Zonden

[Bevat seksueel gedrag]

Jean ijsbeerde door zijn kamer. Hij dacht na over alles wat hem de laatste jaren was overkomen. Hij dacht aan Simon, aan zijn bruine haren en zijn donkere ogen. De ogen die de laatste twee jaar recht door hem hadden gekeken. Twee jaar, zo lang was hij hier al. De man die Simons ziel had geraakt, de man die Simon ziek had gemaakt. Die vervloekte lelie uit Parijs had alles verpest voor hem en Simon, lieve Simon. Jean hield van hem ook al wist hij dat dit een van de zwaarste zonde was. Na een tijdje ijsberen bleef hij staan bij zijn nachttafel en nam de foto die erop stond in zijn handen. Het was een foto van hem en Simon. Vanuit de tijd dat ze nog vrienden waren, de tijd dat ze nog gelukkig waren zonder lelies die het van hem afnamen. Toen Simon nog naar hem lachte en nog naar hem keek met liefde en vriendschap. Als Simon nu naar hem keek was het met niet met liefde, maar met afschuw. Zijn liefdevolle blik was nu voor Vallier en Vallier alleen. Vallier had hem vervangen. Simon keek nu naar Vallier hoe hij vroeger naar Jean keek en gaat nu met Vallier om zoals hij vroeger met Jean deed, maar alles leek beter voor Simon, veel geliefder. Simon hield van Vallier, daar was geen ontkomen aan. Jean verlangde zo hard terug naar de tijd ban vroeger en bad elke avond zo hard. Elke avond smeekte hij God om hem nog zo'n dag te geven, nog één zo'n dag, maar God bleef stil. Deed Hij altijd. God luisterde niet. Niet naar hem alleszins. Jean sloot zijn ogen en nam de kader zo hard vast dat zijn knokkels wit werden en het glas begon te breken. Hij schreeuwde en gooide de kader zo hard hij kon tegen de muur. Hij stapte traag naar de gebroken kader en haalde de foto eruit. Hij scheurde hem met één vlotte doormidden en liet een van de helften op de grond vallen. Hij nam een doos lucifers uit zijn nachttafel en stak een kaars aan. Hij keek naar de vlam alsof het hem betoverd had en liet de foto erboven hangen. Jean keek toe hoe de foto al snel vuur vatte en zag hoe de lach verbrandde, de donkere ogen. Hij zag zichzelf verbranden in het vuur van die kaars, alsof het een blik uit de toekomst was, een teken van God. Hij liet de foto op de grond vallen waar hij verder opbrandde tot hij volledig verdwenen was en nam de andere helft in zijn hand. Jean legde de foto op zijn bed en liep naar de spiegel aan de andere kant van zijn kamer. Jean keek naar zichzelf. Hij keek recht naar in zijn ogen, naar de woede die in hen verborgen zat, naar het verdriet, naar de liefde, naar het verlangen. Hij pakte de onderkant van zijn trui met beide handen vast en trok hem over zijn hoofd. Hij liet de trui op de grond vallen en begon de knopen van zijn wit hemd open te maken. Hij bleef in zijn ogen kijken waar zich nu tranen begonnen te vormen. Jean keek naar zijn broek in het spiegelbeeld terwijl hij zijn hemd op de grond liet vallen. Langzaam liet hij zijn hand naar de knop van zijn broek zakken zonder enig moment van zijn eigen ogen te wijken. Twijfelend opende hij zijn broek en liet hem zakken. De tranen gleden over zijn wangen. Hij legde zijn handen op de spiegel te hoogte van zijn borst en zette een stap dichter. Hij keek naar de tranen die over zijn wangen gleden en keek weg zodat hij de persoon die hij zo haatte niet meer hoefde te zien. Hij haatte het. Hij haatte het beeld dat hij zag. Jean verafschuwde zichzelf. Geen wonder dat Simon hem niet zag staan. Jean was dom, lelijk, zwak, harteloos, een slecht mens en een vreselijke vriend. Vallier daarentegen was mooi en lief. Hij had het lichaam van één of andere Griekse god. Jean zuchtte diep en legde zijn handen op zijn borst. Hij liet ze zacht over zijn bovenlichaam glijden zonder zijn blik een keer af te wenden van de spiegel. De tranen gleden over zijn wangen. Nog harder dan ooit. Hij wist wat hij deed, hij wist wat voor zonde het was, maar dat was niet de reden waarom hij huilde. Jean wist waarom hij het deed. Hij deed het voor Simon. Hij hield van hem, hij verlangde naar hem. Hij verlangde naar zijn liefde, zijn aanraking, naar zijn handen die zacht over zijn lichaam zouden glijden. Zijn lippen die zacht Jeans lippen zouden kussen. Zijn stem die fluisterde dat Hij van Jean hield. Het gevoel dat die woorden hem zouden geven. Jean walgde van zichzelf. Walgde van zijn hart dat van Simon wou houden. Waarom kon zijn hart niet naar zijn hoofd luisteren, naar hem luisteren. Het liefste van al zou hij zijn hart er willen uitrukken en het in het meer gooien zodat het weg van hier zou drijven en het hem nooit meer zou kunnen bereiken, maar Jean wist dat dit alleen in sprookjes kon en dit was geen sprookje, maar een harde realiteit waarin liefde niet warm, maar koud aan voelde. Tranen bleven over zijn wangen stromen als een waterval van een rots terwijl zijn bewegingen en ademhaling steeds harder en zwaarder werd. Een zachte kreun ontsnapte van zijn lippen die zo stijf op elkaar gedrukt waren dat ze op het punt van breken stonden net als Jean zelf. Hij kreunde niet van genot of genoegen, nee, zijn kreun was een kreun van pijn, van een gebroken hart, een ontembaar verlangen naar iets wat hij nooit zou krijgen. Zweetdruppels vielen van zijn gezicht, zijn bewegingen ruw, zijn ademhaling zwaar, zijn lichaam verstijfd, zijn slapen klopten, zijn spieren trilde. In Jean voerde zijn hoofd en zijn hart een oorlog. Een slagveld tussen gevoel en verstand, tussen liefde en pijn, tussen genot en zonde. Het deed pijn. De strijd was zwaar en hard tot er een laatste kreun klonk, het laatste schot werd gegeven en alles opnieuw tot rust leek te komen. Trillend liet hij zich op zijn knieën vallen en begon hij nog harder te huilen dan ooit tevoren. Alsof alle pijn, alle woede, alle jaloezie, al het verlangen zou verdwijnen samen met de tranen die een voor een zijn gezicht nat maakte.

"Vertel me, mijn kind, wat heb jij gedaan." "Ik heb gezondigd, Monseigneur." "Wat heeft u dan gedaan?" "Ik ben de zonde van lust begaan." Er rolde een traan over Jeans wang. "Ach, mijn kind, geen verdriet. Het is al goed. U bent nog jong. We zullen samen bidden om vergiffenis. Onze vader..." "Die in de hemelen zijn, geheilgd zij uw naam. Uw rijk komen. U wil geschieden op aarde als in de hemel. Geef ons heden ons dagelijks brood en vergeef ons onze schulden. Gelijk ook wij vergeven aan onze schuldenaren en leidt ons niet in bekoring..." "Maar verlos ons van het kwade. In nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti, Amen" "Amen..." De laatste traan verliet Jeans ooghoek bij het zeggen van laatste woord. Zijn zonden waren vergeven. Jean stapte naar buiten. Hij was nog maar net buitent toen hij Vallier en Simon over straat zag lopen. Simon liep achter Vallier aan en allebei lachten ze, allebei waren ze gelukkig. Simon stopte even toen hij Jean zag terwijl Vallier verder liep. Hij lachte naar hem en Jean lachte terug. Vallier kwam terug gerent en ging bij Simon staan. Toen hij Jean zag keek hij hem boos aan en gebaarde Simon mee te gaan met hem. Simon knikte zonder twijfel en de twee liepen samen verder. Jeans lach had plaats gemaakt voor een woedende blik en tranen in zijn ogen. Hij balde zijn vuisten en nam diep adem. "Amen." Herhaalde hij nog een laatste keer voor hij verder liep.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top