66. Thuis

Het is nog donker en ik ben uitgeput. Gelukkig draagt Tempesta me trouw op haar rug, en zorgt haar golvende beweging ervoor dat ik een beetje kan ontspannen. Maar na drie dagen onderweg te zijn, ben ik echt uitgeput. Na weken geen mogelijkheid te hebben gehad om me vrij te bewegen, eisen de afgelopen dagen hun tol. Wematin probeert zoveel mogelijk bij mij in de buurt te blijven en Ahmik neemt de meeste taken op zich, om mijn broer te ontzien. Ik weet dat hij zich zorgen over me maakt. Ik eet nauwelijks, ik drink nauwelijks en het gebeurt steeds vaker dat ik Tempesta onbewust naar de achterkant van de groep laat afzakken. En alles doet pijn. Alles. Ik heb overal spierpijn, mijn rug, mijn armen, mijn benen, mijn buik. Alle dingen die ik aanspan geven signalen af dat ze rust willen. Ik ben zo moe. Wematin moet soms meerdere keren mijn naam noemen om contact te krijgen, ik kan het aan zijn ogen zien dat hij zich zorgen maakt. Soms kijk ik hem smekend aan.

'Nog even volhouden.' Zegt hij dan, en dan glimlacht hij. 'We zijn er bijna.'

Ik zou hem zo graag willen geloven, want het enige wat ik nu wil, is slapen. Langzaam begin ik naar links te schuiven. Snel zet Tempesta een stap naar links, maar het is al te laat. Mijn ogen schieten open en ik donder naar beneden. Met een niet al te harde smak kom ik in het natte gras terecht. Meteen ben ik klaarwakker. Het duurt ongeveer drie seconden voordat Wematins bezorgde hoofd in mijn gezichtsveld komt hangen. En het duurt nog drie seconden voordat Ahmiks lach over het veld schalt. Die combinatie zorgt ervoor dat ik ook begin te lachen. Ik hoor een paard briesen, waarschijnlijk Tempesta. ''Rare wezens die mensen'' zal ze wel denken, of ze lacht me uit, dat kan natuurlijk ook.

Ik kijk naar de uitgestoken hand van mijn broer. 'Heb je je niet bezeerd?' Zijn stem klinkt nu ook licht geamuseerd. Ik schud mijn hoofd en we pakken elkaars pols vast, waarop hij me naar boven trekt. Ik kijk om me heen. De nacht is bijna ten einde. We beginnen aan de vierde dag. Aan de horizon begint het eerste licht zich te verspreiden en versiert zo het wolkendek. Het is bijna windstil, waardoor in de verte het geraas van een waterval te horen is. We volgen sinds gisterenmiddag de rivier en ik heb geen idee hoelang het nog duurt voordat we weer bij de Navajo zijn.

'Hier, schiet op, de rest wacht niet meer op ons.' Mijn broer maakt van zijn handen een kommetje, zodat ik wat makkelijker op Tempesta kan klimmen. Dankbaar neem ik zijn hulp aan en zodra ik zit, neemt hij een aanloopje en komt hij met een sierlijke zwaai op Baleno's rug terecht. Wematin had gelijk, de rest van de indianen is niet gestopt, Ahmik uitgezonderd, en ze rijden in een flinke draf op de bosrand af, die zich op een paar honderd meter afstand van ons bevindt. Onze neef is achtergebleven en komt nu naast ons rijden. We sporen onze paarden aan en proberen de achterstand een beetje in te halen. Ik werp een vlugge blik opzij, om me ervan te verzekeren dat Ahmik is opgehouden met lachen, maar te zien aan de grijns die hij me toewerpt, gaat hij dit voorval niet meer vergeten. Ik rol wanhopig met mijn ogen, dit zal ik nog heel erg vaak moeten gaan horen. 

Dat maakt hij me ook meteen duidelijk. 'Dat ging soepel!'

'Ach hou toch je mond.' Ik wil mijn tong naar hem uitsteken, maar bij nader inzien doe ik dat toch maar niet. Je tong uitsteken terwijl je door een paard in galop heen en weer geschud wordt, is niet helemaal veilig voor je tong.

Hij begint weer te grinniken, en als ik naar mijn andere kant kijk, zie ik dat ook Wematin zijn lach probeert in te houden. Ik schud quasi teleurgesteld mijn hoofd en met een beetje extra aansporing schiet Tempesta vooruit, de twee jongens laat ik achter me.

Het duurt niet lang voordat ik, met Wematin en Ahmik op mijn hielen, de groep krijgers inhaal. We zijn de bosrand genaderd, en aangezien onze verkenners tussen de bomen staan te wachten, weet ik dat het veilig is om daarnaartoe te rijden. Tempesta, die nog steeds lekker doorgallopeert, haalt gemakkelijk de dravende mannen in en gedreven door de drang om het wedstrijdje van mijn bloedverwanten te winnen, laat ik Tempesta een eindsprint naar de bomen maken. Als ik dan ook als eerste bij de wachters aankom, stoot ik een overwinningskreet uit. Ik schrik me echter helemaal kapot als diezelfde kreet door een persoon verborgen in het bladerdek recht boven mijn hoofd wordt nagebootst.

De kreet wordt overgenomen door een boom een eind verderop. En na de kreet op vijf verschillende plekken te hebben horen echoën, breekt de groep mensen achter mij los in gejuich. Met grote ogen draai ik me zover mogelijk op Tempesta om. Wat doen ze? Maar Wematin is mijn vraag voor. Ook hij lacht van oor tot oor. 'We zijn er! We zijn thuis!'

Langzaam vallen de puzzelstukjes op hun plaats, de waterval, het bos, de uitgestrekte weide, de krijgers die niet meer voor ons stopten... We zijn er weer!

De vijf minuten die het vervolgens duurt om bij het kamp te komen, gaan als een waas aan me voorbij. We zijn er! We hebben het gehaald! Uit en achter random bomen komen wachters vandaan. Ze zwaaien en begroeten hun vrienden. De stemming van de hele groep is omgeslagen naar verwachting. Wematin rijdt naast me en ik vraag me af of ze zo allemaal als oorlogshelden onthaald worden. Of dat iedereen in het dorp gewoon nog ligt te slapen. 'Wematin, zijn er mensen die op ons wachten nu ze die kreten hebben gehoord?'

Mijn broer zendt me een grijns. 'Jazeker, en zeker op jou. We hebben je meer gemist dan je denkt.'

Langzaam wordt er een stenenstapel in mijn maag opgehoopt. Als er mensen op ons, op míj, wachten. Moet ik iets doen. Wat moet ik doen? Wat gaat iedereen doen? Wat verwachten ze van mij?

Ahmik, die weer naast me is komen rijden, begint te lachen zodra hij mijn verschrikte gezicht ziet. 'Rustig maar, zodra ze je hebben gezien, zijn ze blij. Maar daarna gaat de aandacht uit naar hun mannen, vaders en broers die mee zijn gegaan en misschien verzorging nodig hebben. Op dat moment glippen wij er tussenuit en kan je slapen. Ik heb zo het gevoel dat je daar op dit moment de meeste behoefte aan hebt, of niet?'

Ik knik opgelucht. Dat klinkt al veel aantrekkelijker.

De boomgrens komt dichterbij en het geluid van stromend water trekt onze aandacht. De paarden, die hun thuis ook herkennen, worden enthousiast en een paar dieren zijn moeilijk onder controle te houden. Ook Tempesta's tred wordt wat sneller en onvaster, maar ik corrigeer haar niet. Hoe sneller we er zijn, hoe sneller het gevoel van veiligheid tot me kan door dringen, en hoe sneller ik mijn vrienden, Qochata, Blauwe Beer en iedereen weer teug kan zien! De eerste dieren plenzen het water in en binnen de kortste keren staat een deel van de groep, nat, aan de overkant. Mijn broer kijkt me vragend aan. 'Gaat het oversteken lukken?'

Ik denk aan de keer dat ik bij het oversteken viel, het lijkt al een leven geleden, en ik grinnik. Opeens lijkt het gevaar dat ik, op Tempesta nog wel, in een rivier naar beneden zink, een heel stuk onbenulliger na alles wat er de afgelopen weken is gebeurd. Dus ik geef Tempesta de sporen en nog voordat ik Wematin een bevestigend antwoord kan geven, trappelt mijn trouwe lastdier al door het water.

Aan de andere kant staan al mensen die de roep van de bewakers hebben gehoord en uit hun tenten zijn gekomen om ons te begroeten. Een steek schiet door me heen als ik aan Tse denk, en aan zijn familie. Mijn schuldgevoel komt omhoog, was het mijn schuld? Had ik iets anders kunnen doen? Onverwacht slaat mijn hoopvolle stemming om in een neerslachtige. Het moment dat we druipnat weer op het droge staan en ik naast me mijn broer zie verschijnen, kijk ik hem aan.

'Wematin? Is de... Is de familie van Tse, boos op me?' Ik weet niet welke reactie ik had verwacht te krijgen, maar een glimlach zeker niet.

Met een hele brede glimlach kijkt hij me aan. 'Waarom zouden ze boos op je zijn, zusje?'

Verward kijk ik hem aan. Wat bedoelt hij? Dat is toch logisch? Ahmik duikt achter mijn broer op. 'Plaag dat arme kind niet zo.'

Wematin begint te lachen en gekwetst en vol onbegrip kijk ik hem aan. Maar de tijd om verder te vragen krijg ik niet. Want de krijgers zijn nu allemaal over de rivier gekomen en stellen zich nu, drie aan drie, in een rij op. Wematin en Ahmik rijden zonder iets te zeggen naar het begin van de rij en ik kan niks anders dan hen volgen. Tussen de strook van bomen zie ik al een paar doeken van de tenten, en rook die naar boven kringelt. Lang niet iedereen uit het dorp is ons tegemoet gekomen en iedereen die wel is gekomen, draait zich om en loopt weer terug. Langzaam begin ik te beseffen dat het nu een soort optocht wordt, om onze 'heldhaftige terugkeer' te vieren. Ik sluit bij mijn twee bloedverwanten aan en zonder te praten komt de groep weer in beweging. We rijden tussen de bomen door en ik krijg het volle zicht op het dorp. Tranen schieten in mijn ogen als het gevoel van veiligheid en het gevoel van thuis, zich meester van me maakt.

Alles ziet er nog precies hetzelfde uit als toen ik het voor het laatst zag. Hoewel, na de stormloop van de bizons was er geen overeind staande grasspriet of bloem te bekennen, terwijl het nu één grote verzameling van kleuren is. Groene, paarse, rode, gele en witte bloemen en planten roepen om aandacht en zorgen ondanks de kou, voor een warm welkom. Verspreid door het bloemenveld staan alle tenten weer opgesteld en als ik mijn ogen samenknijp, kan ik een eind verderop de contouren van de omheining voor de schapen zien. Maar dat is niet wat op dit moment het meeste opvalt, nee, dat zijn de mensen die uit hun tenten zijn gekomen en verdeeld over het veld op ons staan te wachten. Een grote groep heeft zich rond de rand van het kamp verzameld. Ahmik en Wematin houden halt en iedereen achter ons stopt alsof het zo afgesproken was. Ik laat mijn blik over de menigte dwalen. Mannen, vrouwen en kinderen, sommigen zijn duidelijk net wakker, terwijl anderen erbij staan alsof ze er al een halve dag op hebben zitten. Hier en daar klinken kreten van verbazing of blijdschap, maar zodra mijn neef begint te praten, daalt de stilte over hen neer.

'Lieve broeders en zusters!' Ahmiks stem schalt over het veld en overstijgt het geluid van de waterval en de gure wind. 'Wematin, het opperhoofd der Navajo, jullie opperhoofd, is samen met zijn gevolg teruggekeerd! Roxanna is gered en het overgrote deel van onze broeders is behouden teruggekeerd. Enkelen zijn echter in de strijd omgekomen. Zij zullen altijd in onze gedachten voortleven. Maar laten wij herinneren dat zij hun leven hebben gegeven voor een doel, en dat dankzij hen dat doel gehaald is. Rox, de zuster van ons opperhoofd, is hier te midden van ons gezelschap en wij zijn dankbaar en verheugd haar weer in ons midden op te kunnen nemen! Laten wij nu onze vrienden en familie verwelkomen en verzorgen. Laten wij vieren, dat de Navajo heeft overwonnen!'

Zo doodstil als het was toen hij praatte, zo vol geluid is de plek nu. Er wordt gejuicht, er wordt geschreeuwd, er wordt gehuild. De groep voor ons valt uiteen en iedereen gaat opzoek naar bekende gezichten. Sommigen zullen het gezicht dat ze zoeken, niet vinden. Dat besef vervult me met verdriet, maar veel tijd om daaraan te besteden heb ik niet. Wematin en Ahmik stijgen namelijk af en daarna helpt mijn neef mij naar beneden. Het moment dat mijn voeten de grond raken, word ik in een houdgreep genomen. Eerst verstijf ik volledig, maar dan sla ik mijn armen om mijn belager heen. Adsila legt haar kin op mijn schouder en voordat ik het weet, ben ik het middelpunt van een groepsknuffel. Want naast Adsila, voegen ook Maska en Sik'is zich bij het probeer-Rox-te-pletten-festijn.

'Je bent weer terug...' Fluistert Adsila met verstikte stem in mijn oor. Ik knik als antwoord, want alle lucht is uit mijn longen geperst door de stevige greep van de spierbundel van de groep. Maska maakt een vaag geluid en laat me dan los, waardoor mijn longen weer wat zuurstof kunnen ontvangen. Sik'is zegt iets wat lijkt op ''welkom terug'' en zet dan ook een stap naar achteren. Adsila blijft me echter fijnknijpen tot er iemand achter ons kucht. Ik zie nog net hoe de ogen van mijn vriendin vol tranen staan als ook zij me loslaat.

Ik kijk op en zie Qochata voor mijn neus staan, zijn gezicht heeft meer rimpels dan ik me kan herinneren en het lijkt alsof hij in de tijd dat ik hem niet heb gezien, jaren ouder is geworden. Rechts achter mijn opa staat Blauwe Beer, die zijn arm om zijn zoon heen heeft geslagen en met een glimlach het hele gebeuren gade slaat. Qochata opent zijn armen en zonder op een reactie te wachten, trekt ook hij me in een omhelzing. Dankbaar omarm ik het broze lichaam, maar ik schrik van het feit dat hij flink wat kilo is afgevallen. 'Ik was zo ongerust.' Dat is het enige wat hij zegt, maar meer hoeft er ook niet gezegd te worden. In die woorden ligt veel verborgen. En het maakt me vooral heel erg duidelijk dat ik het er naar verhouding goed vanaf heb gebracht, er was een goede reden om ongerust te zijn, iedereen kent de verhalen over de Ute die 's avonds bij de vuren worden verteld. De oude man houdt me op een armlengte afstand. 'Ik ben blij dat je terug bent.'

Ik glimlach en knik. 'Ik ben ook heel erg blij dat ik hier weer ben. Ik heb jullie heel erg gemist.'

Hij klopt me op mijn rug en draait zich vervolgens om naar Wematin en Ahmik. 'Ik ben blij dat jullie allemaal veilig en wel terug zijn.' Dan kijkt hij me weer aan en hij knipoogt. 'Er is nog iemand die jou heel graag wilt begroeten.'

Ik frons mijn wenkbrauwen, wie dan? Wie is er nog meer? Qochata zet een stap opzij en ik hap naar adem. Te verbijsterd om te bewegen, staar ik de persoon voor mij aan. Maar daar trekt hij zich niks van aan. Tse vliegt me om mijn nek en slaat zijn armen stevig om me heen. Nog steeds kan ik me niet bewegen, maar als ik zijn vertrouwde stem ''het spijt me zo'', hoor fluisteren, grijp ik hem vast. Mijn tranen nemen de vrije loop, ik begin niet eens aan de opgave om ze tegen te houden. Mijn knieën knikken en als hij me niet vast zou houden, zou ik ineenstorten. Zijn sterke armen lijken me voor een moment tegen al het kwaad in de wereld te kunnen beschermen. Mijn blik kruist met die van Wematin, die glimlachend naar ons kijkt, nu begrijp ik zijn reactie van daarnet. Ik leg mijn hoofd op Tse's schouder en ik weiger hem los te laten, hijzelf lijkt dat voorlopig ook niet van plan te zijn. Uiteindelijk lukt het mijn hoofd om woorden te vormen. 'Tse, je, je leeft nog? Ik dacht, ik dacht, ik dacht...' Ik sluit mijn ogen en krijg geen antwoord. Niet van hem tenminste.

Een jonge, heldere stem beantwoord mijn vraag. 'Zo te zien wel!' Ik lach door mijn tranen heen als ik langs Tse's rug naar beneden kijk en daar zijn zusje zie staan. Ze probeert me een knipoog te geven als ze haar armpjes om onze benen heen slaat, wat er verschrikkelijk schattig uitziet.

Langzaam verslapt Tse's greep en hij laat me voorzichtig los, zijn ogen zijn roodomrand en zijn wangen glinsteren. Maar zijn betraande gezicht verhinderd hem niet om te lachen. Hij bekijkt me van top tot teen en grinnikt dan. 'Je ziet er verschrikkelijk uit.'

Ik voel me in zijn geheel niet beledigd en lach met hem mee. 'Dankje, jij bent ook op je allercharmantst.'

Hij haalt zijn neus op. 'Altijd toch?' Maar dan verandert zijn gezichtsuitdrukking weer naar serieus, 'Rox, het spijt me heel erg. Ik had je nooit alleen mogen laten.' Zijn ogen worden weer vochtig.

Ik krijg een brok in mijn keel, daar moet hij zich echt niet schuldig over voelen. Mijn gedachtes gaan terug naar het moment waarop Sharduul de tomahawk tegen de slaap van Tse ramde en direct daarna volgt het beeld van een bewegingsloze Wematin. Ik huiver. 'Tse, het was niet jouw schuld...'

Maar hij schudt zijn hoofd. 'Jawel, dat is het wel! Als ik niet was weggelopen of wat beter had opgelet, dan hadden ze je niet mee kunnen nemen! En dan-'

'Dan zouden jij en Wematin het misschien helemaal niet hebben overleefd, dus nee Tse, het was niet jouw schuld. Niemand hier vindt dat jij je schuldig moet voelen. Tse, kijk me eens aan, dit is níet jouw schuld,' mengt mijn neef zich in het gesprek, hij legt zijn hand op de schouder van de jongen. Tse kijkt op en in zijn ogen zie ik meer emoties staan dan ik ooit bij iemand gezien heb, maar opluchting en schuld vechten om de overhand.

Wematin komt naast me staan en legt zijn arm om mijn schouders. 'Misschien moeten wij ook maar eens iets gaan eten...' Ik werp een blik om me heen, de meeste mensen hebben rond een vuur plaatsgenomen en luisteren naar de verhalen die de krijgers vol kleuren en geuren vertellen, terwijl een paar vrouwen eten rondbrengen. De gedachte en aanblik van het eten zorgt ervoor dat mijn maag luid begint te knorren, wat een hoge lach van het meisje, dat mijn been nog niet heeft losgelaten, oplevert.

Ik glimlach. 'Ja iets te eten zou er wel ingaan.' Het moment dat mijn broer zijn arm van mijn schouder haalt, haakt Adsila met een ondeugende uitdrukking op haar gezicht bij me in en troont me mee richting de vuren. De rest van de groep loopt mee, Maska rent, natuurlijk, vooruit om het beste eten te kunnen claimen en Sik'is volgt hem op de voet. Ik hoor Adsila grinniken en Ahmik maakt een opmerking die ik niet kan verstaan, waarop Wematin begint te lachen. We lopen langs het eerste vuur, waar een stel kinderen aan de lippen hangt van één van de mannen die mee is geweest om mij te bevrijden. Ik vang maar een kort fragment op van zijn verhaal, maar aan de kinderen te zien, staat hij op het punt om door vijf verschillende mensen aangevallen te worden. Met grote ogen en openhangende mond, lijken ze de woorden uit zijn mond te willen trekken. Dan bedenk ik me pas iets heel belangrijks en met een ruk kijk ik om. Maar mijn zorg was nergens voor nodig, Tempesta staat rustig te grazen en lijkt mijn aanwezigheid volledig vergeten te zijn. Niet helemaal blijkbaar, want ze tilt haar hoofd op en kijkt me met haar oortjes naar voren aan. Dan briest ze, draait zich om en loopt naar een plek waar het gras schijnbaar lekkerder en groener is, dan waar ze net stond. Ik grinnik. 'Jij ook eet smakelijk.'

Ik laat me meevoeren door mijn vriendin en we komen aan bij het vuur waar Maska en Sik'is zijn gaan zitten. Adsila laat me los en gaat met uitgestrekte handen bij het vuur zitten. Ze kijkt om naar de plek waar ik ben blijven staan en klopt op de grond naast haar. Als ik begrijp wat ze wilt en zie hoe dicht ik dan bij het vuur moet zitten, krijg ik het plotseling heel erg heet en breekt het zweet me uit. Wematin begrijpt mijn probleem en schiet me te hulp. 'Het spijt me Adsila, maar Rox heeft helaas de verplichting om bij haar allerliefste broer te zitten.' Met die woorden gaat hij zitten, op een redelijke afstand van de oranje vlammen, maar dichtbij genoeg, om binnen de groep te vallen. Dankbaar neem ik de uitnodiging aan en neem naast hem plaats. Ahmik geeft me een speelse duw, 'Schuif eens op.' Ik kijk hem verontwaardigt aan, er is echt nog genoeg plek, maar hij grinnikt alleen maar. Tse gaat schuin tegenover ons, aan de andere kant van het vuur zitten. Zijn zusje kruipt meteen bij hem op schoot en ik glimlach vertederd als hij zijn armen liefdevol om haar heen slaat. Blauwe Beer en Qochata schikken zich naast elkaar en zo ben ik opeens omringd door de groep mensen, van wie ik het meeste houd.

Voordat ik het weet zijn we in een discussie verzeild geraakt, over wat het eten zal zijn en wat het lekkerste is. Wematin beweert dat de klauw van een beer het allerbeste eten is dat er bestaat, maar dat het onrealistisch zou zijn dat we dat nu zouden eten. Terwijl Maska zeker weet dat we een konijnen-gerecht zullen eten. Bij de gedachte alleen al, komt mijn maagzuur omhoog. Tse en Adsila zijn het erover eens dat we iets met hert zullen eten en wanneer ze om mijn mening vragen, sluit ik aan bij Ahmik, die denkt dat we maiskoeken met een soort stoofpot zullen krijgen. Uiteindelijk sluiten Maska en Tse een weddenschap af, als Maska verliest, moet hij een slang vangen en als Tse verliest moet hij een week lang alle klusjes van Maska opknappen. Ik lach om de onbenulligheid van de wedstrijd, en ik begin nog harder te lachen als het eten voor onze neus wordt gezet. Maiskoeken met een stoofpot. Ik geef Ahmik een elleboogstoot. 'Hadden wij toch gelijk...'

Maar Maska is niet van plan om zijn nederlaag zo snel te herkennen, hij wendt zich tot de vrouw die ons het eten is komen brengen. 'Welk vlees zit er in die stoofpot? Toch zeker wel konijn?' De vrouw antwoord niet meteen, waardoor Tse de kans krijgt om er iets aan toe te voegen.

'Nee toch? Er zal wel hert inzitten, dat is veel lekkerder in een stoofpot. Toch?' Hij kijkt met grote ogen op, alsof hij de vrouw smeekt om een positief antwoord te geven. Maar in plaats daarvan schudt ze haar hoofd.

'Het spijt me jongens, maar het is schapenvlees.' Ze haalt haar schouders op en loopt dan verder.

Iedereen wacht totdat ze buiten geluidsafstand is en dan barst iedereen, behalve Tse en Maska, in lachen uit. De twee jongens kijken elkaar beteuterd aan en Maska is de eerste die weer iets zegt: 'Maar wie heeft er nu gewonnen?'

Wematin geeft antwoord. 'Jullie allebei niet! Dus Maska, jij mag binnenkort een slang gaan vangen en Tse, jij mag alle klusjes voor Maska opknappen deze week!'

Nu protesteren ze allebei. 'Ja maar-'

Ahmik valt mijn broer bij. 'Niks te ja-maaren, jullie opperhoofd heeft gesproken!' Hij kijkt geamuseerd naar het vertrokken gezicht van de twee jongens en blikt daarna op Wematin die ongezien zijn duim naar zijn neef opsteekt.

Maska slaat zijn armen over elkaar heen. 'Dat is machtsmisbruik...'

'Ach ja, soms mag je als opperhoofd wel van je positie gebruik maken...' Na een korte stilte klaart Wematins gezicht helemaal op. 'Wie wil er wat eten?' Met die woorden grijpt hij zelf als eerste een maiskoek van de stapel en doopt die in de kom met schapenstoof.

Iedereen pakt wat te eten en het is een tijdje stil, terwijl we allemaal genieten van de warme koeken die smelten op je tong en gemengd zijn met de licht scherpe smaak van de stoofpot met mals schapenvlees. Zodra Maska aan zijn derde portie begint en Sik'is klaagt dat hij zijn eerste nog niet eens op heeft, start er weer een geheel nieuw gesprek wat uitkomt op hoeveel kilo schapenvlees je mínimaal nodig hebt om een dag fatsoenlijk door te komen en dat Maska het driedubbele nodig heeft omdat hij ''ook het driedubbele in lichaamsgewicht -spieren voor de duidelijkheid- heeft''.

Wematin slaat zijn arm om me heen en ik leun een beetje slaperig tegen hem aan. Ik kijk de kring rond en kan niet anders dan de gesprekken, die helemaal nergens over gaan, met een glimlach aanhoren. Het zusje van Tse lacht schaterend als Sik'is dreigt haar de kieteldood te geven, omdat ze zijn eten probeerde af te pakken. Ahmik kiest al snel de partij van het meisje, waarop hij roept dat hij achter Maska een slang denkt te zien. Maska vliegt overeind en struikelt over de uitgestoken voet van een grijnzende Tse, waardoor de arme jongen valt en Sik'is in zijn buiteling meeneemt.

Ik kijk het allemaal lachend aan en een warm gevoel, dat niet wordt veroorzaakt door het vuur, verspreidt zich door mij heen. Ik ben thuis.

Thuis hoeft geen huis te zijn, het hoeft geen plek te zijn waar je vaak komt, thuis is daar waar er mensen zijn waar je van houdt, waar mensen zijn die van jou houden. Thuis is de plek waar je jezelf kan, en mag zijn. En dit? Dit is mijn thuis...


[Einde]

:') Er komt nog een na- en dankwoord, en ik wil jullie vragen of jullie die niet willen overslaan, want idk, het kan zijn dat daar nog iets interessants of nuttigs instaat. :D

<3


Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top