Hoofdstuk 25

Gefrustreerd stampte ik heen en weer door mijn kamer. Hoe kon ze dat nu tegen me zeggen. Had ze zelfs wel het recht om dat te doen? Alsof wat we deden slecht was. Oké, misschien was het wel in haar opzicht fout. Misschien was het fout omdat ik duiveltjes in me heb broedde en me gevoelens geven die ik niet wil. Maar dan nog, al dat we deden was gewoon slapen en hij wou me beschermen. Het was trouwens zijn idee. Waarom wordt ze dan boos op mij? Heeft Mona soms haar naam op hem geplaatst? Als ik een echte trut zou zijn kon ik toch al lang zeggen dat ik hem als eerste had. Maar dat deed ik ook niet, want...
Want ik hoor niet bij hem.

Ik liet me met een plof op het spierwitte bed vallen.
Blackless had waarschijnlijk nog gelijk ook. Ik moest me niet zo aandringen bij hem. Ik kon net zo goed 's nachts in zijn bed liggen. Was dit echt allemaal mijn schuld? Was ik de opdringerige? Gisteren had hij het toch voorgesteld? Of was het dan mijn schuld dat ik er meer van dacht. Wel het was niet dat ik hem gewoon kon negeren, dat is gewoon onmogelijk. Ten eerste is hij de leider van de groep van verkenners. En ten tweede zou ik hem nooit kunnen negeren. Hij is als de zon, je word er door aangetrokken, maar het doet zoveel pijn om ernaar te kijken.

Misschien moest ik gewoon vandaag in mijn kamer eten. Dan zou Mona toch al zeker geen last meer hebben van me, en dan zou ik toch al niet op haar gezicht moeten blijven kijken. Ik wist niet Hoelang ik het nog kon uitstaan om haar zo vastgeklemd te zien aan Jona.
Ik schudde mijn hoofd gefrustreerd en draaide me een paar keer om op het bed. Wat had ik mezelf toch aangedaan? Waarom was het Jona, een elfenprins, die mijn hart had veroverd?
Hoe graag ik ook het kasteel nog eens wou verkennen bleef ik de hele dag opgesloten in mijn kamer. Ik wist dat ik Jona en Mona niet meer kon aankijken. En ik wist ook dat Blackless me zonder problemen nog eens op mijn plaats zou willen zeggen. Voor mijn goede engel te zijn, leek het er toch hard op dat ik haar nummer een niet meer was.
Mona had blijkbaar al vele harten veroverd toen ik er niet was.

Gefrustreerd kroop ik recht en schoof de gordijnen ruw aan de kant. Een zon scheen fel aan de hemel en verlichte de tuinen met de witste bloemen van al de werelden. Natuurlijk komen bloemen niet misdoen in dit perfecte rijk. Het rijk waar al het goede en slechte precies was uit gebalanceerd. Het rijk waar nooit een oorlog zou zijn.
Mijn ogen dwaalde af naar het meertje in de verte. Blackless en Whiteless hadden me vroeger een of twee keer heel gebracht. De eerste keer om uit te leggen wat ze waren. De tweede keer om zelf een geboorte mee te maken. Het was prachtig om te zien hoe de pasgeborenen op hun reuzenlelie naar de oever dobberde. Hoe ze direct door hun groep werden omhelst en opgenomen. De kinderen hoorde zonder twijfel bij een groep. Een groep waar ze zich thuis voelde en nooit een buitenstaander zouden worden. Sinds die dag wou ik dat ik ook geboren was als een engel. Ik weet nog hoe vaak ik mijn grootouders vroeger smeekte om me achter te laten in deze wereld. Waar ik me ook thuis voelde.
En zelfs hier kan ik niet meer doen wat ik zou willen doen. Ook hier kan ik niet meer zeggen wat ik wil zeggen.
Is misschien mijn thuis weer aan het verdwijnen?

Snel draaide ik me van het raam weg en sloot die gedachten buiten. Deze wereld was misschien de mijn niet, maar ik hield van deze wereld. En ik ging mijn rug er niet opnieuw naar toe draaien.

Mijn hand hand de klink van de deur al naar beneden gedrukt als mijn oren hun stemmen opvingen.

'Wat is er, Mona?'

'Je loopt al heel de dag weg. Ik wou je het kasteel tonen. Gisteren was je er ook al niet.'
Even bleef het stil. En dan klonken er voetstappen die van mijn deur wegliepen.

Een steek leek zich opnieuw te vormen in mijn borst waardoor ik snel wat stappen van de deur weg deed.
Misschien moest ik vandaag maar in mijn kamer te blijven.

Het avondeten staat nog op de tafel waar ik het had achtergelaten. Ik had wel gegeten, maar niet veel. De zin om te eten leek maar niet te komen. Dus bladerde ik in boeken die ik niet begreep, lag op het bed zonder mijn ogen te kunnen sluiten en keek toe hoe mensen de sneeuwwitte bloemen aanraakte zonder ze zelf aan te kunnen raken.
Mijn dag was zonder veel woorden saai, in mijn hoofd was er een telling hoelang het nog zou duren voordat we weer zouden kunnen vertrekken.

De maan hing momenteel hoog boven de toppen van de bomen. En hoewel ik die dag achter me wou laten en morgen doen alsof er niets was gebeurd zou dat toch moeilijk zijn, ik had het gevoel dat Blackless haar woorden me zouden achtervolgen waar ik ook heen ging. Een zachte klop klonk door mijn kamer. Overtuigd dat het Nathan, Tia of Fiona zou zijn stond ik op en trok mijn mondhoeken naar boven.

'Hé, ja ik weet dat ik iets had moeten zeggen, ma-' ik voel me niet zo goed. Maakte ik in mijn hoofd af. Maar de woorden konden niet over mijn lippen vallen aangezien Jona me recht in de ogen keek.

'Jona? Wat doen je hier?'
Zijn ogen verplaatste van van mijn naar mijn kamer en terug.

'Kan ik binnenkomen? Ik zou met je willen praten.' En hij, Jona een prins van het elfenrijk, leek wel nerveus.
Met wat handgebaren maakte ik hem duidelijk dat hij binnen kon komen.

De deur sloot hij achter zich en nu staarde we beide naar elkaar het enige wat nog tussen ons stond was het tafeltje met mijn avondeten.

'Eirian, ik...-' hij perste zijn lippen stijf op elkaar en zuchtte diep.
'Ik kan de laatste tijd niet meer slapen, maar gisteren bij jouw was het in een lange tijd dat ik goed had kunnen slapen. Daarom dat ik wil vragen of ik opnieuw... bij je kan slapen.'
Het duurde even tot het bij me binnendrong. Bedoelde hij nu dat het eenmalige geknuffel toch niet zo eenmalig zou blijven? Bedoelde hij nu dat hij opnieuw naast me wou slapen?

'Eirian?' Ongerust kwam hij wat naar me toe en haalde me uit mijn gedachten, 'Het moet natuurlijk niet. Ik kan evengoed i-'

'Nee, nee, het is goed als je hier wilt slapen. Ik zal...' mijn ogen dwarrelde naar mijn bed dat niet groter was dan voor een heel dik persoon.

'Wil je direct al gaan slapen? Best wel, niet? Het is al best laat, dus.' Ratelde ik, en ik wist niet hoe, maar er fladderde een kleine glimlach rond zijn lippen.

'Het is inderdaad misschien best als we direct zouden slapen. Morgen zal het weer een lange dag worden.' Hij begon een zilveren jas los te knopen dat duidelijk van hier kwam en haalde vervolgens zijn hemd uit zijn broek. Met rood aangelopen wangen draaide ik me van hem weg. Mompelt dat ik ook mijn pyjama zou gaan aan doen.

In de badkamer spetterde ik koud water in mijn gezicht nadat ik het slaapjurkje aan had getrokken.
Ik deed dit toch enkel omdat ik Jona wou helpen. Ik zocht totaal geen betekenis bij die handelingen.
Als mijn wangen nu gewoon eens zouden stoppen met te verkleuren naar tomaten.
Zeker genoeg dat ik er niet al te erg uit zag  stapte ik terug uit de badkamer om Jona al op het bed te zien zitten. Hij staarde naar buiten en ik was zeker dat ik hem nog nooit zo mooi heb gezien. Zijn lichaam verlicht door een zachte gloed van de maan. Zijn lichte krulletjes warrig en ontembaar. En zijn ogen prachtig blauw, groen en goud dat oplichtte in de stralen van de zon.

Zonder een plan schuifelde ik naar voren tot zijn ogen op mij neerdwarrelde.

'Klaar?' Vroeg zijn zachte stem. Met een knik schuifelde ik nog wat dichter en plaatste me naast Jona op het bed. Zijn armen omcirkelde me al snel en zijn borst voelde ik door de stof van het nachtkleed. Hij was koel, zoals ik van hem gewend was. Hij was koel, maar niet koud. Hij was juist goed om tegen aan te liggen. Zijn adem botste tegen de haren op mijn hoofd. Mijn ogen bleven wijd op terwijl ik me concentreerde op zijn huid tegen die van mij, zijn arm om mijn zij en zijn andere arm onder mijn nek. Onze handen lagen zo dicht bij elkaar dat als ik mijn vingers zou strekken in zijn hand zou kunnen aanraken.

'Eirian? Slaap je al?' Fluisterde hij zacht bij mijn oor.
Ik schudde mijn hoofd.

'Kunnen we even praten?'

'Ja, tuurlijk.' Ik schraapte mijn keel nog en net als ik me wou omdraaien klopte er opnieuw iemand op de deur.
Verbaasd keek ik Jona aan die snel zijn hoofd schudde. Hij wou niet dat ik de deur ging open doen.

'Laoni? Laoni, ben je nog wakker?' Siste Nathan van achter zijn stem.
Laat hem het morgen maar vertellen. Mondde Jona. Ik zuchtte diep en rolde met mijn ogen. Nathan zou hier niet zijn op dit uur zonder reden.
Ik ben direct terug fluisterde ik tegen Jona nog voor ik naar de deur ging.

Nathan stond voor mijn deur, maar voordat hij in mijn kamer zou kunnen glippen had ik hem al terug dicht gedaan. Als Nathan Jona ook zou zien kon ik de uitkom niet voorspellen.
Hoewel, ik wist niet of hij er op dat moment veel aandacht aan zou geven. Nathan leek gestrest en niet op een goede manier.

'Wat is er, Nathan? Is er iets gebeurd?'

'Ja, nee... er is iets gebeurd, maar... kunnen we even in je kamer praten?'

'Nee, mijn kamer is... rommelig. Vertel het hier maar.'
Hij zuchtte diep en knikte dan toch.

'Fiona-'

'Is er iets gebeurd met Fiona? Is het erg? Wanneer is er iets met haar gebeurd?'

'Nee, nee, er is niets met haar gebeurd. Wel ja, er is wel iets gebeurd, maar niets ergs. Wel ja, niet erg op die manier.' Stamelde hij zenuwachtig.

'Nathan?'

'We waren samen door het kasteel aan het wandelen. Ze was aan het vertellen over toen jullie jonger waren vaak spelletjes aan elkaar aanleerde. We waren in een bos en ze stopte daar plots. Toen ik me omdraaide om te vragen of er iets was kuste ze me. Op een innige manier. Ik kan ook niet zeggen dat ze slecht kust, want ik heb zelden zo goede kussen gehad-'

'Nathan, dat moet ik niet weten, hoezo heb je met haar gekust?'

'Ik... ik weet het niet oké, het gebeurde gewoon. Ik wou niet eens dat het gebeurde. Ik weet dat ik dit niet mag vertellen, zeker niet aan jouw want jij gaat flippen, maar ik heb gevoelens voor Tia. Ik heb met haar iets, we lijken samen te klikken. Ik weet niet hoe het uit te leggen. Haar doen lachen, dat is... dat is wat me blij maakt.'
Verbaasd staarde ik hem aan. Nathan houdt van Tia. En ik twijfelde er niet aan dat zijn ook van hem hield. En wat voor beeld ik ook vroeger had van Nathan, nu zou ik het geweldig vinden als ze samen iets werden. Ze paste inderdaad wel bij elkaar.
Maar de verschillende werelden. Ze moesten uit elkaar blijven. Ze mochten niet met elkaar gaan mengen.

'Nathan... ik kan je niet helpen. Ik wedt niet eens wat ik zelf moet doen. Ga nu slapen en morgen zien we wel wat er gaat gebeuren.' Zuchtte ik.
Verbazing was van zijn gezicht te lezen.

'Is alles oké Laoni? Ik heb je vandaag nog niet gezien, en die reactie.' Vroeg hij voorzichtig. Met een kleine geforceerde glimlach wuifde ik zijn zorgen van hem af.

'Alles is in orde met me, ga nu maar. Ik ga ook terug slapen.' Ik stapte terug naar mijn deur en zaaide nog een laatste keer tot Nathan dan toch zijn rug naar me draaide en weer vertrok.

Terug in mijn kamer zat Jona recht en keek me fronsend aan als ik terug in het bed kroop.

'Wat was er?' Vroeg hij terwijl hij het deken over me heen hielp.

'Niet speciaal,' hij gaf me een van zijn veelzeggende blikken en ik zuchtte, 'geloof me, het is niet belangrijk.' Nu lagen we naar elkaar toe en ik bestudeer zijn borstkas opnieuw. Het vervaagde teken boven op zijn hart ving mijn ogen opnieuw.

'Het is van een spreuk die ik kreeg op mijn geboorte. Het is op mijn lichaam te zuiveren als ze me zouden proberen te vergiftigen.'

'Heeft iemand je al eens geprobeerd te vergiftigen?' Ik kon nauwelijks mijn ongeloof verbergen, mijn ongeloof en bezorgdheid.
Er schitterde een glimlach op zijn gezicht.

'Nee, toch niet voor zover ik weet. Wie wilt een nu zo een mooie prins als ik vermoorden.' Grapte ik, maar ik keek hem  serieus aan.

'Dat is niet grappig. Ik zou niet weten wat ik zou doen als je er niet meer zou zijn.' Mijm hand leek plots te branden op het teken op zijn borst.
Zijm ogen boorde in die van mij en zijm hand die onder mijm hoofd lag bracht mijn hoofd omhoog en drukte onze lippen tegen elkaar.

Dit was het begin van lange avond vol verhitte kussen.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top