54. Troostende vijanden
Waarschuwing onder het kopje ''geen idee of ik hier een waarschuwing voor moet geven'' //Vorm van intimidatie// (Niet extreem hoor :D)
Daar, daar in de verte. Een vrouw. Ik ken haar. Ik ken haar houding. Maar ze is te ver weg om haar gezicht te zien. En toch, mijn gevoel zegt dat ik haar zou moeten kennen. Haar houding. Haar loopje. Haar handgebaren. En haar haren. Ik ken haar. Maar waarvan? Rechts van mij komt een meisje aangerend. Ook haar ken ik ergens van. Ze ploetert door het hoge gras. Ze rent lachend op de vrouw af. Haar zwarte haren wapperen achter haar aan. In de zonsondergang glinstert er een gouden kleur doorheen. Achter haar doemt een man op. Hij jaagt haar op. Maar rent niet op volle snelheid. De vrouw spreidt haar armen en gillend van pret komt het meisje op haar af. De wind voert haar woorden mee. ''Mama!'' Ook de man herken ik. Zijn haar. Zijn manier van rennen. Maar het lijkt alsof mijn hersens van watten gemaakt zijn. Ik kan er niet bij. Alles is traag.
De vrouw slaat beschermend haar armen om het kind heen. Ik voel diep in mij een warmte. De man rent op het tweetal af. De wind brengt zijn woorden bij mij. ''Hé! Ik wil ook een knuffel!'' Ik glimlach, deze woorden ken ik. De stem komt me bekend voor. Vertrouwd. Langzaam loop ik dichterbij. De man praat door. Hij richt zich tot het meisje. ''Jij rende snel! Papa is trots op jou!'' Het meisje begint te glimmen van trots. Maar een frons trekt over haar voorhoofdje. ''Maar jij kan veel sneller! Als je echt snel zou gaan zou jij winnen! Dus ik was helemaal niet goed!'' Haar vader schudt zijn hoofd. ''Nee meisje, alleen als jij dat gelooft. Want als jij je best doet en niet opgeeft is het niet erg als je niet wint. Je weet dan namelijk dat je niks beter had kunnen doen dan dat je gedaan hebt. En zo ben je toch een winnaar. Dat mag je nooit vergeten lieverd.'' Het meisje knikt. ''Ja papa!'' Liefkozend legt de moeder haar arm op die van de man.
Ik kom dichterbij, de gezichten worden zichtbaar. Mijn moeder. Mijn vader. Het kleine meisje, dat ben ik. Ik proef zout op mijn lippen, tranen waarvan ik niet wist dat ze er waren rollen over mijn wangen. Ik kijk naar mijn ouders. Langzaam vervagen ze, mijn fluistering duurt voort. 'Ik hou van jullie...'
In rust word ik wakker. Ik voel me niet bedrukt, ik voel me vrij. Alsof er iets is gebeurd dat alle leed van mijn hart heeft weggevaagd. Als ik mijn ogen opendoe en me opricht, zie ik dat ik weer op mijn slaapplek lig. Het is pikkedonker en ik hoor de regelmatige ademhaling van Awan. Ik denk dat hij over mij is aangesteld als een soort parttime wachter, anders kan ik niet echt verklaren waarom ik altijd bij hem in de buurt ben, maar hij toch slaapt. Ik ga langzaam op mijn hurken zitten. In mijn achterhoofd roept een stemmetje dat niemand nu oplet. Zal ik het proberen? Ik heb niks te verliezen, het enige wat er kan gebeuren is dat ik gepakt word en een straf krijg. Geloof me, die krijg ook zonder. Dus wat weerhoudt me ervan om een ontsnappingspoging te doen? Ik grijns, helemaal niets. Let's go.
Ik probeer zo min mogelijk geluid te maken als ik overeind kom en op mijn tenen naar de opening van de tent loop. Een hele dunne streep licht komt erlangs, dus die kan ik in het donker nog vinden. Nu niet tegen een stel pannen aanlopen zoals ik dat ooit in Qochata's tent deed, hoewel ik me niet kan bedenken waarom Awan pannen in zijn tent zou hebben. Als ik tegen het doek aanduw, veert het mee. Ik trek mijn wenkbrauwen op, dat is een meevaller. Met mijn lichaam zoveel mogelijk het binnenvallende licht blokkerend, gluur ik naar buiten. Ergens vind ik het verdacht dat er geen wachters staan en dat het buiten zo stil is. Maar ik besteed er geen aandacht aan, het komt alleen maar goed uit en daar kan ik niet meer mee dan er gebruik van maken. Ik glip door een zo klein mogelijke opening en laat de stof achter mij op zijn plaats vallen. Als ik wil weglopen schiet er opeens een idee bij me binnen. Ik draai me weer terug en vlug maak ik het tentdoek aan de buitenkant met de lusjes vast. Zo, als Awan al wakker wordt, zal dit hem wel even vertragen. Dan kijk ik om me heen, niemand. Mijn mondhoeken kruipen omhoog, dit kan best nog wel eens gaan werken...
Op de ballen van mijn voeten balancerend, glip ik tussen de tenten door. Waar zullen de wachtposten staan? Zal ik daar veilig langs komen? Daar kom ik maar op één manier achter, proberen. In mijn hoofd probeer ik een plan samen te stellen. Niet over het grasveld, daar ben ik te goed zichtbaar en zijn mijn sporen makkelijk te zien. Door het bos kan, maar dan kom ik langzaam vooruit. De compleet andere kant op lopen heeft geen zin want dan ben ik binnen een uur verdwaald. De beste optie is, denk ik, om te proberen een paard te stelen en daarmee langs de rivier naar boven te rijden en hopen dat ik genoeg survivalkunsten ken om veilig terug te komen bij de Navajo's. Waarschijnlijk niet, maar hier zijn mijn overlevingskansen ook nogal klein.
Laat ik maar niet te veel nadenken en het gewoon proberen. Ik sluit mijn ogen en haal diep adem, op hoop van zegen dan maar. Ik open mijn ogen weer en koers naar daar waar af en toe het gesnuif van paarden te horen is. Met een boogje loop ik om de plek waar de tent van Auqui en zijn vader staat heen. Mijn spanning stijgt met elke stap die ik zet, mijn handen zweten en mijn hart lijkt door mijn ribben heen te willen springen. Tot mijn opluchting zie ik dat ik bijna bij de rand van het bos ben. Het is niet heel goed zichtbaar doordat het bewolkt is en de maan en de sterren dus hun licht hier niet kunnen laten neerdalen. Een deel van het weinige licht komt van een klein vuurtje dat nog een beetje licht verspreidt, waar ik gelukkig niet langs hoefde. Maar wat al wel een paar schaduwen heeft gecreëerd waar ik van ben geschrokken, omdat ik bang was dat Auqui tevoorschijn kwam.
Het is dan ook een hele geruststelling als ik veilig de eerste paar bomen gepasseerd ben. Mijn ademhaling wordt weer iets rustiger en ik veeg mijn handen af aan mijn broek. Ik bijt op mijn kiezen als ik met één van mijn blote voeten op een scherpe tak ga staan. De steek verbijtend loop ik verder. Niks aan de hand Rox, het is niks. De pijn is bij je voet, dat is ver van je hoofd, sluit het af. Met mijn schenen schamp ik langs verschillende struiken, waarbij ik baal van de sporen die ik zo achterlaat, en mijn ribben en scheen voelen beurs aan van de trappen van Jim, maar ik blijf doorlopen. Niet op een te snel tempo, waardoor ik niet meer voorzichtig zal zijn en echt te veel sporen achter zal laten, maar niet te langzaam waardoor ik niet ver genoeg vooruit zal komen voordat het licht wordt. Mijn handen heb ik voor me uitgestoken, hopend dat ik niet tegen een boom aan zal lopen.
Langzaamaan worden de geluiden steeds duidelijker en ik besef me dat ik bijna bij de paarden moet zijn, ik probeer extra stil te lopen. Hopelijk zien de wachten me niet. Ik merk dat ik zelf steeds beter kan zien, maar al snel wordt de oorzaak me duidelijk. De nacht is bijna ten einde, en het ochtendgloren verlicht steeds meer en meer. Er ontstaat lichte paniek in mij, hoe kom ik hier ooit op tijd weg? Vanaf dit punt komt de zon al snel op, waardoor de eerste mensen ontwaken, waardoor er wordt ontdekt dat ik weg ben, waardoor ik word gezocht, waardoor mijn sporen zichtbaar zijn, waardoor ik word gevonden. Mijn tempo gaat omhoog en ik ben blij als ik tussen de bomen door de silhouetten van paarden zie. Blijkbaar ben ik langs de wachtposten gekomen, zonder dat ik dat doorhad. Dat is op zich wel knap. De ''Hier klopt echt iets niet'' die door mijn hoofd schiet, negeer ik. Ik heb gewoon geluk.
Ik haast me tussen de laatste paar bomen door en kom terecht bij de paarden, die net ontwaken doordat de eerste prille zonnestralen op hun ruggen schijnen. Verschillende van de dieren beginnen te briesen, waarmee ik me van iets bewust word wat ik eerder over het hoofd heb gezien. Deze paarden zijn goed afgericht. En mij kennen ze niet. Dat kan nog een probleem worden...
Maar het geluk lijkt aan mijn kant te staan, ik zie een paard dat ik herken. Het paard van Awan, dat heeft mij de reis van de Navajo's naar hier gedragen, en is dus bekend met mijn geur. Een klein kreetje van geluk kan ik niet binnenhouden, meteen daarna sla ik mijn hand voor mijn mond. Dat heeft niemand gehoord toch? Ik besluit dat als iemand het gehoord heeft ik maar beter kan zorgen dat ik hier wegkom en het anders toch geen zin heeft om het af te wachten, dus ik beweeg langzaam naar het paard toe. Zacht fluister ik een paar woorden, baat het niet, schaadt het niet. De oren van het dier bewegen nieuwsgierig naar voren en opzij om alles op te vangen. De intelligente blik in de ogen laat me glimlachen. Het lijkt alsof dit beestje me begrijpt en een rust overspoelt me als ik mijn hand op haar vacht leg. Ze laat het gewillig toe en ik probeer een plekje te vinden waarvan ze geniet, als ik achter haar oren kroel, sluit ze met een zucht haar ogen. Ik grinnik. 'Nou kom dame, werk aan de winkel.' Ik leg mijn armen over haar rug en kijk hoe ze reageert, ze blijft rustig staan. Ik schuif met mijn buik naar voren, ik krijg nog geen reactie. Dan sla ik mijn been over haar rug en zit met een triomfantelijke grijns op haar rug. Maar die duurde niet lang, opeens begint ze enorme sprongen te maken en ze bokt net zo lang totdat ik weer op de grond lig. Met een plof kom ik neer, gelukkig heb ik me niet echt pijn gedaan, maar de huid rond mijn ribben bonkt gemeen.
Met een boze blik kijk ik het beest aan. Dat sloeg nergens op! Met haar korte hinnik lijkt ze me uit te lachen. Sarcastisch lach ik ook. 'Ha, ha, ha. Verdorie beest laat me op je rug!' Als ik weer naar haar toeloop draait ze haar rug van me af, legt haar oren in haar nek en ontbloot haar tanden. Ik deins terug, dat gaat hem niet worden zo. Dan heb ik nog twee keuzes over, of ik klim in een boom en hoop dat ik niet gevonden word. Of ik ga door het bos om zo min mogelijk sporen achter te laten, of nou ja, verbeter ik mijzelf, de sporen minder op te laten vallen, en loop zo ver mogelijk hier vandaan. Voor beide opties moet ik naar het bos, dus ik draai me om, om naar de bomen te lopen.
Ik let totaal niet op mijn omgeving, mijn grootste fout. Ik schrik me dan ook kapot als een jeugdige stem mijn gedachtes doorbreekt. 'Zo zo, en waar ga jij heen?'
Met een ruk draai ik me om, man ik krijg nog een hartverzakking hiervan! Met een mond vol tanden kijk ik de jongen voor me aan. Ehm, smoes, smoes, smoes. Hoofd werk mee, alsjeblieft. 'Nergens, ik, ehm, ik lopen, ochtendwandeling, ja!' Ik kuch. 'Ja ik doe even een ochtendwandeling, frisse neus halen. Dag goed beginnen. Dat.' Ik knijp mijn ogen dicht en kan mezelf wel voor mijn kop slaan. Zo. Dom. Als het even stil blijft besluit ik het over een andere boeg te gooien. Ik open mijn ogen en zet mijn handen in mijn zij. 'En jij? Wat doe jij hier? Hoor jij niet in je nest te liggen?'
Hij knippert met zijn ogen, dat kan ik op verschillende manieren uitleggen. Óf hij lacht me inwendig uit, óf het boeit hem helemaal niks, óf hij vraagt zich af waar ik het lef vandaan haal, óf hij is doof, óf hi- mijn gedachtes worden onderbroken doordat hij begint te praten: 'Aan jou hoef ik geen verantwoording af te leggen, maar omdat je het zo verschrikkelijk lief vraagt wil ik je het antwoord wel geven.' Hij glimlacht zelfingenomen. 'Ik loop op wacht.' Bij elke zin zet hij een stap naar voren, en omdat ik graag mijn aura intact houd, zet ik er telkens een naar achter, wat bij hem een grijns oplevert.
'En ik volgde een meisje dat dacht dat ze niet werd opgemerkt terwijl ze als een bizon door het bos denderde.'
Au, mijn ego. Van verontwaardiging blijf ik even stilstaan, maar zet al snel een paar stappen naar achteren als blijkt dat hij gewoon doorloopt.
'Dat vervolgens bij de paarden aankwam, die mij al ruim van tevoren hadden gewaarschuwd dat er iemand aankwam. Hoe dom kan je zijn?'
Ik snuif verontwaardigd.
'Waarna ik een prachtige show kreeg toen datzelfde meisje op een paard probeerde te klimmen, en zeer, zeer faalde.' Hij grinnikt.
Ik ben een beetje klaar met zijn beledigingen en net als ik besluit dat dit de laatste stap was die ik achteruit heb gezet, zegt hij iets waar ik niet heel blij mee ben.
'En precies datzelfde meisje heeft zich zojuist nog verder in de nesten gewerkt, door zichzelf klem te zetten tussen een boom, een indiaan die de wacht liep en twee armen.'
Mijn adem stokt in mijn keel, dat ga je niet menen. Ik leun naar achter en voel inderdaad de bast van een brede boom tegen mijn rug aan. Precies op dat moment leunt de jongen naar voren en plaatst zijn handen aan weerszijden van mijn hoofd. Nu kan ik echt geen kant meer op.
'En weet je wat?' Zijn volume is overgegaan naar fluistertoon. Het bezorgt me de rillingen.
'Nou?' Ik vervloek mezelf voor de hoge toon waarmee het woord mijn mond verlaat.
'Je bent helemaal alleen, je kan geen hulp verwachten hier. Ik kan alles doen wat ik wil.' Zijn grijns is breed en hij grinnikt in zichzelf. Hij streelt langs mijn arm. 'Niemand die je komt helpen...'
Kippenvel trekt over mijn lichaam, dit kan niet, dit mag niet gebeuren. Mijn ogen schieten alle kanten op, waar kan ik heen? Wat kan ik doen? Mijn hoofd registreert iets en ik reageer meteen. Een hand staat niet meer langs mijn hoofd, daar kan ik langs. Ik sla hem in zijn gezicht en beuk dan naar de kant waar ik niet geblokkeerd word door een arm. Ik zet me af om weg te sprinten, maar zijn reflexen zijn sneller dan gehoopt. Een hand grijpt mijn pols en rukt me terug. Een kreet verlaat mijn mond. 'Laat me los, alsjeblieft, laat me gaan!' Ik smeek het hem. Maar hij haalt slechts zijn neus op. 'Je bent laffer dan ik dacht.'
Ik wil hem in zijn gezicht krabben, maar met een simpele beweging pint hij mijn handen boven mijn hoofd, de schors van de boom schaaft langs mijn huid. Oké nu heb ik het echt helemaal verpest. Mijn ademhaling gaat snel, te snel. Het waterpeil van mijn tranen stijgt en mijn zicht wordt troebel. 'Ach meisje toch.' Met zijn losse hand veegt hij een traan bij mijn oog vandaan. Een zinloos gebaar, want voor die ene komen er twee terug. Ik probeer mijn handen los te trekken, maar hij is te sterk voor mij. Ik sluit mijn ogen, was ik maar in die tent gebleven, had ik die ontsnappingspoging maar niet gewaagd, had ik maar beter opgelet. Zijn duim streelt mijn kaak. Snikken komen uit mijn keel omhoog. 'Shh.' Maar dat helpt natuurlijk niets. Mijn paniek zit te hoog. Zijn adem glijdt over mijn wang. Hij is te dichtbij.
'Zo is het wel genoeg!' Een stem die gezag uitstraalt, schalt door het bos. Meteen laat de jongen voor mij me los en trekt zijn mes terwijl hij een paar stappen achteruitzet. Ik zak in elkaar en staar voor me uit terwijl de tranen over mijn wangen biggelen. Zonder het echt op te slaan hoor ik het gesprek dat plaatsvindt.
'Ik dacht dat ik heel duidelijk was geweest als het om dit soort dingen gaat Dyami! Vooral tijdens de tijd dat je wacht hebt! Dit zal mijn vader horen en ik weet niet of hij daar zo blij mee zal zijn!' De stem is gevuld met verachting en laat me opkijken. Ik zie Auqui staan, nog nooit ben ik zo blij geweest om die jongen te zien. De andere jongen steekt zijn mes terug en laat zijn hoofd hangen.
'Het spijt me, het zal niet meer gebeuren.' Zijn stem klinkt onderdanig, een beetje overdreven als je het mij vraagt. Hij werpt een slinkse blik op mij en ik daar maak ik uit op dat dit nog niet over zal zijn. Waardoor ik alleen maar verder wegzak in mijn paniekaanval.
'En nu maken dat je wegkomt, als ik mijn vader ook nog vertel dat je je wacht niet hebt afgemaakt en dus het hele kamp in gevaar hebt gebracht, zal je een nog groter probleem krijgen!' Auqui's stem is onverbiddelijk en om zijn uitspraak kracht bij te zetten, trekt hij zijn schouders een beetje naar achteren en duwt zijn hoofd wat naar voren.
De ogen van de jongen verwijden zich en hij weet niet hoe snel hij moet maken dat hij wegkomt. Ikzelf ben echter nergens toe in staat, de tranen rollen nog steeds over mijn wangen, ongecontroleerde snikken verlaten mijn mond, mijn schouders schokken en ik blijf mijn neus maar ophalen. Dat Auqui met ferme stappen op me afkomt maakt het niet veel beter. Ik krimp ineen en sla mijn handen beschermend voor mijn hoofd. 'Alsje- alsjeblieft, doe me niks.' Mijn stem is niet meer dan een fluistering.
Hij schudt zacht zijn hoofd en knielt naast me neer. Ik probeer van hem weg te schuiven maar dat laat hij niet toe, voorzichtig pakt hij me bij mijn pols en trekt me naar zich toe, de kracht om te protesteren heb ik niet meer. Hij heft zijn arm op en ik krimp in elkaar in afwachting van de klap, maar wat hij doet verwacht ik totaal niet. Hij legt zijn arm om mijn schouders en trekt me tegen zich aan. Hij wrijft over mijn rug. 'Shh, het is goed, ik doe je niks, gooi het er maar uit.'
En zo lig ik voor de tweede keer in de armen van de vijand te huilen.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top