Hoofdstuk 2

De muur is niet van steen, maar van wind gemaakt. Ik voel de magie ervan in mijn vingertoppen prikken, die ik langzaam richting de woeste vlagen toe beweeg. Op het moment dat ik de windmuur aanraak, is het alsof er elektriciteit door me heen schiet. Met een gil wordt ik achterover geblazen. Ik kom terecht in het natte, drabbige gras. Ik krabbel omhoog totdat ik op mijn hurken zit en staar met een open mond naar deze nieuwe uitdaging.

Dit verklaart waarom er niemand achter me aankwam; de inwonenden van kasteel Ivor Thorn wisten natuurlijk allang dat ik nergens heen kon. Op handen en knieën kruip ik zo dicht mogelijk naar de muur toe, zodat ik het net niet aanraak.

'Kom op!' jammer ik gefrustreerd terwijl ik mijn vingers op de grond leg. Ik voel de magie zinderen, daar waar het in contact komt met de aarde. Met al mijn wilskracht probeer ik het te manipuleren met mijn eigen krachten, probeer ik de verbinding te maken tussen aarde en wind, twee van de elementen. Maar er gebeurt niks.

Ik begin te huilen. 'Dit kan niet. Dit is niet mogelijk.' Ik sla met mijn vuist op de windmuur, waardoor ik met een kracht die wel vijf keer harder is dan daarnet achterover geblazen word. Ik beland een aantal meter van de muur vandaan, waar ik mezelf opkrul in de regen.

'Juffrouw!' klinkt er een stem achter me. Ik negeer het, negeer het gevoel van schaamte bij het horen van mijn eigen gesnik, van de noodkreten die mijn keel verlaten.

Een warme hand daalt op mijn schouder neer. 'Ach, lief meisje. Kom lieverd, zo vat je nog kou.' Wanneer ik niet in beweging kom, roept de vrouw over haar schouder: 'Valerio, lukt het jou om haar op te tillen?'

Ik voel hoe twee sterke armen zich onder mijn lichaam wurmen, om me vervolgens op te tillen.

In een waas waarin gevoelens van verdriet, wanhoop en woede zich eigen van me maken, word ik het kasteel weer binnen gebracht. Door het temperatuurverschil merk ik pas hoe koud het buiten was. De regendruppels glijden langs mijn blote armen en benen naar beneden en laten een nat spoor op de vloerbedekking achter, terwijl de jongen die me vasthoudt me dieper het kasteel in draagt.

'Naar de keuken,' hoor ik de vrouwenstem van daarnet ons dirigeren. Deuren gaan open en warmte en de lucht van versgebakken broden en geroosterde groenten komen ons tegemoet. Net als in de rest van het kasteel is het hier donker; er zijn geen ramen in de ruimte. Enkel kaarsen op een tafel en het vuur van het fornuis verlichten de keuken. Ik word op een stoel neergezet, waarna de vrouw en de jongen tegenover me aan de tafel plaatsnemen. 'Het is oké,' zegt de vrouw. Het is een oude dame, met grijze krullen en groeven in haar huid. Ze draagt witte kleding, waaronder een koksmuts die slap staat door de regen.

'Het is niet oké,' snauw ik boos naar haar terug. 'Ik zit hier vast! Wat... wat is dat buiten? Die...'

'De windmuur?' vult de jongen me aan. 'Onderdeel van de vloek.' Hij zegt het nonchalant, alsof het de normaalste zaak van de wereld is.

'Ik heb zoveel vragen,' beken ik met een beverige zucht. De vrouw steekt me een zakdoek toe, die ik gebruik om de stroom aan tranen te stoppen.

'Voel je vrij om ze te stellen. Ik ben trouwens Mari, al vijfenveertig jaar de kokkin van kasteel Ivor Thorn. Dit hier is Valerio, een van onze soldaten en de stalknecht.' Ze knikt naar de jongen die me naar binnen getild heeft. Het is de jongen die op de kar zat, die ik tegenkwam toen ik naar buiten rende. Hij draagt overigens geen bepantsering, zoals de commandant die naast prins Ashton had gestaan.

Valerio houdt zijn hoofd schuin. 'Voor we je antwoorden kunnen geven, is het denk ik belangrijk om te weten wat je allemaal al weet van kasteel Ivor Thorn, de vloek en prins Ashton.'

Ik haal bibberend mijn schouders op. 'Ik heb gehoord van de vloek. Van het serpent dat iedere maand uit zijn kooi breekt om dorpelingen af te slachten, steden te verwoesten... Dat de vloek uitgesproken is over de koninklijke familie. Dat diezelfde vloek en het serpent ervoor gezorgd heeft dat de koning dood is.' Ik slik en wrijf met mijn handen over mijn armen, om het kippenvel weg te krijgen. Ik sla mijn wimpers op om te kijken wat voor reactie die mijn verhaal bij het tweetal oproept, maar ze geven geen krimp. 'Dat de magiërs wraak wilden nemen. Heel eerlijk, ik dacht altijd dat het een mythe was, een verhaaltje dat kinderen bang moest maken.'

'Is het serpent nooit in jouw dorp gesignaleerd?' vraagt Valerio met opgetrokken wenkbrauwen.

'Ik heb drie dagen gereisd om de woestijnstammen te bereiken, Val. Wat denk je zelf?'

Mijn hoofd schiet opzij. In de hoek van de kamer, waar het licht van de vlammen niet reikt, zet een silhouet zich tegen het aanrecht af. Het is het meisje dat daarnet in de eetzaal aanwezig was. Haar blonde haar komt tot haar onderrug en zit in een strakke paardenstaart, die heen en weer zwiept bij elke stap die ze zet. Ze draagt een vuurrode jurk, die strak om haar lichaam gespannen zit. 'Was dat alles wat je weet?'

Ik knik. Het meisje pakt theedoek uit een ladekast en werpt die richting mij. Ik vang hem op en gebruik hem om mijn armen en gezicht droog te wrijven.

'Elke maand worden ik of Valerio erop uitgestuurd om een van de inwoners van Helvyasa hierheen te brengen.' Ze zet haar handen met een klap op tafel en kijkt me indringend aan. 'Jij bent hierheen gebracht om het monster in toom te houden, tot het einde van de maand.'

'Ik snap niet zo goed wat je bedoelt,' piep ik.

Ze trekt haar wenkbrauwen op. 'Jouw bloed zal gebruikt worden om het serpent te voeden.'

'Emmae, zo is het genoeg,' sist Valerio. 'Je maakt haar bang.'

'Ik zeg gewoon waar het op staat, broertje.' Ze zet zich af van de tafel en loopt richting het fornuis, waar ze een houten lepel pakt en in een van de pannen begint te roeren, alsof ze niet zojuist met haar woorden mijn wereld op zijn kop gezet heeft.

Valerio buigt zich over de tafel en veegt met zijn duim een traan bij me weg. 'Je hoeft je geen zorgen te maken: we gaan je niet aan het serpent voeren of iets dergelijks. Af en toe komen we bloed van je collecteren om het monster tevreden te houden. De dertigste dag, wanneer de windmuur valt, ben je vrij om te gaan en te staan waar je wil.'

'Tot die tijd zit je hier vast,' voegt Mari er twijfelachtig aan toe. Ze pakt mijn hand vast en geeft er een kneepje in. 'En tot die tijd zullen wij goed voor je zorgen. Hier in het kasteel zal niks je ontbreken, dat beloven we je.'

Valerio knikt instemmend. Ik zie Emmae vanuit mijn ooghoek met haar ogen draaien. 'Zolang je hier bent, staan wij in dienst van jou, juffrouw.' Mari glimlacht naar me. 'Je kan mij en Valerio alles vragen. En Emmae is je dienstmeisje. Ze zal je helpen je te kleden, je te wassen, ze brengt je eten wanneer je dat eist, etcetera.' Bij die woorden merk ik op dat Emmae haar schouders aanspant, alsof ze verstijft. 'Ze zal je zo naar je kamers toe brengen. Wil je eerst nog iets eten? Of is er nog een vraag waar je een antwoord op zoekt?'

Ik schud mijn hoofd. Ik weet eerlijk gezegd niet goed te omschrijven hoe ik me op dit moment voel. Hol? Misschien is dat het goede woord. Verdoofd. Suf. In shock?

Er zijn nog zoveel vragen waar ik een antwoord op wil, maar ze lossen in elkaar op, de woorden struikelen in mijn gedachten over elkaar heen. Mijn hersenen zijn hard bezig alles wat zojuist verteld is te verwerken, waardoor er geen ruimte meer is om helder na te denken. 'Ik wil graag naar... die kamer.' Ik weiger het mijn eigen kamer te noemen. Die bevindt zich in de Topaswoestijn, in het dorp. Míjn dorp, bij mijn stam.

'Dat is begrijpelijk, lieverd. Wil je ons je naam vertellen?'

'Elody.'

Mari knikt vriendelijk. 'Welkom, Elody. Ga nu maar gauw uitrusten. Je weet ons te vinden als je ons nodig hebt.'

Emmae loopt voor me uit, de keuken uit, richting de kamer waar ik in ga verblijven. Het is de kamer waarin ik wakker geworden ben. Emmae doet de deur voor me open, maar volgt me de kamer niet in. Ze blijft in de deurpost staan en slaat haar armen over elkaar heen. 'Kan ik nog wat voor je doen? Het vuur aansteken? Het bad vol laten lopen?'

'Een vuur zou fijn zijn,' antwoord ik zacht, me pijnlijk bewust van de kille temperaturen die de haartjes op mijn armen overeind laten staan. Met een zucht loopt Emmae naar de enorme openhaard en gooit er nieuw hout op. Met behulp van twee vuurstenen laat ze het hout doen branden. 'Welterusten,' zegt ze nog terwijl ze naar de deur toe loopt, waarna ze die hardhandig achter zich dicht trekt.

Ik laat mezelf voor de openhaard op het tapijt zakken en staar naar de vlammen. De warmte kietelt mijn huid, herinnert me aan thuis.

Nu iedereen weg is durf ik te huilen. Met harde uithalen en stoten huil ik om mijn verdriet en angst weg te krijgen, om controle over de situatie te krijgen. Het werkt niet.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top