800 pinguïns in het Vondelpark
Toch wel in lichte paniek graaide ik naar mijn telefoon. Het was niet dat hier iemand in levensgevaar verkeerde, of er een heel bouwwerk in lichterlaaie stond. Het was eigenlijk alles behalve catastrofaal, maar toch belde ik het noodnummer.
'U belt met de alarmcentrale. Wilt u de politie, brandweer, of ambulance spreken?'
'Politie,' antwoordde ik zo rustig mogelijk.
'Op welke plaats bevindt u zich?'
'Het Vondelpark in Amsterdam.'
'Oké, dan zal ik u nu doorverbinden met de politie van uw buurt'
'Met de politie Amsterdam, kunt u mij vertellen wat er precies aan de hand is?'
Ik beet mijn tanden op elkaar. Ik had er gelijk spijt van dat ik had gebeld. Misschien was het nog enger om te vertellen, dan het gewoon zo te laten. Waarschijnlijk was dat ook de reden waarom iedereen hier doorliep zonder ook maar een woord te spreken. 'Nou ja, ik weet niet precies of dit echt een noodgeval is, maar er lopen zo'n 800 pinguïns rond in het Vondelpark. Ik dacht dat iemand het moest weten.'
Ik hoorde de politieagent diep zuchten, waarna hij zachtjes begon te grinniken. 'U maakt een grapje zeker.'
'Nee, het is serieus!' Hier was ik al bang voor geweest. Ikzelf kon het ook nauwelijks geloven. Het probleem was alleen dat het wel waar was en het leek mij nou niet echt bepaald de bedoeling dat het park geëclipseerd werd door pinguïns. Al kon dat natuurlijk ook aan mij liggen.
'Ha, vertel mij wat! Nog iets anders "zinnigs" te melden? Anders ga ik ophangen, hoor. Het is niet de bedoeling dat u de lijn met uw nogal vreemde gevoel voor humor bezet houdt,' vertelde de agent me.
'Ik meen het echt serieus!' probeerde ik nog een laatste keer.
Het bleef heel even stil aan de andere kant van de lijn. Ik meende zijn zware ademhaling door mijn telefoon te horen en ik vond het niet een al te prettig geluid. Na de tien langste seconden van mijn gehele leven, sprak hij de woorden uit die me tot de dag van vandaag nog kwellen: 'Weet u of u misschien al eens eerder last heeft gehad van waanbeelden? Bent u misschien schizofreen?'
'Dit zijn geen waanbeelden!' riep ik uit. Het klonk misschien allemaal een beetje vreemd en dat wist ik. Maar ik was er vrij zeker van dat ik de normaalste persoon ooit was; gek op chips; bankhanger; faalde in elk oppervlak met betrekking tot sociaal contact; blond; blauwe ogen. Een beetje eigenwijs misschien, maar daar bleef het dan ook bij. Er was werkelijks niks ordinairs aan mij dat zou kunnen wijzen op het feit dat ik psychotisch was. Toch?
'Waarom zijn er dan nog geen andere meldingen binnengekomen? Ik neem aan dat het Vondelpark allang afgezet zou zijn als anderen ze ook zouden zien.'
'Ik denk dat ze ze wel zien, maar gewoon vrezen dat ze gek zijn geworden. Het is ook niet dat ik zo blij wordt van het gesprek dat we nu voeren en misschien hadden zij wel ingezien dat het allemaal zo zou lopen. Geen wonder dat niemand iets zegt,' antwoordde ik. Het klonk best slim toen ik er nog iets dieper over na begon te denken. En dat ik ooit nog iets zinnigs zou zeggen in zo'n vreemde situatie als dit, dat was pas gek.
'Ik ga ophangen, meneer.' Niet lang nadat hij die woorden had uitgesproken, eindigde ons gesprek in een aantal ritmische piepjes van mijn telefoon. Ik drukte het scherm weg en zuchtte diep. Ik keek om me heen. De zwart met witte beestjes huppelde nog overal door het prak heen. Ze zwommen vrolijk op hun rugjes door de vijver, terwijl ze hun vuuroranje flippers als motoren gebruikten en andere deden een poging om een bruin buikje te krijgen door in het doffe herfstzonnetje te baden. Dit was zekers te weten het meest absurde wat ik in mijn leven had gezien.
Na een minuut of twee met grote ogen naar die beesten gestaard te hebben besloot ik weg te lopen. Er was vrij weinig dat ik er aan kon doen en ik was verdorie ook nog eens bijna te laat voor mijn afspraak. Nou was dit een ontmoeting waarvoor je ook gewoon te laat kon komen, maar ik vond het gewoon niet zo netjes.
Wat ik ook niet zo netjes vond, was rennen. Niet het rennen zelf, maar het feit dat ik waarschijnlijk na tien seconden al als een overenthousiaste Bordercollie stond te hijgen. Mijn conditie was namelijk vergelijkbaar met die van een markeerstift; geen dus. Daarom snelwandelde ik mijn weg door het park heen.
Na tien minuten haastig gestrompeld te hebben, kwam ik aan op de plek waar ik moest zijn. Als een idioot duwde ik tegen de deur waarvan ik al jaren wist dat je hem moest trekken. Dat zou nooit meer goed komen, vreesde ik. Ik was hier ook niets voor niets, ook al hadden we nog nooit over mijn deurenprobleem gesproken. Maar hij leek over alle misverstanden in mijn leven te willen horen, dus deze zal vast ook wel eens een keer aan het licht komen.
Ik ging rustig zitten op een knalrode stoel in het hoekje van de wachtkamer. Die kleur heb ik nooit begrepen. Ik had altijd gedacht dat het doel van deze plaats was mensen rustig te krijgen. Dan leek het mij niet bepaald representatief om de wachtkamer met knalrode stoelen te bezaaien, maar dat zou ook aan mij kunnen liggen.
'Meneer Eshuis!' hoorde ik meneer Heikamp roepen vanuit de verte. Hij was duidelijk niet van plan naar mij toe te komen. Wonderbaarlijk genoeg was het mogelijk dat iemand nog een grotere hekel had aan lichamelijke inspanning dan ik.
Ik liep naar ruimte 101, want daar zat hij altijd en die man had ik nog nooit van zijn plaats zien komen. Soms vroeg ik me af of hij überhaupt een huis had, of dat hij hier gewoon zijn hele leventje doorbracht. Ik zou het graag willen weten, maar ik was veel te bang het te vragen.
'Hey, kom binnen,' zei hij.
Ik plofte neer op de stoel tegenover hem en staarde net zolang naar mijn handen tot hij de conversatie begon.
'Hoe is het deze week met je gegaan?' vroeg de oude man.
'Wel redelijk,' antwoordde ik. Dat was gelogen, maar ik wist hij mij op een hele erge ongemakkelijke manier zou gaan analyseren als ik hem de waarheid vertelde. Heb ik één keer gedaan, zal ik nooit meer doen.
'Wel redelijk vind ik een redelijk vaag antwoord.' Meneer Heikamp lachte zachtjes om zijn eigen woordspeling.
'Oh, ik dacht dat het wel een redelijk antwoord was,' zei ik. Bij hem kon ik dat wel maken. Die man ging stuk om al mijn antwoorden die ik gaf om vragen te omzeilen. Maar bij de vrouw die zich 'Het hoofd' noemde, moest je het niet eens proberen. Die zal je recht in je ziel aanstaren totdat ze er zeker van is dat je niet beter meer voelt dan een zielig hoopje blubber.
Hij gniffelde zachtjes. 'Oké, oké, dan neem ik er voor deze keer genoegen mee.' Hij gaf me een knipoog. 'Heb je deze week wel aan je oefeningen gedacht?'
'Soort van,' antwoordde ik.
'Is dat een nee, of een ja?' vroeg hij.
'Het is een soort van,' zei ik. Ik vond het erg bijzonder hoe hij nog steeds niet gek van me was geworden. Of misschien was hij dat al lang, maar dan kon hij het heel goed verbergen.
'Betekent dat dan dat je het af en toe gedaan hebt, of hebt je er alleen maar aan gedacht?' vroeg meneer Heikamp. Hij kende me te goed.
'Dat laatste,' zuchtte ik.
'Volgende keer wel doen, hè? Anders weten we nooit of ze werken!' zei Meneer Heikamp. Hij glimlachte nog steeds naar me.
'Ik ben er best wel zeker van dat ze niet werken. Hoe meer jij zegt dat ik moet socialiseren, des te minder motivatie ik overhoud,' zei ik. Het klonk misschien nogal hard, maar het was wel de waarheid.
Zijn glimlach werd alleen maar groter. 'En als ik je vertel dat je van mij verplicht de hele dag op de bank moet hangen met een zak chips terwijl je naar Youtube video's kijkt?'
'Da's de beschrijving van een normale dag,' zei ik.
Zijn glimlach werd nog breder. 'Maar zou je het doen?'
'Ja, tuurlijk!' riep ik uit.
'Kijk, het heeft niets te maken met het feit dat ik van je vraag af en toe een gesprek met een nieuw persoon aan te knopen. Het is gewoon zo dat je geen dingen durft te doen die ongewoon voor je zijn. Je had het net zo goed niet gedaan als ik niks had gezegd. Wat is de echte reden, Rico?'
Ik zuchtte en liet mijn hoofd hangen. Ik wilde tegen hem zeggen dat hij moest stoppen met zich met mijn zaken te bemoeien, maar bedacht een seconden later dat hij mijn psycholoog was en dat dus praktisch gezien zijn beroep was.
'Is het dat je bang bent dat ze je voor gek zetten?' vroeg hij na vijf minuten ongemakkelijke stilte.
Ik beet op mijn lip, maar zei niks.
'Is dat zo?' vroeg hij nogmaals.
Weer zei ik niks.
'Nog iemand thuis?' vroeg hij uiteindelijk.
'Weet u, het zal allemaal wel, maar er is nu even iets belangrijkers wat ik u moet vertellen.' Ik kon niet ontkennen dat de pinguïns van het Vondelpark nog steeds door mijn hoofd spookten. Ik wilde weten of het echt was wat ik had gezien en misschien ook een beetje bevestiging dat ik geen vreemde psychische aandoening had. Omdat hij een psycholoog was, zou hij waarschijnlijk wel durven te bekennen wat hij zag. Meneer Heikamp moest immers het verschil weten tussen een psychose en de werkelijkheid, dus de angst om voor gek verklaard te hebben had hij waarschijnlijk niet. En dit was natuurlijk een prachtige gelegenheid om van onderwerp te veranderen.
'Wat is het?' vroeg hij.
'Ik zag vandaag een stuk of 800 pinguïns door het Vondelpark waggelen. Natuurlijk had ik de politie gebeld, maar de man die ik aan de lijn had verklaarde me voor gek. Toch ben ik er zeker van dat ze er echt zijn, want ik ben niet gek, of wel?' vroeg ik.
Meneer Heikamp zette met zijn hand z'n veel te kleine brilletje recht. 'Waar heb je het over?'
'Over 800 pinguïns in het Vondelpark,' vertelde ik hem in koele bloedde.
Hij trok zijn wenkbrauwen op. 'Is dit weer zo'n slecht grapje van je? Het spijt me om het te zeggen, maar als je dit serieus meent, moet ik je misschien-'
'Dit is serieus!' onderbrak ik hem met verhefte stem. 'Loop met me mee naar het Vondelpark als u me niet gelooft. Daar zult u ze zien met eigen ogen.'
Hij zette zich af tegen de leuningen van zijn stoel en stond op. Ik had hem nog nooit rechtop zien staan; hij zat altijd. Mijn mond viel zowat open toen hij zijn hoedje van het bureau giste en vervolgens naar de deur liep. Ik had nooit verwacht dat die man ooit een stap buiten ruimte 101 zou zetten.
'Kom je dan?' vroeg hij.
Ik knikte en volgde hem de praktijk uit, naar het Vondelpark.
En toen gebeurde waarvoor ik al die tijd al vreesde; er was geen spoor meer van ze te bekennen. Alles zag er doodnormaal uit; mensen die gehypnotiseerd naar hun telefoon kijkend over de paden wandelden; jonge kinderen die krijsend achter elkaar aanrenden; vogels die rustig hun deuntjes floten en kraaien die vervolgens hun prachtige gezang helemaal verpestte met hun valse gekrijs.
Meneer Heikamp zuchtte diep. 'Zie je ze?'
'Nee, ik denk dat ze gevlogen zijn,' zei ik, maar bedacht me later dat pinguïns helemaal niet konden vliegen en dus mezelf voor de zoveelste keer voor schut had gezet.
'Weet je zeker dat je je dit niet verbeeld hebt?' vroeg hij.
'Ja,' was het enige wat ik zei. Een rilling liep over mijn rug. Dit was niet goed.
'Hmm.' Hij wreef over zijn kin.
Zeg het niet, smeekte ik hem in gedachten.
'Onze tijd zit er bijna op, maar ik wil je hier nog wel heel graag over spreken. Wat dacht je van morgenavond om half negen? Eerder kan ik niet, want uit mijn hoofd weet ik dat heel mijn agenda die dag volstaat,' zei hij.
'Prima,' zuchtte ik.
'Moet je dat niet nakijken? Misschien heb je dan al iets staan,' vroeg hij.
Denkt hij nu echt dat ik een leven heb? dacht ik. 'Nee, ik weet zeker dat ik morgen niks heb.'
Hij glimlachte naar me. 'Oké, toppie.'
Meneer Heikamp liep weg. Ik bleef alleen achter in het park. Ergens verwachtte ik dat de pinguïns uit de bosjes zouden springen nu hij net mij zijn rug had toegekeerd, maar dat moment van frustratie bleef mij gelukkig bespaard.
Met mijn handen in m'n haar liep ik naar huis. Het feit dat er misschien wel 800 pinguïns in Amsterdam waggelden gaf me al niet zo'n fijn gevoel, maar het gedoe er omheen was veel erger. Hoe ging ik dit ooit aan mijn vader uitleggen? Als hij te horen kreeg dat ik misschien wel gek was, zou hij het maar al te graag geloven. Waarschijnlijk zou hij me direct ergens laten opnemen in een gekkenhuis, omdat hij bang voor me zou zijn. Zijn vertrouwen verliezen zal voor mij het einde van de wereld betekenen. Of nou ja, het einde van mijn wereld.
Wat een stel pinguïns wel niet allemaal kunnen veroorzaken...
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top