haalde er enkele munten en schoof ze naar de man. Het geld had hem nergens gebracht behalve bij een pint van het onderste deel van het vat.

De barman greep naar de munten. In dat zelfde ogenblik schoot Vast's hand vooruit en greep die van de man vast. Zijn huid tegen de zijne vormde een schril contrast. Vast had nooit gemerkt hoe koud hij had tot de man aanraakte. Ook de barman merkte hetzelfde en hapte naar adem. 'Ken je iemand die me wel kan helpen? Alsjeblieft, dit is belangrijk.'

'Jij...' stamelde de man. Hij schraapte zijn keel en trok zijn hand en de munten weg. 'Nee. Zoals ik al zei, vergeet die naam. Het zal je een hoop ellende besparen.'

Nog voor Vast iets kon zeggen liep de man weg. Het had geen zin meer om hier nog langer te blijven, dacht Vast. De barman zou hem niet helpen en zelfs de pint smaakte slecht. Hoe langer hij hier bleef hoe meer kans hij maakte om ontdekt te worden. Hij stond op en liep naar de deur toe. Voor hij naar buiten stapte wierp hij een laatste blik op de bar, maar de man was verdwenen.

De nacht viel snel over Pavia, samen met het licht verdwenen ook de mensen uit de straten. Winkels sloten en zelfs de minder populaire herbergen moesten de deuren sluiten.

Er was een complete dag verstreken sinds hij was wakker geworden in de kar met lijken en nog steeds hij nergens. Hij had absoluut geen idee waar hij Edith kon vinden, noch wie ze was. Het enige wat hem akelig duidelijk was geworden was hoe diep hij in de problemen zat.

Welkom terug in het land van de levenden, Vedastus. Je wordt gezocht voor moord en moet zo ver mogelijk wegblijven van de persoon die je heeft teruggehaald! Wat voor nieuw begin was dat?

Niet voor het eerst wenste hij dat hij zijn thuisstad Doornik nooit verlaten had. Had hij maar geluisterd naar wat zijn broer hem had gezegd. Dan was hij ten minste nog levend te noemen. Vast grinnikte. Hij kon het speelse gezicht van zijn broer al voor zich zien terwijl hij iets zou zeggen als: Ik zei het toch?

Zijn hart rouwde om de diepe vlaag heimwee. Een enkele traan dreigde over zijn wang te glijden. Wat zou Medaar nu zeggen als hij Vast zag? Bleek, ondood en verloren in een stad. Zou hij bang zijn om wat Vast geworden was? Of zou hij die roekeloosheid niet onder bedwang kunnen houden en proberen Vast te helpen?

Bij de ingang van de kathedraal van Pavia vond Vast een kleine, droge plek waar hij de nacht kon doorbrengen. Met een mantel om hem heen geslagen ging Vast neerzitten onder het portaal.

Thuis in Doornik had Vast vaak clochards zien zitten aan de ingang van kerken. Oude mannen die gehuld waren in het vuil van de stad. Gilde leden spuwden naar hun voeten, verweten ze voor luiaards die geen werk wilden doen. Vast had hun nooit de aandacht gegeven. Zelf niet toen ze aan zijn kleren kwamen trekken om te bedelen voor geld. Maar nu zat hij zelf op de stoep van een kerk, gehuld in het vuil van de stad.

Nog iets om die Edith van te verschuldigen, dacht hij.

Twee paar voetstappen kwamen steeds dichterbij vanuit een van de zijstraten. Voor zijn dood had Vast zulke zaken nooit gehoord. Maar op het verlaten plein waren de kleinste details zo scherp als een mes. 'Denk eraan,' zei een bekende stem. Met een frons draaide Vast zich om. Zelfs in het duister van de nacht kon hij de twee figuren zien die zich verborgen hielden in een zijstraat. De grootste en breedste van hun was de barman met wie Vedastus eerder gesproken had. Hij stond gebogen over een kleine gedaante. Misschien een meisje, zijn dochter? 'Blijf altijd in mijn schaduw. Hij is nog maar een viridis, maar je mag hem niet onderschatten-'

'Een dier in paniek is even gevaarlijk,' onderbrak de andere figuur hem. 'Ik weet het papa.'

De barman knikte en haalde zijn hand van haar schouder. Samen liepen ze het plein op. In het licht van de maan kon Vast de twee figuren beter bekijken. De barman was bijzonder vreemd gekleed voor iemand wiens job het uitschenken van pinten was. Hij droeg een leren gevechtsuitrusting, bijna als een harnas waarvan de verschillende delen zijn nek en polsen beschermden. Hij droeg hoge laarzen en een mantel om zijn schouders die Vast deed denken aan musketiers. Om zijn heupen hingen verschillende riemen met zwaarden, houten staken en gevaarlijk uitziende dolken. Flesjes met een donker bruine vloeistof gingen aan een touw die om zijn schouder gedrapeerd ging. Zelfs vanaf hier kon Vast de geur van opium onderscheiden. Om zijn hals hing een klein wapenschild met een sierlijke fleur de lies. Vast wist niet zeker of het de kleur de lies was van Frankrijk of van Firenze. Wat het ook was, de man was hem niet wel gezind. Ook zijn dochter was tot op de tand bewapend en droeg een nauw aansluitende broek.

'Geen plaats meer voor je in de kazerne, soldaat?' vroeg de man. Hij legde zijn hand op de pommel van zijn zwaard en stapte vastberaden op Vast af. In zijn ogen smeulde vuur, klaar om te ontbranden. Zijn mond toonde een moordlustige glimlach. Vast hoefde geen bovennatuurlijke zintuigen te hebben om te weten dat de barman hem zou doden. En dat kon maar op één manier verklaard worden. Hij wist het.

Vast krabbelde recht van zijn plaats en sloeg zijn kap naar achteren. Als de man toch al wist wat Vast was dan had het geen zin om zich te verbergen.

Het meisje hapte naar adem toen ze Vast' donkere haar zag en groene ogen. 'Oh, hij is best knap. Wat een zonde.'

'Uhh, he, ik wil geen ruzie...' begon Vast nogal onzeker. Zij n stem verstomde toen de barman zijn zwaard trok.

'Dat wou de verpleegster in de ziekenboeg ook niet. Maar je hebt haar toch gedood,' wierp hij tegen.

Vast was sprakeloos. Ze wisten dat hij het was. En ze waren hier om zijn schuld te vereffenen. Paniek schoot bij hem naar binnen. Was hij sterk genoeg om het tegen hun op te nemen? De man voor hem was zeker twee keer zo groot als hem. En dan had je nog zijn dochter die er net zo angstaanjagend uitzag. Was vluchten een optie? Zou hij hier weg kunnen komen? Ze wisten wat hij was, ze zouden niet rusten tot ze Vast gevonden en gedood hadden.

'D...Dat was een ongeluk,' zei Vedastus. Het was ook een ongeluk. Hij had nooit gewild om het meisje te doden.

De barman hield zijn hoofd iets scheef en keek Vast met vernauwde ogen aan. 'Nu misschien wel,' antwoordde hij. 'Maar het zal niet bij haar blijven. Je zult nog mensen doden, en dat zullen geen ongelukken zijn. Je wilt hun bloed, je kunt niet leven zonder. Daarom moet je sterven, vampier. Om de mensen van Pavia veilig te houden.' Hij gaf Vast niet meer de kans om te reageren. De man greep een van de flesjes opium en hooide het kapot aan de voeten van Vast. Onmiddellijk verspreidde een donkerbruine wolk zich door de lucht en verbrande Vast's huid. Het dronk binnen in zijn longen en verschroeiden die.

Vast schreeuwde het uit. Hij probeerde te hoesten, om de rook uit zijn longen te krijgen, maar het had geen zin. De opium zoog de kracht uit zijn benen en en schakelde zijn buitengewone reukzin uit. De wereld om hem heen werd dubbel.

'W..Wat is dit?' vroeg Vast die amper durfde adem te halen.

De barman haalde uit met zijn zwaard. Slechts een seconde te laat merkte Vast de aanval op en sprong met een menselijke snelheid opzij. Het lemmet schampte zijn arm en liet een lang, donkerrood litteken achter.

'Opiumstof,' antwoordde de man.

Vast dook weg buiten het bereik van het stof in de hoop om iets meer grip te krijgen op de realiteit rondom hem. Zijn zicht werd terug één beeld en het verschroeiende gevoel in zijn longen en spieren verdween terug. Maar ook dat was alles. Het opiumstof had zijn bovennatuurlijke kracht en zintuigen gereduceerd tot op een meer menselijk niveau. Het was meer een opluchting dan een vloek voor Vast. Na een dag had hij nog steeds niet kunnen wennen aan de omgeving die zo scherp bij hem naar binnen kon.

Het meisje trok haar eigen dolk en wilde op Vast afrennen maar haar vader hield haar tegen. 'Nee,' zei hij. 'Laat mij, kijk hoe het moet.' Met zijn degen in de hand kwam hij vastberaden op Vast af.

Een oeroud instinct nam het van hem over. Hij kon amper beschrijven hoe het voelde. Bijna alsof er een andere entiteit de controle over zijn lichaam over nam. Iets dat wist hoe hij zich moest verweren en hoe het moest vechten in dit nieuwe lichaam.

Vast ontblote zijn gloednieuwe scherpe hoektanden en blies op een kattige manier. Maar de barman liet zich niet afschrikken. Hij stak zijn degen terug weg en trok een kleine dolk. Met een enkele beweging van zijn pols hooide hij het wapen naar Vast.

Vast dook weg en kon nog net het lemmet ontwijken.

De man sprong op Vast af en nam zijn pols in een ijzeren greep. Wat er toen gebeurde kon Vast niet meer navertellen. Hij raakte verwikkeld in een één op één gevecht met de barman. Het gehele gevecht was verstomd naar een wervelwind van klauwen, dolken, en zwaarden. In elkaar verwikkeld rolde hij over het plein. Iedere uitval die Vast probeerde werd ruw gepareerd door de man. Hij kon geen kant op, de barman hield hem zo stevig vast dat Vast met zijn menselijke kracht geen schijn van kans maakte.

Hij voelde hoe de dolk littekens trok op zijn wangen, armen en vingers. Stuk voor stuk waren ze venijniger dan de vorige. Een pijn die te evenaren was met de opium flitste op als vuur in zijn borst en Vast viel stil.

De barman zat bovenop hem. Zijn schouders hingen wild op en neer door zijn snelle ademhaling. Met zijn een hand hield hij Vast's polsen beet terwijl hij een scherpe houten staak recht op zijn hart gericht hield.

'Verroer nog één vin, bloedzuiger, en je zult de ochtend niet meer zien.' 

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top