45. Fynn
Ik was een moordenaar. Op die bewuste dag een jaar geleden verloor ik mijn geduld, zoals ik één keer in de zoveel tijd deed. Meestal was ik rustig en dacht ik goed na, maar op sommige momenten lukte dat me gewoon écht niet. Die ene dag was zo'n moment.
Bij mijn wekelijkse bezoekjes aan de openbare bibliotheek, die ik zo ongeveer al maakte vanaf het moment dat mijn vader en moeder me hadden leren lezen en schrijven, had ik een vriendin gemaakt. Ze heette Charlotte en was twee jaar jonger dan ik, en dus twee jaar ouder dan Lena, op wie ze overigens veel leek. Ik kon goed met haar opschieten, op een vriendschappelijke manier. We lazen graag dezelfde verhalen, vooral boeken die gingen over ridders, tovenaars en monsters, en soms mysteriespellen.
Ze was de beste vriend die ik ooit gehad heb. We deelden alles met elkaar, van leuke dingen die we hadden meegemaakt tot grote frustraties over onze ouders, niks was te gek. Onze vaste bibliotheekbezoekjes waren voor mij dé manier om om te gaan met alle moeilijke dingen die ik meemaakte, en om juist plezier te hebben als ik wat minder lekker in mijn vel zat.
Na drie of vier jaar lang vriendschap zonder complicaties, leken er ineens dingetjes fout te gaan. Zo af en toe reageerde ze gefrustreerd of boos op de dingen die ik haar vertelde, en weigerde ze met mij te praten over hoe het met haar ging. In het begin wuifde ik het weg, ging ik er vanuit dat het niks was, dat het bij de leeftijd en het geslacht hoorde. Ik bleef lief voor haar, ondanks dat ik steeds geïrriteerder begon te raken.
Ze kwam steeds vaker niet opdagen, in een periode waarin het sowieso al wat minder leek te gaan in de hele stad. Er waren signaleringen geweest van monsters rondom de stad en dat joeg veel inwoners sterke schrik aan. Er werd een avondklok ingesteld waardoor burgers niet meer 's avonds laat en 's ochtends vroeg, na- of voordat het licht was, naar buiten mochten.
Ik kon niet meer mijn nachtelijke wandelingen door Karthes maken en ik kon niet meer voor dag en dauw opstaan om bij de rivier te genieten van de zonsopgang. Dat waren dingen die ik erg waardeerde in mijn leven, en ik merkte aan alles dat ik me slechter begon te voelen doordat ik ze niet meer kon doen. Ik werd prikkeliger, reageerde heftiger op dingen die me eerst niks gedaan zouden hebben. Ik wilde het niet, maar het gebeurde toch. Alsof er diep in mij iets of iemand zat die mijn gedachten wel hoorde, maar er niet naar luisterde en juist precies het tegenovergestelde deed. Als mama me wakker maakte terwijl ik nog niet wakker wilde worden, snauwde ik haar af in plaats van haar stilletjes duidelijk te maken dat ik het jammer vond dat ik wakker was. Als papa me een verhaal vertelde, dan kapte ik hem halverwege af omdat ik het einde al kende, in plaats van dat ik toch braaf tot het einde bleef luisteren.
De enige persoon tegen wie ik normaal bleef doen, was Charlotte. Zij was degene bij wie ik al mijn leed kwijt kon, en ik wilde haar niet kwijtraken. Als ze dingen deed waar mijn dierlijke innerlijk geprikkeld op zou reageren, hield ik mijn innerlijk onder controle. Dan werd ik niet boos dat ze me na-aapte, maar lachte ik mee als een boer met kiespijn. En misschien was juist dat, het feit dat ik tegenover haar deed alsof er niks aan de hand was, terwijl dat wel zo was, de reden waarom het uiteindelijk fout ging. Terwijl ik aan de buitenkant niks liet zien, bouwde mijn frustratie zich aan de binnenkant steeds verder op, tot hij op een gegeven moment ontplofte toen ik in de schemer, vlak voor de avondklok, Charlotte zag lopen.
Ik zat bovenop de Klipperklif, een van mijn favoriete plekjes aan het randje van Karthes. De Klipperklif was een klif met een rand die een kleine vijftig meter boven de rivier uitstak. Je had vanaf daar een mooi uitzicht op de stad en in de verte het omliggende bos.
Tot mijn grote verrassing kwam Charlotte langs lopen. Ik was haar nog nooit ergens anders tegengekomen dan in de bibliotheek, dus dit was een rare ervaring. Het was vergelijkbaar met dat gevoel dat je krijgt als je ineens je favoriete huisdier tegenkomt op een plek meerdere kilometers bij je huis vandaan.
Maar ze zag er niet uit als de Charlotte die ik kende. Haar oren waren groter en liepen uit tot harige puntjes. Van haar neus kwamen snorharen, en haar ontblote armen en onderbenen waren helemaal bedekt in een dikke, goudbruine vacht. Ze zag eruit als een grote kat, voldeed perfect aan de omschrijving van het monster dat volgens sommige boeren een hoop dieren in de omgeving vermoordde.
En op dat moment maakte ik een fout. Vanwege mijn opgekropte frustratie en het feit dat ik meende dat Charlotte eruit zag als een gemuteerd monster, gebruikte ik mijn net-nieuwe telekinese om een steen naar haar te gooien.
De steen raakte haar recht in haar voorhoofd. Ze viel achterover, van de klif af. De wanhoop en het verraden gevoel in haar gil toen ze naar beneden viel, teistert me nog steeds elke nacht. Evenals de beelden van mijn beste vriendin die vijftig meter lager in het water dreef. Geen puntige oren, geen vacht, geen snorharen. Gewoon Charlotte, het meisje dat vijf jaar lang mijn beste vriendin was geweest.
Ik had haar vermoord, vanwege wat frustratie en een compleet verkeerde inschatting van haar uiterlijk. Hoe kon ik ooit nog met mezelf leven?
Achteraf gezien had ik met haar moeten praten. Er was inderdaad iets anders aan haar, misschien was ze wel veranderd in een monster. Maar dat maakte niet uit; ze was nog steeds mijn allerbeste vriendin, en ik had haar moeten helpen. Misschien had ik haar van haar problemen af kunnen helpen, hadden we samen een oplossing kunnen verzinnen.
Maar nee, mijn impulsiviteit had me weer eens de kop gekost. Ik had een einde gemaakt aan het leven van de persoon die mijn leven meer glans gaf. Ik was een ontzettende sukkel, en er was maar één manier om daarmee om te gaan. Huilen en het goed maken.
En liegen over wat er gebeurd was zodat niemand ooit zou weten dat ik een moordenaar was.
Het moment dat ik thuis kwam vertelde ik het verdrietige verhaal over hoe ik met Charlotte was gaan wandelen, en hoe ze van de Klipperklif af was gevallen, haar verschrikkelijke dood tegemoet. Sluw als ik was, fabriceerde ik zelfs een leugen over het geluid dat haar botten hadden gemaakt toen ik ze hoorde kraken op de stenen. Op die manier wist ik zeker dat mijn ouders me zouden geloven, hoe vervelend ik het ook vond om niet eerlijk te zijn over wat ik had gedaan. Die leugen hield ik ook vol toen Charlottes ouders na drie dagen op de stoep stonden omdat ze hun dochter niet konden vinden en omdat ze wisten dat ze bevriend was met de zoon van de familie Deval. Tot op de dag van vandaag dacht nog steeds iedereen dat ze per ongeluk van de Klipperklif was gevallen.
Toen haar lichaam na een week enkele kilometers verderop aan de oever van de rivier gevonden werd, was er niemand die aan mijn verhaal twijfelde. Ze had door de val inderdaad meerdere botten in haar lichaam gebroken, en de blauwe plek op haar voorhoofd kwam natuurlijk door het vallen, en duidelijk niet door de steen die ik naar haar had gegooid.
Eigenlijk had ik toen eerlijk moeten zijn. Of meteen nadat het gebeurd was. Of ooit, in het algemeen. Nu was het te laat. Als ik het nu nog zou opbiechten, zou ik niet alleen veroordeeld worden voor mijn moord, maar ook voor het feit dat ik een leugenaar was die al jaren niks verteld had. En terecht.
Het was verschrikkelijk om met dit geheim te moeten leven en het met niemand te kunnen delen. Dat was één wijze les die ik leerde van de moord die ik had gepleegd; wat je ook doet, zorg dat je altijd iemand hebt met wie je het kunt delen. Niks is verschrikkelijker dan een duister geheim helemaal in je eentje te moeten bewaken. Vanaf dat moment deelde ik elk kleine dingetje dat er gebeurde in mijn leven met mijn ouders, al liet ik het grote geheim natuurlijk geheim. Mijn ouders merkten wel op dat er iets anders was, maar ze dachten dat het kwam doordat ik mijn beste vriendin, degene met wie ik eerst alles deelde, kwijt was geraakt.
Omdat ik het met niemand kon delen, moest ik een andere manier zoeken om enigszins met mijn schuld te kunnen leven. Die andere manier was om te proberen om het goed te maken. Als ik maar lang en goed genoeg andere mensen hielp, dan zouden mijn zonden me op een gegeven moment vergeven worden. En misschien maakte ik tijdens de reis wel nieuwe vrienden, zelfs tot op het niveau waar ik mijn geheim met ze zou durven delen. Ik denk dat ik daar de afgelopen jaren onbewust ook naar op zoek was geweest; een maatje om mee te kunnen praten.
En nu, na een lange tijd van klusjes doen voor mijn ouders, helpen bij de boerderij van de buren, en proberen om klaar te worden voor de Patronus-opleiding zodat ik vanuit die functie mensen kon redden, had ik eindelijk het punt bereikt waarop ik het gevoel had dat ik iets terug kon doen, en dat ik het gevoel dat ik zo close begon te worden met iemand dat ik er op de lange termijn alles mee zou durven delen.
Dat moment met Lena en het vissenmonster was het keerpunt geweest. Vanaf dat moment had ik het idee dat er echt iets te halen viel. Vanaf dat moment had ik echt het idee dat ik het goed kon maken, deels omdat Lena me zoveel aan Charlotte deed denken, op het feit dat ze twee jaar jonger was na. Ze had hulp nodig, en door die aan haar te bieden kon ik zowel haar redden, als Karthes op grotere schaal. Dat zou meteen het grootste deel van mijn schuldgevoel wegvagen.
En daarnaast was ze ook nog vriendelijk en had ik de indruk dat ze zeer betrouwbaar was. Als we lang genoeg vrienden bleven, zou ik haar uiteindelijk misschien durven vertellen wat ik gedaan had. Al was ik wel bang dat het haar zou afschrikken, dat ze zou denken dat ik haar misschien hetzelfde kon aandoen. Ik had immers niet bepaald de indruk op haar achtergelaten dat ik rustiger was geworden de laatste tijd. Ik nam nog steeds al mijn beslissingen zo impulsief als ik altijd al deed. Wat dat betreft was er niks veranderd.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top