57. Zo'n dorst
Als ik wakker word, ben ik compleet gedesoriënteerd, wie, wat, waar? Ik lig in een bekende tent, en die is leeg op één persoon na. Hij is in schaduw gehuld. Dit geeft me een déjà vu gevoel, wie is het? Ik probeer overeind te komen, maar ik laat me meteen weer terugvallen als ik de pijn door mijn lichaam voel razen. Een zacht geluid verlaat mijn mond en de persoon kijkt op. Een straal licht valt op zijn gezicht, het is Awan. Ik onderdruk een zucht en sluit mijn ogen weer. Op alle plekken waar mijn lichaam is geraakt doet het pijn, mijn buik is het ergste. Ik wil wedden dat ik meer blauw dan normaal van kleur ben. De spierpijn is ook echt niet te houden en ik voel de huid rond mijn buik pijnlijk kloppen.
Het is rustig totdat hij de stilte verbreekt:
'Het spijt me.'
Ik snuif. 'Ja, dat zal vast.' Ik grijp naar mijn ribbenkast als ik een hoestbui krijg, de tranen schieten in mijn ogen. Wat doet dat een pijn!
Awan laat een lange pauze vallen, waarin alleen mijn gehoest te horen is. 'Ik moet doen wat ze zeggen, anders kan ik je niet beschermen.'
Als ik weer een beetje op adem ben gekomen, kan ik hem antwoorden. 'Beschermen? Jij? Alsof je dat nu doet, je loopt je opperhoofd achterna als een schoothondje, en als hij je zou vragen mij af te ranselen, zou je het nog doen ook!'
Zijn blik staat gepijnigd. 'Als ik dat niet zou doen, zou iemand anders het doen, harder dan ik. En niet alleen dat, ik bescherm je meer dan je weet.'
Ik maak een grommend geluid. 'Ja vast. Je doet niks! Je bent een verrader. Elke keer dat Sharduul iets deed, negeerde je het! Ik weet niet of je het doorhebt, maar mijn hand zit nog steeds onder de blaren van de brandwond. Wat deed je toen hij mijn hand in het vuur duwde?
Hij kijkt omlaag.
'Inderdaad! Je keek weg, verrader. Je deed niks!' Mijn stem schiet omhoog.
Als hij weer opkijkt krijg ik niet de blik die ik had verwacht. Hij kijkt kwaad, verbolgen. Het maakt me bang. 'Snap je het dan niet?! Als ik Pallatons bevelen niet opvolg, ben ik zijn vijand. Dan ben ik mijn positie kwijt. Dan kan ik je niet meer helpen, dan zou je hier niet meer zijn. Dan zou je gezellig in Sharduuls tent slapen. Is dat wat je wilt? Je hoeft het maar te zeggen hoor. Ik kan het zo voor je regelen, Sharduul zal het geen probleem vinden!'
Het blijft stil, zijn woorden echoën na in mijn hoofd. Hij staat op en als hij richting de uitgang loopt, heb ik het gevoel dat ik sorry moet zeggen.
'Awan... Het spijt me, je-'
'Niks ik, jíj. Jij Rox! Jij bent blind, je ziet alleen je eigen leed. Je snapt niet wat anderen voor je doen. Je ziet het niet Rox, ik heb al teveel waarschuwingen gehad. Gisteren, voor het weghalen voordat de straf volledig was gegeven, voor de twee keren dat je bijna was ontsnapt, voor je brutaliteit, voor Sharduuls neus. Rox, alles wat jij doet, is tot mijn verantwoordelijkheid gemaakt. Elke domme zet van jou, kan mij mijn kop kosten.'
Met betraande ogen kijk ik hem aan. 'Maar waarom doe je het dan?'
Hij slikt. 'Mijn zusje zou ongeveer even oud zijn geweest als jij nu, ik zie haar in dingen van jou terug. Ze zou het nooit goed hebben gevonden als ik je niet zou helpen.' Met die woorden verlaat hij de tent.
Het zorgt ervoor dat ik me alleen maar rotter voel voor mijn uitval. Ik probeer mezelf voor te blijven houden dat hij nog steeds schuld heeft, als hij me niet had ontvoerd, was dit allemaal niet nodig geweest. Dan schiet er iets compleet anders mijn hoofd binnen. Gisteren, blijkbaar gisteren, vlak voordat ik knock-out ging... Er was iets, ik zag iets. Het was iets belangrijks. Een frustrerend gevoel maakt zich van me meester; het voelt alsof ik een droom wil herinneren. Het beeld zweeft net boven je hoofd, maar zodra je ernaartoe reikt, springt het weg, steeds hoger, totdat het je volledig ontglipt.
Ik word uit mijn geheugen-activatie-modus gehaald door iemand die binnenkomt. Auqui. Ik knijp mijn ogen stijf dicht. Shit, nee. Ik kan nu letterlijk niks. Als ik mijn ogen weer open, staat hij nog steeds op dezelfde plek. 'Hoi honey.'
Mijn humeur is zojuist van nul naar de min gezakt.
'Rox, kijk me aan als ik tegen je praat!'
Verdwaasd kijk ik op, praatte hij dan? Volgens mij ben ik echt nog niet helemaal helder.
'Wat ik wilde zeggen, is dat jij dus mee moet. Je grote vriend heeft ons op een nieuw idee gebracht. Dus kom maar mee.'
Ik frons, mijn grote vriend? Sarcasme? Wie? Ik heb heel veel mensen die me haten hier. En wat denkt hij? Dat ik kan staan? Nee, zeker niet, laat staan lopen. (ha-ha, staan, ja snap je hem? Nee? Nevermind) Maar waarschijnlijk vindt hij me dan brutaal, dus dat moet ik iets beter formuleren. 'Auqui, ik kan denk ik niet echt opstaan.'
Hij trekt één wenkbrauw op. 'Dan zullen we een andere manier moeten vinden en die zal nog een stuk onprettiger zijn, geloof me. Dus ik zou het maar gewoon proberen als ik jou was.'
Met heel veel moeite, gekreun en gesteun sta ik uiteindelijk rechtop. Auqui staat al die tijd geduldig toe te kijken, als hij merkt dat ik sta, draait hij zich om en begint te lopen. Ik strompel achter hem aan.
Ik volg de zoon van het opperhoofd naar de rand van het kamp, ditmaal niet naar de plek waar ik voor beurse appel moest spelen, gelukkig. Daar staat een tent met een doek dat voornamelijk de kleur zwart bevat. Auqui beveelt me om er naar binnen te gaan en te gaan zitten. Ik volg het op, dankbaar dat ik even tot rust mag komen. Mijn alertheid wordt echter weer aangewakkerd als hij een touw tevoorschijn haalt en mijn handen aan elkaar bindt.
'Wat ga je doen?'
Hij lacht, maar ik hoor geen vrolijkheid. 'Ik ga niks doen. Jij mag hier de rest van de dag blijven zitten. De dag is lang en het wordt heerlijk warm. Je krijgt vannacht pas wat water. Je mag gezellig de hele dag naar je grote vriend kijken, die hetzelfde heeft, alleen moet hij in de brandende zon werken. Je moet verplicht in deze tent blijven zitten. Anders verpest je het niet alleen voor jezelf, maar ook voor hem.'
Ik kijk Auqui verbaasd aan. 'Wie bedoel je nou telkens met mijn ''grote vriend''. Ik snap er helemaal niks van!'
'Had je dat dan nog niet meegekregen? Je lieftallige neefje heeft gisteren geprobeerd twee paarden te stelen. Daar staat de doodstraf op, maar we hebben nog wat hulp nodig met boomstammetjes slepen, daar is hij helemaal geschikt voor.'
Ik begin spontaan weer te hoesten, met een van pijn vertrokken gezicht kijk ik Auqui aan. 'Is Ahmik hier?'
Hij knikt, draait zich dan om en loopt weg.
Dit is echt heel vaag. Waarom zou Ahmik überhaupt twee paarden willen stelen? Wat doet hij zover van huis? Waarom moet ik hier zitten en kan ik mijn straf niet gewoon in de tent van Awan uitzitten? Waarom. Waarom. Waarom. Het ziet ernaar uit dat ik de rest van de dag de tijd heb om die vragen te beantwoorden. Daarom kijk ik eens om me heen, terwijl ik probeer mijn lichaam zo stil mogelijk te houden. De tent is niet heel groot, niet gemaakt om in te slapen. Er ligt niks anders in dan een huid die de hele grond bedekt. Voor de rest is de tent leeg. Het doek is, in tegenstelling tot de andere tenten die ik tot nu toe heb gezien, grotendeels zwart. Onderaan de rand wordt het eerst grijs en dan wit. Met een paar rode vlekken. Ik wil niet weten waar die vandaan komen.
Mijn uitzicht is niet verschrikkelijk, ik heb zicht op een uitgestrekte weide. Ik zie nog net een paar tenten aan mijn linker kant. En toen ik aan kwam lopen kon ik de rand van het bos zien. De plek waar ongeveer de wasplaats van deze indianen ligt en waar ik, hoeveel dagen geleden inmiddels, geen idee, met Auqui naartoe moest.
Langzaamaan begint de zon hoger te klimmen en ik begin te zweten. Opeens weet ik waarom deze tent zwart is. Mijn moeder leerde me altijd dat zwarte kleding in de zomer dragen geen goed plan is. Als de zon schijnt wordt de stof heel erg warm. Zwart absorbeert warmte. Dus in deze tent wordt het extra heet. Ik kreun. Had ik dat niet eerder kunnen bedenken?
Heel subtiel probeer ik op mijn billen een beetje naar voren te schuiven. Ik klem mijn kiezen op elkaar. Daarbij moet ik mijn buikspieren aanspannen en laten die nou net hebben besloten vandaag te protesteren. Zodra ik om het hoekje van de tent kan kijken, zoeft er iets voorbij en blijft een paar meter voor mij in de grond trillen. Automatisch trek ik mijn hoofd terug, mijn hart gaat als een gek tekeer. Je zou denken dat ik inmiddels niet zo snel meer schrik, maar het lijkt alsof het alleen maar erger is geworden. Als ik kijk naar wat er in het verlengde van mijn voeten in de grond steekt, zucht ik. Een pijl. Een mooie slanke pijl met zwarte veertjes op het uiteinde. En waarschijnlijk, een hele scherpe kop. Zo dichtbij, maar toch onbereikbaar. De boodschap is duidelijk: je komt daar niet weg zonder dat wij het toestaan. Ik zucht nog eens diep, ik kan weer eens helemaal niks. Langzaam wordt de pijn weer erger en ik besluit dat als ik toch nergens heen kan, ik net zo goed kan gaan liggen en proberen te slapen. En dat is wat ik doe. Ik leg mijn voeten demonstratief buiten de tent en ga op mijn rug liggen. De ene stokslag die ik daar gisteren op heb gekregen doet pijn, maar niet zoveel dat ik overweeg om op mijn buik te gaan liggen. Daar is fors geweld voor nodig denk ik. Ik grinnik zacht, mijn humor daalt echt tot een dieptepunt. Maarja, ik moet toch wat...
Ik sluit mijn ogen en luister net zo lang naar de geluiden van het kamp tot het begint te vervagen, en ik langzaam afglijd naar een andere werkelijkheid.
Richting het einde van de middag word ik weer wakker. Ik doe vanbinnen een klein vreugdedansje als ik zie dat de zon over haar hoogste punt heen is. Ik heb het warmste gedeelte al gehad! De lach verdwijnt echter als ik twintig meter verderop Ahmik met takken en kleine boomstammetjes zie sjouwen. Hij heeft geen shirt aan en zijn rug glimt van het zweet. Zijn spieren lijken haast te knappen door het gewicht dat ze moeten dragen. Ik voel meteen medelijden. Ook hij mag niet drinken tot vanavond. Hij heeft het veel zwaarder dan ik. Hoelang is hij al bezig?
Ik probeer met hoesten zijn aandacht te krijgen. Het doet pijn aan mijn ribben, maar ik vind dat ik niet mag klagen. Het werkt, hij kijkt op en hij probeert geruststellend te glimlachen. Ik begrijp hem niet. Alle vraagtekens draaien rondjes om mijn hoofd, net zolang tot ik er duizelig van word en ik leg me er maar bij neer dat deze logica niet te volgen is. Mijn tong plakt inmiddels aan mijn gehemelte vast en mijn mond voelt aan als een kurk. Als kind dacht ik altijd dat je nooit echte dorst kon hebben, je zou toch altijd je eigen speeksel kunnen drinken? Maar nee, dat droogt op, net zoals al het andere vocht in je lichaam. Mijn gedachten worden loom en het wordt steeds moeilijker om na te denken. Mijn handen tintelen en een uurtje later speelt er ook nog een ontzettend vervelende hoofdpijn op.
De focus op Ahmik heb ik al een tijd opgegeven. Het is te wazig om iets scherp te zien. Ik ben net gaan liggen, of was dat al langer geleden? En het wordt langzaam wat donkerder. Als het helemaal donker is, maakt een blij gevoel zich van me meester. Het is avond! Ik mag drinken! Maar dan doe ik mijn ogen open en blijkt het nog steeds licht te zijn.
Ik schrik op van een plens water die over me heen wordt gegooid. De tweede keer in twee dagen. Maar dit keer vind ik het niet erg. Ik verwelkom de koelte en ik kijk de gooier smekend aan voor meer. En dat krijg ik. Awan reikt me grijnzend een kom water aan, maar trekt die eerst nog een keer weg. 'Rustig drinken! Kleine slokjes, niet alles in één keer!'
Ik knik, alles om weer te mogen drinken. Als alles op is, kijk ik Awan dankbaar aan. Hij glimlacht en trekt me aan mijn, nog steeds, vastgebonden handen omhoog. 'Kom, dan krijg je zo nog wat.'
====
Euhh, sorry, ik heb echt troubles gehad met dit hoofdstuk. En to be honest heb ik dat nog steeds. Ik vind hem niet echt geweldig. Maarjaa, idk. Ehm goed verhaal dit. Anyways. Tadaa. Wat vonden jullie ervan? Thanks for readinggg.
Byebye
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top