50. Arrogantie en ganzen

Langzaam laat ik mijn adem weer ontsnappen en ik zet snel een stap opzij om niet meer met mijn rug tegen een boom te staan. Dan kijk ik Auqui weer aan, maar de woede die zijn ogen uitstralen had ik niet verwacht te zien. Ik had verwacht dat als Auqui boos was hij niet serieus genomen kon worden, omdat hij raar zou gaan doen, en vooral alles behalve angstaanjagend zou zijn. Maar die verwachting was niet waar, de angst die ik net voelde voelt nu als een hoopje nagloeiende as naast een enorm vuur. Zijn gezicht is vertrokken in een grimas en opeens zie ik de gelijkenis tussen hem en zijn vader. Boos, nee, woedend kijkt hij me in mijn ogen. Ik krimp ineen onder zijn blik en al mijn gedachtes gaan op slot, zijn gezichtsuitdrukking roept een soort instinctmatige reactie in me op. Onderdanig zijn. Vaag besef ik me dat het onzin is, ik maakte een opmerking over zijn adem! Maar die gedachtes worden teruggedrongen doordat hij zich omdraait en met ferme stappen wegloopt. Verdwaasd blijf ik staan, maar al snel geeft hij een harde ruk aan het touw waardoor de touwen diep in mijn polsen drukken en ik voorover struikel.

Met een gebogen hoofd loop ik achter Auqui aan, zijn stappen zijn ver van voorzichtig en hebben niet de gratie die ik gewend was bij Wematin. Ik verbaas me er dan ook niet over dat de vogels zijn gestopt met fluiten. Het lijkt alsof ze de boodschap al door hadden voordat ik er überhaupt over na had gedacht wat de gevolgen van mijn opmerking zouden zijn. Na een paar minuten in stilte te hebben gelopen, hoor ik stromend water. Voorzichtig til ik mijn hoofd iets op, hopend dat ik snel van Auqui verlost zal zijn. Tussen de stammen van de bomen en de weelderige bladeren heen zie ik een wit glimmend licht, wat alleen afkomstig kan zijn van het zonlicht dat op het water weerkaatst. Hoe dichterbij we komen hoe feller het licht wordt en hoe duidelijker het geluid te horen is van een rustig stromende rivier die zich een weg baant over de vele stenen. Maar naast het geluid van het water hoor ik ook gegiebel, wat ik kan toeschrijven aan een stel jonge meiden. Ik zie hoe Auqui net wat rechter en breder gaat lopen, doordat ik achter hem aanloop als een gehoorzame puppy kan ik zijn gezicht echter niet zien, maar in gedachten zie ik hoe zijn ogen glimmen van trots, de trots die hij voor zichzelf voelt, en ik zie voor me hoe hij zometeen vanuit de bomen komt gelopen en het eerste meisje een knipoog zal geven terwijl hij zijn best zal doen om verleidelijk te kijken. Ik walg ervan.

Zodra we tussen de bomen vandaan komen zien we de meiden met hun rug naar ons toe en hun voeten in de rivier zitten. Maar dat duurt niet lang, Auqui schraapt luid zijn keel en verschrikt kijken ze om. Aan de reactie van de meiden te zien gaf hij inderdaad aan één van hen een knipoog. Eén van hen, duidelijk de mooiste, begint namelijk te giechelen en kleurt een tint donkerder, hoewel dat moeilijk te zien is met haar prachtig gekleurde huid. De anderen kijken haar allemaal jaloers aan, maar beginnen daarna te lachen en één van hen begint extreem met haar ogen te knipperen om zijn aandacht te krijgen. Hij gaat er echter niet op in en geeft een ruk aan het touw, zo te zien is zijn ik-ben-nog-steeds-boos-op-je-bui nog niet over, dat blijkt ook duidelijk als hij begint te praten.

'Nou lady's hier is de gevangene,' Hij kijkt even naar de zon. 'als de zon net boven de top van die den staat,' Hij wijst een oude, dikke boom aan. 'dan wil ik dat ze weer terug in de tent is. Geen moment later, eerder mag wel natuurlijk. Zorg dat ze nog leeft als ze terug komt. Anders wordt het moeilijk om haar leven nog een leuke wending te geven. Ze zou voor geen geld haar verrassing mogen missen toch?' Hij glimlacht erbij, maar het is niet de glimlach waar je een warm gevoel van zou kunnen krijgen, eerder een die je de rillingen zou kunnen bezorgen op een klamme zomerdag.

De meiden knikken allemaal verleidelijk en één waagt het zelfs om haar, ik moet toegeven mooie, hesje wat van haar schouder af te laten zakken. Maar al gauw doet een ander meisje haar dramatisch na, waardoor ze met een rood hoofd van schaamte snel haar vest weer omhoog trekt. Als ik het me niet verbeeld hoor ik de sadist naast me grinniken, maar dat houdt al snel op. Hij gooit het touw waar ik mee vast zit met zo een passie voor de voeten van zijn aanbidders dat hij een auditie zou kunnen doen om in een schouwspel mee te kunnen spelen. Helaas voor hem is het touw te kort en aangezien ik gewoon blijf staan glijdt het touw zielig terug naar mijn voeten, in plaats van dat het bij hen blijft liggen. Maar dat lijken zijn liefjes niet door te hebben, ze kijken hem allemaal haast kwijlend aan. Hijzelf vindt het echter een mislukte worp, wat het ook was, en loopt gefrustreerd weg. Net voordat hij tussen de bomen verdwijnt vertraagt hij zijn pas wat, hij kijkt nog even over zijn schouder, haalt zijn hand door zijn haar en geeft hen een knipoog, daarna loopt hij rustig weer verder. Ik rol met mijn ogen. Uitslover.

Als ik terug kijk voel ik vijf paar ogen op mij gericht en ongemakkelijk sla ik de mijne neer. Twee meiden staan tegelijk op, als ik ze aankijk zie ik een grote gelijkenis tussen hen, het is duidelijk dat het zussen zijn, waarschijnlijk is het zelfs een tweeling. Ze hebben hetzelfde lange haar en dezelfde smalle neus. Hun ogen lijken op die van een roofdier, klaar om hun prooi aan te vallen. Met een onaangenaam gevoel besef ik me dat ík die prooi nu ben en mentaal bereid ik me voor op de klappen die ik zo te verduren zal krijgen. Misschien fysiek, maar vooral ook mentaal, er zal wat nodig zijn om hier mijn geduld te bewaren, maar het vooruitzicht dat als ik me hier niet gedraag ik het alleen maar slechter voor mezelf zal maken zorgt ervoor dat ik ook echt mijn best zal gaan doen.

De twee zussen komen voor me staan, ze hebben hun armen in elkaar gehaakt en hun andere handen staan in hun zij. Met kille ogen kijken ze me aan. Ik staar niet terug, niet omdat ik bang van ze ben, maar om te tonen dat zij nu de macht over mij hebben. En hopelijk zullen ze me iets zachter behandelen.

'Łééchąąʼí' Zegt het ene meisje hard.

Haar zus vult haar aan: 'Baa hojoobáʼígíí'

Ik blijf naar de grond onder mijn voeten kijken terwijl ik probeer te denken aan andere dingen, deze twee benamingen doen me niet heel veel. Ik ben al vaker voor een hond uit gemaakt, en ik vraag me af wie hier nou echt de losers zijn. Maar de tweeling laat het daar niet bij zitten.

'Kijk ons aan!'

Ik ben blij dat ze ons zei, want anders had ik me afgevraagd wie het zei, hun stemmen lijken namelijk, net als hun uiterlijk, verschrikkelijk veel op elkaar. Ik kijk weer op en kijk hen beiden om de beurt aan, waarna ik precies tussen ze door kijk. De andere meiden zijn ook opgestaan en lopen nu naar mij toe. Als ze in een kringetje om me heen staan begin ik zacht te lachen. Het lijkt wel alsof ze in een dierentuin staan.

Ik ben daar eens met mijn vader geweest. Ik vond al die dieren prachtig, maar hij vond het zielig voor al die arme dieren. Op een gegeven moment kwamen we langs een kleine kooi waar een zwarte beer inzat. Mijn vader bleef langer staan en ik huppelde al weer verder. Toen ik al bij de rare beesten met lange nekken was geweest was hij er nog steeds niet. Een beetje bezorgd en bang probeerde ik de weg terug te vinden. Dit was de allereerste dierentuin die ons land had en ik had het heel spannend gevonden om daarheen te gaan. Maar mijn nieuwsgierigheid en aanmoediging van mijn moeder had me over gehaald. Ik zocht mijn vader en toen ik hem terugvond staarde hij nog steeds naar de zwarte beer. Die staarde met treurige ogen terug. Toen ik dichterbij kwam zag ik dat er bij mijn vader tranen in zijn ogen stonden. Ik had gevraagd waarom hij zo verdrietig was, hij had me opgetild en gezegd dat de beer hem aan iemand deed denken. Ik had gelachen, die man moest wel heel dik zijn om op die beer te lijken. Maar nu begreep ik op wie hij had gedoeld. Blauwe Beer, zijn broer.



De tweeling kijkt elkaar aan, 'Kan ze ook praten?' de ene kijkt de ander aan. 'Tuurlijk, waarom zou ze dat niet kunnen?'

'Ze heeft nog niks gezegd.' Het is duidelijk dat er wel een verschil in IQ tussen de twee zit. En ik hou nog net een grinnik binnen.

Een ander meisje bemoeit zich er nu ook mee. 'Je hebt ook nog niks gevraagd sufkop.'

'Oh ja... Kan je praten?' Ze trekt haar wenkbrauwen op als ik geen antwoord geef. 'Zie je wel, ze kan niet praten!'

Haar zus geeft haar een harde stomp in haar zij. 'Natuurlijk kan ze praten, ik heb haar vannacht gehoord! Ze voelt zich gewoon te goed om iets tegen ons te zeggen! Maar ik wed dat dat niet lang meer zal duren.'

Ik kijk strak vooruit, dat had ze niet moeten zeggen. Ik hoorde een uitdaging. Reken maar dat ik die aanga. Daar gaat mijn voornemen om braaf te luisteren...

Een van de wat ouderen meiden trekt haar mond open. 'Oké Neka, ik denk dat ze haar mond zal houden. Ik verwed er mijn ketting om.' Ze kijkt naar beneden en draait haar kralenketting tussen haar vingers.

Ik schiet in de lach als ik de naam Neka vertaal. 'Wilde gans'. Het arrogante gansje knijpt haar ogen samen. Maar blikt daarna begerig op de ketting om de hals van het andere meisje.

'Oké Aquene, dan zet ik mijn hesje in.' Ze knikken plechtig en kijken mij daarna aan.

Neka maakt haar arm los uit die van haar zus en bukt zich om het touw op te rapen. Ik blijf rustig staan. Dan draait ze zich om en trekt eraan. Ik rol met mijn ogen en begin te lopen. We lopen een stuk stroomafwaarts. Ondertussen hoor ik achter mij een fluisterend gesprek.

'Zag je hoe die hond naar Auqui keek?'

Ik hoor een zucht. 'Ja dat zag ik ook, ze moet weten dat hij geen interesse in haar heeft.'

Hebben ze het over mij?

'Ja, mee eens. Maar Auqui wordt boos als blijkt dat we haar pijn hebben gedaan.'

Serieus?

Een nieuwe stem mengt zich in het gesprek. 'Waarop baseer je dat? Hij zei toch dat ze levend terug moest komen? Over haar toestand heeft hij niks gezegd.' Er volgt wat gegniffel.

Oké fijn Auqui...

'En toch lijkt het me niet echt een goed idee om haar pijn te doen. Ik bedoel, ze is net zo oud als wij zijn. Misschien iets jonger? En waarom heeft hij haar überhaupt aan ons over gedragen. Het is niet alsof hij-' Daar wordt ze onderbroken door Neka.

'Het is toch duidelijk? Hij wilde laten zien dat hij ons vertrouwt! Ik voel me vereerd dat hij haar aan mij toevertrouwt!' Ze blikt over haar schouder om te zien hoe haar woorden ontvangen worden.

'Meid, je vergeet dat wij net zo goed zeggenschap over haar hebben!' De stem die van achter mij komt klinkt geïrriteerd. Iets wat ik ook zou zijn, of nou ja, ben. Het woord 'zeggenschap' staat me niet aan. Anderen zouden niks over mij te zeggen mogen hebben. Ik zou niet afhankelijk moeten zijn van andermans goedheid. En al helemaal niet van die van een jongen met een ego dat tot aan de maan reikt, een doorgedraaid opperhoofd en een arrogante gans.

De gans voor mij stopt plotseling met lopen waardoor ik bijna tegen haar op bots. Net op tijd sta ik stil. Maar de mensen die achter mij aan liepen hadden het niet door en lopen tegen mij aan. Daardoor struikel ik naar voren en bots toch nog tegen Neka aan. Die draait zich woedend om.

'Kreng, kijk uit waar je loopt!'

Verontwaardigd kijk ik haar aan, zij stond plotseling stil! Ik open mijn mond, maar besef me net op tijd dat ik haar uitdaging had aangenomen. En met een grijns en opgetrokken wenkbrauwen kijk ik haar aan. Ze gromt zacht en duwt me dan met volle kracht langs haar heen. Ze houdt haar voet voor mijn voet en ik struikel naar voren. Ik knijp mijn ogen dicht en houd mijn adem in als ik zie waarin ik terecht zal komen. Met een harde plons voel ik hoe ijskoud water zich om mij heen smelt, in mijn kleren trekt, mijn huid raakt en binnen een seconde mij tot op mijn bot laat verkleumen. De door de rivier afgeronde stenen onder mij doen gelukkig geen pijn. Ik voel hoe de ruimte in mijn keel afneemt en mijn longen naar lucht zoeken. Het is er dieper dan verwacht en mijn handen zitten nog steeds vast waardoor ik mij niet omhoog kan duwen. Maar het is weer te ondiep om mijn benen onder me te krijgen en zo op mijn knieën te komen zitten. Laat ik zeggen dat het tot mijn opluchting was dat ik een hand in mijn haardos voelde grijpen die mij weer omhoog trok.

Door het water dat in mijn oren zit hoor ik vaag lachende stemmen. En een spottende stem die me iets toeroept: 'Ben je al schoon?' Direct daarna word ik weer onder water gedrukt.


Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top