65. Vertel me...

De meeste mannen hebben zich rond de minivuurtjes, die verspreidt over het veld liggen, geschaard. De vuren zijn te klein om duidelijke rookkolommen in de heldere nachtlucht te vormen, maar groot genoeg om het voedsel te braden en warmte te verspreiden. De geuren van gebraden konijn en hert dringen mijn neus binnen en laten het water in mijn mond lopen.

Ik lig op mijn rug in het gras. Op een afstandje van de mensen en de vuren. Mijn armen heb ik onder mijn hoofd gevouwen en ik kijk op naar de sterren en de paar eenzame wolken die door de gure wind worden voortgedreven. Ergens verderop hoor ik een uil roepen en ergens linksboven me hoor ik het geluid van grassprieten die knappen en het gemaal van kaken, waaruit ik kan opmaken dat Tempesta op haar gemakje aan het grazen is. Telkens als ik op kijk, is ze niet verder dan tien meter uit mijn buurt gelopen. Ze laat me niet alleen. Een rilling trekt langs mijn ruggengraat naar boven, het is hier koud, maar no way dat ik naar een van de vuren toe loop. Onbewust van welke plek hij heeft gekozen, hield Wematin hier halt en gaf het bevel om even te rusten en wat te eten. Over drie uur gaan we weer verder. Wie ben ik om tegen het bevel van het opperhoofd in te gaan? Ik wilde niet zwak lijken, of me aanstellen, of deze mensen van hun rust beroven. En dus hield ik mijn mond.

Maar het valt me zwaarder dan ik had gedacht. De plek, het vuur, de herinnering. Onbewust glijdt mijn hand over het verband. Langzaam wikkel ik het van mijn pols en handpalm en laat mijn vingers over de bijna geheel herstelde huid dwalen. De huid is niet zo soepel meer als voor het gebeuren, maar ik mag heel erg blij zijn met de staat waarin het is herstelt. En toch, ik voel me hier niet op mijn gemak, ook de gedachte aan het eten van konijn staat me niet aan. Zal ik ooit in staat zal zijn om zonder een vervelende bijsmaak een konijn schoon te maken en te eten? Ik vraag het me af...

Ik sluit met een zucht mijn ogen, ik verlang er zo naar om gewoon een nacht goed te slapen. Zonder stress, zonder gevaar. Gewoon slapen. Een nacht, en een dag, en nog een nacht. Om dan weer een beetje uitgerust wakker te worden. Met kracht en energie, iets waar ik nu een gebrek aan lijk te hebben. Het beeld van Jims gezicht verschijnt op mijn netvlies. Meteen open ik mijn ogen weer, maar het beeld laat me niet los. Geveld door een simpele tomahawk klap. Dat was hem teveel geworden. Zijn gezicht was aan de linkerkant wat gezwollen, en een stroopje bloed liep langs zijn slaap naar beneden. Maar wat het meeste opviel was zijn grijns. Trots was hij. Op dat wat hij altijd al had willen doen, en wat hem nu gelukt was. Als hij dood moest, nam hij mij mee. En dat was ik. Dood. Dacht hij.

Een traan rolt uit mijn ooghoek, via mijn oor, naar beneden. Niet omdat ik rouw om de man die zonder toestemming mijn leven was binnen gedrongen en mijn jeugd had verpest, maar omdat het nu voorbij is. Ik zal hem nooit meer hoeven zien. En om Bidzil. Arme, lieve Bidzil. De man die mij vanochtend pas had leren kennen, maar na een half uur al bereid was zijn leven voor mij te geven. Mijn keel knijpt samen van dat besef. Maar meer tranen komen er niet, alsof het vocht in mijn lichaam op is. Ik huil. In stilte. En alleen. Wematin moest wat dingen regelen en de schade opnemen. Wie is er gewond, wie kan nog hulp gebruiken, wie is er niet meer... En waar Ahmik uithangt zou ik niet weten.

Ik durf me niet te mengen tussen de andere krijgers. Deels omdat ik me niet op mijn gemak voel, deels omdat ze allemaal rake klappen hebben gekregen en hun vrienden zijn verloren, puur en alleen om mij te redden. En dan nog deels omdat ik naast Ahmik, Wematin en Bidzil, de afgelopen tijd alleen maar vervelende ervaringen in de buurt van mannen heb gehad. Jim, Sharduul, Auqui, Pallaton, Awan, de man met de hoed, de bewaker... Ik schaam me ervoor, maar mijn paniek komt te hoog te zitten als er niemand bij is die ik ken. Mijn instinct beveelt me afstand te houden, ook al weet ik dat dat bij deze mensen onterecht is.

Mijn aandacht wordt afgeleid door Tempesta die briest. Ik begrijp de waarschuwing en binnen een seconde sta ik overeind, klaar om te vluchten. In mijn ooghoek zie ik dat de persoon al te dicht bij is, en dus hef ik mijn handen op, om me te beschermen voor de mogelijke klap die kan volgen. Maar als klap uitblijft, kijk ik langs mijn handen heen en zie Wematin staan. Een gepijnigde uitdrukking ligt op zijn gezicht. Voorzichtig zet hij een stap naar voren.

'Het spijt me dat ik je heb laten schrikken...' In zijn stem klinkt gekweldheid door.

Ik laat mijn armen langzaam zakken en concentreer me op mijn ademhaling, terwijl ik mijn hartslag weer tot rust probeer te laten komen. 'Het geeft niet.' Mijn stem hapert. Hij zet nog een stap naar voren en onbewust zet ik er een naar achteren. Als hij dat merkt staat hij meteen weer stil.

Zodra ik besef wat ik deed, sla ik mijn ogen neer. 'Het spijt me, dat was ni-'

'Nee, het is oké Rox. Ik begrijp het. Maar geloof me, ik doe je niks.' Zijn stem is zacht en warm en als ik opkijk, zie ik niks dan geduld en liefde, een huivering trekt door me heen.

'Dat weet ik, maar het is gewoon... Een automatisme, een reflex. Uit zelfverdediging. Uit voorzorg.'

Hij schudt langzaam zijn hoofd. 'Wat hebben ze toch met je gedaan...' Het blijft even stil. Dan gebaart hij naar de grond. 'Zullen we gaan zitten?'

We zakken door onze hurken en gaan met onze ruggen naar de kampvuren zitten. Dan valt het me pas op dat hij iets vast heeft, hij biedt me een stuk vlees aan. Hongerig, maar argwanend kijk ik ernaar.

'Is het konijnenvlees?' Het is redelijk groot en het ruikt niet naar konijn, maar ik wil het graag zeker weten.

Hij schudt zijn hoofd. 'Nee, ik dacht dat je wel zou genieten van een groter stuk. Dus ik heb wat hert voor ons meegenomen.'

Opgelucht pak ik het vlees aan en zet mijn tanden erin. Het vet druipt langs mijn kin naar beneden, maar dat maakt me niks uit. Het is nog warm en erg smaakvol. Ik sluit mijn ogen van genot. Het eerste eten sinds vandaag, en het eerste warme maal sinds lange tijd. Een paar minuten zitten we in stilte en ben ik alleen maar bezig met het eten. Een gevoel van teleurstelling maakt zich van me meester als het op is. Ik wil niet om meer vragen, want dan lijk ik zo ondankbaar. Maar ik zou makkelijk nog zo'n stuk op kunnen.

'Zo te zien, was dat lekker.' Van opzij kijkt mijn broer me glimlachend aan. Als antwoord begin ik mijn vingers af te likken, wat me een grinnik oplevert.

'Wil je mijn stuk?' Hij reikt me een bijna identieke portie aan.

Ondanks dat mijn maag nog rommelt en zeurt om meer voedsel, schud ik mijn hoofd. 'Nee bedankt, jij moet ook goed eten. Jij hebt vandaag veel energie verbruikt. Ik zou me schuldig voelen als ik je jouw stuk zou onthouden.' 

Hij haalt zijn schouders op. 'Ik zou me er niet te druk om maken als ik jou was. Ik vraag straks nog wel een hertenrib. Er worden altijd een paar hompen vlees extra apart gehouden voor de echt hongerigen. Een maatregel die ik heb ingesteld, en waar ik zelf vaak gebruik van maak.' Hij grinnikt weer.

Mijn maag smeekt me bijna om ja te zeggen, mijn fatsoen eist echter wat anders. 'Weet je het zeker?'

'Voor deze ene keer? Ja hoor.' Zegt hij met een knipoog. Wat me doet herinneren aan een van onze eerste gesprekken en ik glimlach dankbaar. 

Het tweede deel is nog eerder op dan de eerste en ik zucht tevreden. 'Dankjewel.'

Hij antwoordt niet en als ik opzij kijk, zie ik hem in de verte staren. Een beetje in paniek volg ik zijn blik, maar kan niks bijzonders ontdekken. 'Wat zie je?'

Hij blikt opzij. 'Niks hoor, ik was gewoon aan het nadenken. Over... alles.' Hij draait zich wat, zodat hij wat ruimte tussen ons creëert en me recht aan kan kijken. Zijn blik is serieus en zijn houding straalt bezorgdheid uit, gepaard met angst voor dat wat mijn antwoord zal zijn. Daardoor kan ik de vraag al raden voordat zijn woorden mijn hoofd binnen dringen. 'Rox, wat hebben ze met je gedaan?' 

Maar het lukt me niet om woorden te vinden om een reactie te geven, ik sla mijn ogen neer. Met zachte hand, doch dwingend, duwt hij mijn kin weer naar boven. 'Alsjeblieft, vertel het me. Ik wil het weten. Ik wil je pijn en verdriet kunnen delen. Ik wil er voor je zijn Rox, maar dan moet je me wel toelaten... Vertel het me. Alsjeblieft?' De mengeling van emoties in zijn ogen zorgt ervoor dat mijn blik troebel wordt. Zo vol verwachting, hoop, angst en verdriet. Ik verdien hem niet.

'Ik, ze, ik-' Met alles wat ik in me heb, vecht ik tegen de tranen. Waar moet ik beginnen? Wat moet ik vertellen? Ik waag een nieuwe poging. 'Ze, mij... Veel gedaan.' Mijn stem hapert en mijn luchtpijp lijkt dichtgeknepen te worden. Ik buig mijn hoofd en een eerste traan neemt afscheid van mijn ooghoek. De ene traan volgt de andere op. De woorden ''Het s-spijt me.'' rollen nog net over mijn lippen, voordat ik echt in huilen uitbarst.

Mijn broer trekt me naar zich toe en slaat zijn armen om me heen. 'Hey, shh, het is goed. Gooi het er maar uit. Je bent veilig hier. Ik laat je niet meer alleen.' Juist door die woorden begin ik alleen maar luider te snikken. Hij wiegt me zacht heen en weer. 'Het geeft niet. Het geeft echt niet.' Hij aait me over mijn haar en fluistert geruststellende woordjes in mijn oor. Als ik weer wat tot bedaren ben gekomen, laat hij me los en probeert hij weer wat afstand te creëren. 'Anders vertel je me wie er allemaal waren. En dan wie wat heeft gedaan. Maakt dat het makkelijker denk je?'

De ruimte tussen ons doet me pijn, maar ik snap zijn behoefte aan afstand. Hij zit ook in tweestrijd, hij wilt mij en zichzelf beschermen en tegelijkertijd smeekt hij me om het verhaal te vertellen, zodat hij me kan helpen. Hij is bang, voor wat mijn antwoord zal zijn.

Ik knik voorzichtig. Mijn gedachtes gaan langs al de personen die positief, maar vooral ook negatief, mijn leven binnen zijn gedenderd de afgelopen weken. Ik begin bij de persoon aan wie deze plek me teveel doet denken. Ik toon Wematin mijn hand. Met mijn handpalm naar boven leg ik mijn hand in de zijne. Voorzichtig glijdt hij met zijn vingers langs de randen van verbrande huid. Vervuld met onbegrip kijkt hij me aan. 'Waarom?'

Ik haal mijn schouders op. 'Ik moest een konijn villen, en toen kwam mijn maaginhoud naar boven. Hij was woedend, sloeg me, en stak mijn hand in het vuur... De vlammen likten aan mijn huid en vrijwel direct daarna ben ik weggevallen. Toen ik wakker werd, was ik in hun kamp.'

'Wie is ''hij''? En dat was op de weg naar het kamp?' Zijn ogen glinsteren van woede.

'Sharduul, de man die Bidzil aan het begin onder controle hield. En-' Ik adem diep in. 'En die jou heeft geprobeerd te doden...'

Wematin grimast en automatisch gaan zijn handen naar zijn nek, alsof hij Sharduuls vingers er nog omheen kan voelen. Maar daarna concentreert hij zich weer op mij. 'En verder? Wat heeft hij nog meer gedaan?'

Mijn gedachtes hebben moeite met op een rijtje te komen. Wat heeft Sharduul nog meer gedaan? Me neergeschoten, met het mes in mijn kuit gewroet, de hele show rond de publieke vernedering geplaatst, gekleineerd... Ik stroop mijn broek op en laat mijn kuit aan mijn broer zien. 'Hij heeft me neergeschoten, maar dat kan jij je denk ik ook nog herinneren. En daarna moest de kogel verwijderd worden...' Ik denk terug aan het moment bij de rotsen en mijn gezicht vertrekt aan de gedachte aan de helse pijn die dat gaf. Als ik opzij kijk, zie ik dat ook Wematin een moeilijk gezicht trekt.

'Dat heeft zeker veel pijn gedaan.'

Ik knik als antwoord. 'Nee dat was niet heel fijn.' Maar dan verschijnt er een kleine grijns op mijn gezicht. 'En ik heb hem een gebroken neus bezorgd.'

'Dat zal hij dan wel dik verdiend hebben. Goed gedaan.' Een glimlach speelt rond mijn mond door de grimmigheid waarmee de woorden worden uitgesproken.

Ik kijk uit over de uitgestrekte velden, de sterren staan helder aan de hemel en zorgen voor een prachtige aanblik. Genoeg ruimte om mijn gedachtes te ordenen.

'Aqui, hij heeft niet zo heel veel gedaan. Hij stond er vooral bij en gaf opdrachten. Maar zelf heeft hij me niet veel gedaan.' Ik betrap mezelf erop dat ik snel en neutraal praat. Nu ik hieraan ben begonnen, wil ik het ook graag snel klaar hebben. Later, als ik er klaar voor ben zal ik het nog een keer helemaal vertellen. Van begin tot einde, met alles wat ik dacht en voelde. Maar nu zit mijn emotiebeheer op slot. Als ik één traan, één snik, één kreet door de barrière laat slippen, zal ik instorten. En dat is iets wat ik wil voorkomen. En dus probeer ik het zo kort mogelijk op een rijtje te zetten. Awan die de bevelen van Pallaton opvolgde, Pallaton die zich als een sadist en verwend kind opstelde, en Jim...

'Jim was de man van vanochtend toch?' Wematins vraag klinkt oprecht en nieuwsgierig, maar een onmiskenbaar spoor van woede zit achter de woorden verborgen. In die ene vraag, stelt hij er veel meer. Ik besef me heel goed dat ik mijn broer een verklaring schuldig ben. Net zoals ik dat hem al lang geleden schuldig was, vanaf het moment dat ik na de val flashbacks begon te krijgen en mijn paniekaanvallen bij iedereen vraagtekens opriepen. Maar nog steeds heb ik geen idee waar ik moet beginnen. Ik kijk Wematin nu recht aan, hij geeft geen krimp, maar zijn ogen vertellen een ander verhaal. Vanbinnen woedt daar een storm. 'I-is het goed, als, als we het daar later over hebben?'

Ik zie dat hij ''nee'' zou willen antwoorden, maar hij houdt zich in. Iets waar ik hem heel erg dankbaar voor ben. Ik glimlach voorzichtig als hij knikt. Die glimlach verdwijnt als hij me kaarsrecht en bloedserieus aankijkt. 'Nog een laatste vraag...'

Ik sluit mijn ogen, dat kan niet heel veel goeds betekenen. Maar ik wil hem ook niet ontmoedigen en dus open ik mijn ogen weer en geef een bemoedigend knikje.

Hij lijkt met zorg zijn woorden te kiezen, en gezien zijn gespannen schouders, is het iets belangrijks en weet hij niet hoe hij het moet brengen. Dan zucht hij en probeert maar gewoon een zin te vormen. 'Hebben ze je...' De zin stokt. 'Hebben ze je, aangeraakt? Hebben ze je verkracht?' Hij blijft me indringend aankijken, vastbesloten de waarheid te horen of te ontdekken aan mijn reactie.

Tot zijn, en mijn, opluchting kan ik die vraag met een resoluut hoofdschudden beantwoorden. Om het nogmaals te bevestigen zeg ik het ook: 'Nee.' Mijn gedachtes gaan terug naar het moment in het bos, met de wachter. 'Het had niet veel gescheeld... Maar nee.'

Meteen kijkt mijn broer me weer alert aan. Maar ik leg mijn hand op zijn arm. 'Echt niet. Aqui was er op tijd bij. En ook Sharduul kon niks beginnen onder toezicht van Awan. Ja, in dat opzicht heb ik geluk gehad...' Hij neemt me nog eens goed op. Maar blijkbaar kan hij geen leugen in mijn ogen ontdekken. Hij laat zijn adem opgelucht ontsnappen en slaat zijn arm weer om me heen.

'Gelukkig maar. Ik had me geen raad geweten als je antwoord ''ja'' zou zijn geweest.'

Ik leg mijn hoofd tegen zijn schouder. 'Ik ook niet...'

En zo kijken we in stilte uit over de weidse vlakte, vol met wuivend gras en hier en daar wat struiken en bomen. Na een tijd, voegt Ahmik zich bij ons, slaat een vacht om onze schouders en en komt zonder iets te zeggen naast ons zitten. We blijven zo zitten totdat een van de krijgers naar ons toekomt om ons te melden dat de drie uur voorbij zijn en we weer verder moeten.

Naar huis.

=========

Nope dit is nog niet het einde. Hoewel het er wel op begint te lijken... :) :')

Ik hoop dat het niet te snel of juist te langdradig was, ik kon het niet echt goed inschatten hahaha.

Hoeveel hoofdstukken komen er nog denken jullie?

Hopelijk hebben jullie een fijne dag! <3

~Bwel

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top