Hoofdstuk 2

Herschreven op 20/1/18

Dit kon niet! Nee, nee! Ze maakte een grapje, dat moest! Papa kon niet dood zijn! Niet mijn stoere, sterke papa die me altijd zou beschermen! Nee, nee! 'Nee!' schreeuwde ik. Ik rende weg, ik rende naar de trap, trap af, deur door, hal door, gang door, draaideur door, straat over, bossen in. 'Mooi, ben ik ook nog eens verdwaald!' schreeuwde ik. Ik zakte op de grond, en begon te huilen, nee, janken. Ik jankte als een klein kind dat geen snoepje kreeg, als een klein kind dat niet naar bed wilde, maar toch moest.
  De tranen rolden naar beneden, en vielen op mijn handen. Weer had ik een tintelend gevoel. Ik zuchtte en pakte een stok. Ik ging staan en gooide hem zo ver mogelijk. De stok draaide om, en kwam terug op me af. Ik wist niet hoe, maar ik ving hem. De stok tintelde in mijn hand, wat me bang maakte. Ik liet de stok op de grond vallen en liep zachtjes achteruit, lettend op de tak, alsof de stok ineens tot leven zou komen en me aan zou vallen. Wat was er met me aan de hand?! Ik draaide me om en ging tegen een boom aan zitten, huilen tot mijn tranen op waren. Ineens liepen er twee mannen langs. 'He, wat is er?' vroeg een van de mannen. Ik keek door mijn tranen heen naar de man. Niet klein, gespierd, bruine ogen, zwarte stoppelbaard, zwart haar, sportkleding aan, die is hier vast niet om mij te helpen, of om te sporten... 'Kan ik je helpen?' vroeg hij terwijl hij zijn hand uitstak. Ik schud mijn hoofd. 'Je bent duidelijk heel verdrietig. Kom maar mee, dan krijg je wat te drinken bij ons thuis.' zei de andere man. Hij is iets kleiner, maar even gespierd als de andere man. Ze leken erg op elkaar, het waren vast broers. Ik schudde nogmaals mijn hoofd. 'Echt niet? We hebben wel een hond die je kan opvrolijken.' zei de eerste man weer. 'Het mag hoor!' drong de tweede man aan. 'We bieden het niet voor niets aan he?' opperde de eerste man. 'Nee, hoeft niet.' kreeg ik uit mijn keel. 'Kom nou maar mee.' zei de tweede man, iets minder aardig.
  Ik stond op, en deed alsof ik meeliep. Ik liep achter ze, maar was niet van plan met ze mee te gaan. Ik begon te rennen, de andere kant op. De mannen merkten het meteen, en renden achter me aan. Ik begon te roepen. 'Help!' riep ik. Ik voelde dat iemand mijn arm pakte, mijn andere arm werd ook gepakt. 'Laat me gaan!' schreeuwde ik. 'Meisje, rustig! We doen je niks!' stelde de eerste man me gerust, nu aardig. 'Nee, laat me met rust!' riep ik. Ik begon te trappen. 'Meisje, meisje!' riep de tweede man. 'Rustig maar! We doen je niks, als je meewerkt!' zei de tweede man. 'Nee! Ik ga niet mee om jullie viezeriken een plezier te doen!' schreeuwde ik. Ik spartelde en spartelde, maar de mannen waren te sterk. 'Laat. Me. Gaaaan!' schreeuwde ik, maar terwijl ik het woordje "gaan" heel lang uitsprak, gebeurde er iets onvoorstelbaars. Er was fel licht, en tintelingen stroomden door mijn hele lichaam. Ik voelde de armen niet meer, en hoorde alleen maar geschreeuw, dus begon te rennen.
  Zodra ik een bekend stukje zie, rende ik erop af. Ik rende zo snel mogelijk naar huis, ook al wist ik niet precies waar ik was. Ik hoorde ineens een helikopter boven me, en keek wat ze aan het doen waren. Een helikopter met overal camera's, ze filmden dit! Ik rende nog sneller, maar raakte uitgeput. Ik liep naar het treinstation wat een stukje verder in zicht kwam, vanaf daar wist ik de weg naar huis.

Na tien minuten lopen was ik bij het treinstation, en begon ik weer te rennen. Ik rende naar huis toe, en bedacht me dat de helikopter gelukkig weg was. Ik schrok toen er ineens een brandweerwagen langs scheurde, met sirenes en zwaailichten, gevolgd door een politiewagen. Ook volgde er een ambulance. Dat moest heftig zijn.

———

Ik kwam uitgeput thuis aan, en klopte op de deur. 'Hazel!' riep mam. 'Waar was je?!' riep ze, deels boos, deels opgelucht en deels verdrietig, dat laatste waarschijnlijk van pap. 'Ik rende naar het bos, en-' Ik kreeg de zin niet af doordat ik in tranen uitbarst. Mama nam me in een knuffel. 'Laat het maar even bezinken, en vertel het straks maar. Konden we nu maar even naar de bossen om rustig te wandelen om een frisse neus te halen. Bosbrand.' zuchtte mam. Ik dacht niet na over wat ze zei en liep naar boven.

———

'Hoi.' zei mijn moeder, terwijl ze mijn kamer inliep. Clyde liep achter haar aan. Hij heeft gehuild, dat zag ik nu al. 'Ik wil even praten.' mompelde mam. 'Oké.' kwam er moeilijk uit. 'Ik wil dat jullie weten, dat Gerard niet door jullie is gestorven. Hij had blijkbaar al heel lang botkanker, maar dat wist hij zelf ook niet. Hij had nooit ergens last van, dus we konden het niet weten.' legde mam uit. 'Maar toch voelt het als onze schuld! We hebben hem zo boos gemaakt! Hij is gestorven, met ruzie. Niemand wil zo dood gaan!' riep Clyde, waarna hij weer in tranen uitbarstte. Eerlijk gezegd voelde ik me niet eens meer schuldig. Ik voelde me gewoon heel erg raar, alsof ik niet bij hen hoorde te zijn nu. Het was alsof ik tussen vreemde mensen zat. 'Hazel, hoe denk jij erover?' vroeg mam. 'Ik voel me anders dan jullie.' mompelde ik. Mam keek me kwaad aan. 'Begin daar nou niet steeds over!' riep ze. 'Maar het is zo! Telkens als ik water aanraak, tintelt alles! Vanmiddag, vlak voordat ik bijna werd meegenomen door kínderlokkers, tintelde alles! En er was fel licht! Onderweg naar huis werd ik door een helikopter achtervolgd en gefilmd! En toen ik thuis kwam van het bos, hoorde ik dat het in brand stond! Maar nee, ik mag niet zeggen dat ik me anders voel, want dat maakt iedereen mee, toch?' riep ik gefrustreerd. 'Hazel je handen!' schreeuwde mam. Clyde deinsde achteruit. Ik keek naar mijn handen. Ze stonden in brand, en het tintelde.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top