Daniel


Wanneer je heel goed luisterde, kon je zachtjes het horen waaien. De wind die om de huizen danste. Het was al laat in de avond. De regen gleed over de ramen, alsof de nacht huilde. Ik tuurde naar buiten, mijn lichaam tegen de gordijnen aangedrukt. Het licht van de straatlantaarns zag er spookachtig uit in de mistige straat. Het geel verlichtte de vallende regendruppels terwijl ik in de verte staarde. Ik zuchtte zachtjes en zag hoe een wazige vlek op het raam ontstond. Langzaam greep ik naar de stoffen gordijnen en trok ze dicht. Ik liet mijn voeten mij naar de bank brengen, waar mijn lichaam in elkaar zakte. Mijn energie was op, en het liefste wat ik nu zou willen doen was slapen. Ik trok mijn knieën op en gooide een deken over me heen. Ik had het zo koud. Ik strekte mijn handen uit naar het haardvuur, mijn enige warmtebron. Mijn lichaam huiverde, de warmte gleed als een siddering door mijn lijf. Ik was gebroken, ik was niets meer.

Het zachte geklop viel weg in het eeuwige tikken van de regen. Echter, wekte het mij wel uit mijn slaap. Ik rilde, het laatste beetje vuur was bijna gedoofd. Snel bracht ik stukje krant naar de gloeiende kooltjes, om het vuur te voeden. Langzaam lichtten de vlammen weer op. De vlammen flakkerden en verwarmden mijn gezicht. Ik wilde zojuist mijn ogen weer sluiten, toen ik het geluid hoorde. Zacht geklop op een houten deur. Mijn lichaam was moe en wilde niet opstaan, maar ik dwong mezelf. In slowmotion liep ik naar de deur en tuurde door het kijkgaatje. Het enige wat ik zag, was de zwarte nacht. Ik wilde mezelf weer omdraaien, maar toen klonk nog een laatste keer geklop. Mijn hand bewoog zich naar de ijzeren klink en duwde hem omlaag. Het is al laat, wie zou er voor mij gekomen zijn. De deur ging langzaam open. Daar stond zij. Haar zwarte haren natgeregend, in slierten hangend voor haar ogen. Ze had haar hoofd gebogen en leek te rillen. Ik bracht mijn hand langzaam naar haar gezicht. Veegde de natte plukken uit haar gezicht. Haar helder blauwe ogen keken mij aan, vol ongeloof. Van schrik stapte ik naar achteren. Een zweem van herinnering ging door me heen.

Haar armen waren rond mijn nek geslagen. Haar lichaam was klein en fragiel. Ik droeg haar langzaam naar de bank en legde de deken over haar heen. Ze wilde me niet loslaten en ik haar niet. Maar toch liet ik haar los. Mijn hoofd schreeuwde om haar aanraking, mijn lichaam wilde haar verwarmen. Ik kon het alleen niet. Ik vocht tegen de tranen, terwijl ik naar de keuken liep. Ik liet de fluitketel vullen met water en zette hem toen op het gasfornuis. Mijn gedachten werkten traag, maar mijn hart bonkte snel. Alles voelde als een waas, alles ging langs me heen. Ik pakte een mok en vulde het met het hete water. Onbewust zakte ik weer weg in gedachten, waardoor ik het water over mijn hand gooide. Een kreun en wat scheldwoorden ontsnapten uit mijn mond. De tranen sprongen weer in mijn ogen. Ik hoorde voetstappen achter me. Ze had de deken om haar schouders heen geslagen en had haar haren gedroogd. Ze glimlachte naar me. "Gaat het, heb je pijn?" Haar stem was precies zoals in mijn herinnering. Ik schudde mijn hoofd. Maar ik loog, want ik had pijn. Mijn hart deed pijn.

Ze zat tegen me aan. Het zachtjes knetterende vuur verlichte haar wangen. Ze waren nat. Ik moest de neiging om ze teder droog te vegen onderdrukken. Ze had gehuild, heel veel zelfs. Maar ik had haar niet kunnen helpen, ik wist niet meer wat je moest doen in zulke situaties. Daarom had ik tranen al lang uit mijn leven gebannen. Huilen was een teken van zwakte, en ik mocht geen zwakte laten zien. Zwakte had ik ook uit mijn leven gebannen. Ik voelde haar lichaam zich tegen mij aan nestelen, haar hoofd lag op mijn schouder. Dit voelde zo vertrouwd, net zoals vroeger. Vroeger toen alles nog goed was. Ik slikte en verschoof een beetje. Ik was in tweestrijd. Kon ik dit aan, om weer samen met haar te leven. Kon mijn hart het aan, om weer gelijmd te worden. Zou het mogelijk zijn om de muur te laten vallen, die ik zo lang had opgebouwd. Ik had emoties verboden en mezelf opgesloten. Kon ik dat allemaal achter me laten. Waar moest ik voor kiezen. Voor het verleden of voor de toekomst.

Mensen doen je pijn, schoot er door mijn hoofd. In mijn verleden hadden mensen mij altijd pijn gedaan. Ze deden alsof ze om me gaven, en sloegen dan toe. Lieten mij gebroken achter. Mijn hart brak in steeds meer stukjes en nu was er niets meer van over. Al maanden leefde ik op het randje. Mijn hart deed pijn en het zou zomaar kunnen stoppen. Ik was alleen geweest en dat was veilig. Niemand die mij kon kwetsen, niemand die mijn hart kon doden. En nu lag ik hier, niet meer alleen. Haar warme adem kietelde mijn wang. Ik keek haar aan, wreef wat haren uit haar gezicht. Langzaam boog ik mijn hoofd naar haar toe. Mijn lippen hingen kort boven haar voorhoofd. Bijna had ik het gedaan, had ik haar een kus gegeven. Maar ze sperde haar ogen wijd open en duwde zichzelf in de bank. Vol angst keek ze me aan. Daarna ontspande ze en kroop ze weer dicht tegen me aan. Ik sloeg mijn arm om haar heen en ze staarde me glimlachend aan. Ik probeerde mijn mondhoeken omhoog te trekken, maar het lukte niet. Lachen was een teken van geluk, en geluk bestond niet meer voor mij.

"Daniël?" Ze zijn mijn naam, ik had al maanden niemand mijn naam horen zeggen. Mijn keel voelde droog en bijna fluisterend kwam eruit: "Ja?" Ze sloeg haar ogen neer en sprak: "Sorry, sorry voor alles." Ik duwde haar geschrokken naar achteren en stond op. "Je moet gaan, nu!" Verward keek ze me aan. Ik trok haar overeind en duwde haar naar de gang. "Ga, verdwijn, verdwijn uit mijn leven." Woede gierde door mijn lichaam. Toch trok ik mijn jas van de kapstok en duwde die in haar handen. Langzaam trok ze hem aan. Haar gezicht was wit weggetrokken. "Daniël, ik dacht dat ik, dat wij, net zoals vroeger." Ik schudde mijn hoofd. "Dat is voorbij, wíj zijn voorbij." Ik opende de deur. Een harde windstoot deed haar haren opwaaien. "Daniël..." Ze huilde, tranen liepen weer over haar wangen. Ik trok haar dicht tegen me aan en streelde haar rug. Ik rook aan haar haren, probeerde zoveel mogelijk herinneringen in mijn geheugen te printen. Haar zwarte haren die naar muskus roken, haar helder blauwe ogen, haar prachtige gezicht. Toen liet ik haar los. "Daniël, ik heb je nodig." Het klonk bijna smekend. "Jij hebt mij niet nodig." Ik duwde haar naar buiten. "Jawel, ik heb je nodig." Met een harde knal gooide ik de deur dicht. Nu kwamen de tranen. Na maanden stroomden ze weer over mijn wangen. Ik zakte ineen tegen de deur. De woede raasde door mijn lichaam en ik door de tranen heen schreeuwde ik. "Jíj verliet me, toen ik jóú nodig had!"

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top

Tags: