61. Rennen voor ons leven
Met een smak raak ik de grond en voor een moment ben ik gedesoriënteerd. Dan hoor ik een lang uitgerekte roep en nog geen twee seconden later zijn mijn gedachtes weer scherp. Boven mij bungelt het hoofd van Tempesta, het is haast alsof ze me verwijtend aankijkt. ''Waarom deed je dat dan ook?''
Ik probeer snel weer overeind te komen, we moeten hier weg! Maar soepel gaat het niet, mijn rug heeft een flinke klap gekregen en protesteert bij elke beweging. Door mijn linkerschouder schiet om de paar seconden een nare steek en dat bevorderd het omhoogkomen niet. Maar zodra het toch gelukt is, kijk ik met groeiende paniek om me heen. Waar is Ahmik? Mijn ademhaling komt steeds hoger te liggen en ik probeer om me heen te kijken. Al snel besef ik me dat ik hier op de grond een stuk kwetsbaarder ben, dan als ik op een paard zit. En dus geef ik Tempesta een aai en klim, onhandig en met een van pijn vertrokken gezicht, weer op haar rug. Ik kijk nog eens om me heen, maar alles wat ik zie, zijn donkere boomstammen, donkere bladeren, donkere takken en nog donkerdere schaduwen. En opeens voel ik me heel erg kwetsbaar. Een stem dringt mijn in paniektoestand verkerende hoofd binnen.
'Rox! Rennen! Wegwezen daar! Tempesta, joogááł!' Direct zet Tempesta zichzelf af en begint ze aan een sprint. Ik kan nog net haar manen vastpakken. Als een cheeta bereikt ze binnen een paar seconden een topsnelheid, terwijl ik doodsangsten uitsta. Racen midden in een donker bos, de kans op een ongeluk is ongeveer negen op de tien. De adrenaline stroomt weer in volle vaart door mijn aderen. De bomen razen aan ons voorbij en ik word me bewust van een tweede stel hoeven dat achter ons aan roffelt. Achterom kijken durf ik niet. Sowieso kijken durf ik niet. Wat niet ideaal is natuurlijk, maar Ahmik riep niet welke kant we op moesten... Om erachter te komen wie er achter ons rijden, pas ik de meest simpele tactiek toe die er bestaat. Het gewoon vragen. En dus probeer ik boven het geluid van krakende takken, roffelende hoeven en de wind uit te roepen: 'Ahmik ben jij dat?'
'Naar links! Hier naar links! Rechtdoor blijven rijden tot je op het open veld bent. Ik ben achter je.'
Ik twijfel niet en druk mijn rechterbeen naar voren en mijn linker iets naar achter. Tempesta begrijpt de hulpen en maakt een scherpe bocht naar links. Maar dan schiet me iets belangrijks te binnen. 'En die wachter dan?!'
'Vergeet die wachter, ik was te laat bij hem, hij is onderweg naar het kamp. Dus rennen! Niet praten.'
Ik buig me nog verder over Tempesta's nek. Als ik een koude wind door mijn haren voel blazen en een ander loopritme van Tempesta opmerk, waag ik het om mijn ogen open te doen. Voor me strekt zich een enorme vlakte uit. Nee, niet vlak, het landschap golft en een heuvel onttrekt de rest van het gebied aan het zicht. Maar dat neemt niet weg dat de wind vrij spel heeft. De kille windvlagen snijden in mijn gezicht en ook de manen van mijn racende paard slaan wild tegen mijn hoofd. Mijn ogen beginnen te tranen, maar het lef om met één hand de manen los te laten om de tranen weg te vegen, heb ik niet.
Het geluid van Ahmiks paard is nu niet meer achter mij, maar naast mij te horen. Ik draai mijn hoofd en werp een blik op mijn neef. In tegenstelling van dat wat ik voel, een enorme angst, lijkt hij van het tempo te genieten. Met een grote grijns spoort hij zijn paard tot een nog hogere snelheid aan. Hij lijkt totaal geen last te hebben van de duisternis. Dan kijkt hij opzij en wijst naar een heuvel, een beetje rechts van ons.
'Daar moeten we heen. Zacht hoeven we niet te doen, er is nog één wachter, maar die zit op die heuvel.' Hij moet roepen om zich verstaanbaar te maken en wijst naar links. 'Daar hoeven we ons geen zorgen over te maken. We zijn eerder bij de rest dan dat hij ons opmerkt. Hij verwacht dreiging van buiten, niet van binnen.'
Ik knik slechts, de wind beneemt me de adem.
Het duurt niet lang voordat Amiks paard Tempesta inhaalt en wij nu achteraan rijden, het scheelt mij concentratie, want Tempesta volgt Gaagii zonder twijfel. Ik voel me raar, aan de ene kant staan al mijn zintuigen op scherp en verstomt door de adrenaline elk punt van uitputting in mijn lichaam; maar aan de andere kant lijkt het alsof ik dit allemaal niet meemaak, alsof het een of andere belachelijke droom is, die langer duurt dan het zou horen te doen, alsof ík het niet ben. Alsof ik naar een ander kijk. En het maakt me op een of andere manier rustig. Rustiger tenminste. Want ik voel nog steeds die gierende adrenaline, ik voel nog steeds de angst voor ontdekking, de angst voor de achtervolgers, die ongetwijfeld zullen komen. Maar ik voel ook een soort blijdschap, we zijn al super ver gekomen! En bovenal voel ik een soort verwachting. Een verwachting naar de mensen over de heuvelrug, die bereid zijn hun leven voor mij te wagen. In het laatste deel van de sprint denk ik aan de personen die ik verwacht te zien. En opeens overvalt een vlaag van onzekerheid me. Zal Qochata er zijn? Zou mijn opa de dood van Wematin en Tse aan mij wijten? De tranen door de wind worden opeens dikker. Dan zijn we bijna over de heuvel heen en komt Ahmik weer naast me rijden. Zijn grijns is verdwenen en een serieuze blik is ervoor in de plaats gekomen.
'Rox, wat je zometeen gaat zien-' Hij onderbreekt zichzelf en zoekt naar zijn woorden. 'Misschien raak je een beetje van streek, maar-' Het lijkt Ahmik niet te lukken om het juiste te zeggen en hij schudt gefrustreerd zijn hoofd. 'Niet flippen oké?'
Mijn ongerustheid groeit en de knoop in mijn maag trekt zich strakker aan.
Dan stoot Ahmik een kreet uit en meteen krijgen we een reactie. Het schrille geluid laat een rilling over mijn rug lopen. Dan rijden we over het hoogste punt heen en kan ik eindelijk de mensen zien die ik zo gemist heb. Ahmik houdt halt en glijdt van zijn paard af, ook Tempesta stopt. Ik laat mijn vertroebelde ogen over de aanwezigen heen glijden en ik krijg een brok in mijn keel als ik zie hoe ze hun bezigheden stoppen en me met bezorgdheid en vreugde aankijken. Dan schiet mijn blik terug naar één persoon. Mijn adem stokt en ik begin over mijn hele lichaam te trillen.
Ahmik merkt dat ik geen aanstalten maak om van mijn paard te komen. Hij tilt me van Tempesta af en zet me op de grond, maar hij houdt zijn arm om me heengeslagen als hij voelt hoe wankel ik sta.
Maar ik merk het niet. Mijn gedachtes blijven het herhalen totdat ik de woorden uitspreek. 'Het kan niet... Het kan niet waar zijn.'
============
PAMPAMPAAAAAM
Het duurde lang, ik weet het en het spijt me. Maar er was even teveel aan de hand. Ik denk dat jullie het wel begrijpen :) . En de inspiratie en concentratie liet wat te wensen over. Maar hij is er... Hoofdstuk 61, het begin van het einde!
Ik heb hem nog niet nagekeken op fouten en lopende zinnen. (Ik ben ook echt veel te moe) Maar ik wil hem wel graag nu online zetten, jullie hebben al lang genoeg gewacht ;). Anyways, hier is ie dus. Ik hoop dat jullie het een beetje leuk vonden. Hopelijk kan ik het volgende hoofdstuk iets sneller plaatsen, maar daar is ook niet zo veel voor nodig, dus dat komt wel goed :D.
<3
ps. wat kan niet waar zijn? :P
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top