🧊Hoofdstuk 13: Verstijft

Frapperen: Koelen met ijs

***

Angst grijpt me bij mijn keel wanneer ik achter Noah aan ren naar de hooischuur van David. De vlammen in de verte lijken met de seconde groter te worden, wat mijn verleden alleen maar dichterbij me brengt.

De brand. Mijn moeder. Het verlies wat het bracht. Zo verwoestend.

"Noah! Wacht!" roep ik, maar zijn pas is veel sneller dan de mijne.

Als ik dichterbij de schuur sta, kan ik de warmte van de vlammen voelen. Een rilling trekt langs mijn huid wanneer de geur van verbrand gras me tegemoet komt en de rooklucht me laat hoesten.

Ik houd mijn hand voor mijn mond en stap voorzichtig dichterbij, waar ik Noah kan zien rennen met een brandslang.

"Bel 112!" roept hij, maar mijn handen verstijven als ik mijn telefoon uit mijn achterzak haal.

De felheid van de vlammen beknelt me en brengt me terug naar de nacht dat mijn leven veranderde. Verstomd staar ik naar het scherm in mijn handen, maar bellen lukt niet.

Shit. Shit. Shit! Is het enige wat ik denk, waarna Noah de telefoon uit mijn hand rukt. "Finn! Waar ben je mee bezig?"

Hij toetst het noodnummer in via de SOS-knop en drukt de mobiel tegen mijn borst aan. "Zeg ze waar je bent en dat ze met spoed de brandweer sturen!" instrueert hij, waarna hij de brandslang weer oppakt en naar de schuur toe rent in een poging de vlammen te temmen.

"112, Wat is uw noodsituatie?" hoor ik uit de luidspreker komen, maar mijn ogen blijven gericht op het vuur. "Kunt u me horen?"

Mijn vingers trillen en voor even lukt het me niet de woorden uit te spreken die op het puntje van mijn tong liggen. Dan voel ik plotseling een hand op mijn schouder. Het is Maria.

"Hallo?" vraagt ze. Ze neemt de mobiel over en beantwoordt de vragen van de centralist, terwijl ik verstijft toekijk hoe de schuur in vlammen opgaat.

Dan is Noah terug. Gefrustreerd gooit hij de brandslang op de grond, zijn gezicht en blouse zitten onder de as en zijn wangen gloeien van zijn inspanning. "Verdomme! Er komt geen water uit en de katten zitten nog binnen!"

"Het heeft geen zin, Noah! Laat het gaan!" roept Maria, die haar neef naar achteren trekt.

"Nee! Ik laat ze niet alleen!" schreeuwt hij hysterisch. "Ze zijn mijn verantwoordelijkheid."

Voordat Maria er wat aan kan doen, trekt Noah zijn blouse uit en houdt deze voor zijn gezicht.

"Oh mijn god, Noah! Nee!" roept Maria, die hem opnieuw probeert weg te houden van het vuur, maar daar niet in slaagt. "Noah!"

De wereld lijkt stil te vallen terwijl Noah in de vlammenzee verdwijnt. Het is alsof alles in me bevriest. Alsof ik plots in een slechte film beland ben.

Maria's gehuil klinkt op de achtergrond, maar bereikt me nauwelijks. Mijn hart bonkt zo luid dat het alles overstemt. Het enige wat ik zie, is de vurige hel waar Noah in verdwijnt. 

"Nee," mompel ik, mijn handen trillend van angst. Mijn moeder. De brand. Het verlies. En nu Noah. 

De seconden rekken zich uit tot een eeuwigheid. Elke nerveuze ademhaling voelt als een nieuwe klap in mijn borst. Ik wil naar voren rennen, maar mijn benen weigeren. Maria grijpt mijn arm en houdt me tegen, alsof ze mijn gedachten kan lezen. 

Dan hoor ik het. Een schreeuw. Mijn hart slaat over. Maar voordat de paniek me helemaal overneemt, zie ik een gedaante verschijnen in de opening van de schuur. Noah. 

Hij strompelt naar buiten, zijn borstkas gaat hevig op en neer. In zijn armen klemt hij de twee katten en de kitten vast, hun vacht zwartgeblakerd, maar levend. Maria gilt van opluchting en rent op hem af.

Ze slaat haar armen om hem heen en begint hem in het Braziliaans toe te snauwen, haar stem trilt van woede en opluchting. "Você é louco! Nunca mais faça isso, Noah! Você poderia ter morrido! Está me ouvindo?"

Hij laat zich half door haar omhelzing ondersteunen, zijn ademhaling zwaar, zijn gezicht zwart van de rook. De huid op zijn armen is rood van de hitte.

"Ze zijn veilig," zegt hij, zijn stem schor. 

Maria slaat hem tegen zijn schouder, alsof ze hem wil straffen voor zijn roekeloosheid, maar daarna barst ze in huilen uit en klampt zich aan hem vast. 

Ik voel iets in me knappen. Mijn ademhaling versnelt en ik kijk naar de schuur die nog steeds brandt. De vlammen likken aan de overgebleven balken en dikke rookwolken stijgen op naar de hemel. Mijn blik blijft hangen bij wat binnenin ligt. Mijn moeder's fotoalbum. Het enige wat ik nog van haar heb. 

Ik beweeg voordat ik erover na kan denken. Mijn benen nemen het over en ik sprint naar de schuur, mijn verstand op nul, als een obsessie die ik niet los kan laten.

"Finn! Nee!" roept Noah me nog na, maar ik hoor nog enkel mijn eigen hartslag kloppen in mijn borst. Ik moet het halen. Ik moet dat album halen. 

De hitte slaat me in mijn gezicht als ik dichterbij kom. Mijn voeten glijden over het gras, maar ik blijf doorgaan. De schuur is een vuurzee, maar dat maakt niet uit. Niets anders doet ertoe. 

Een krachtige hand grijpt me plotseling bij mijn schouder en rukt me met brute kracht terug. Ik struikel achteruit en draai me om. Noah torent boven me uit, zijn gezicht donker van rook en woede, zijn ogen wild. 

"Ben je helemaal gek geworden?!" brult hij. Hij schudt me door elkaar, alsof hij me wil dwingen om weer bij zinnen te komen. "Je gaat dood daarbinnen, Finn! Wat denk je dat je aan het doen bent?" 

"Mijn moeder's album!" schreeuw ik. Mijn stem slaat over. Ik voel de tranen over mijn wangen lopen, vermengd met koud zweet en adrenaline. "Het is het enige wat ik nog van haar heb! Het enige!" 

Zijn grip verstevigt en hij kijkt me recht in mijn ogen. "Ik snap het," zegt hij, zijn stem rauw, "Maar dit gaat je moeder niet terugbrengen. Niks is dat waard, Finn. Helemaal niks." 

Ik worstel me uit zijn greep en probeer me los te rukken, maar hij is sterker. "Laat me los!" 

"Nee," gromt hij, zijn greep blijft onverzettelijk. "Ik heb al genoeg verloren."

Zijn woorden snijden door me heen. Het is alsof de hitte van de schuur nu binnenin me brandt, alles overspoelt. Mijn kracht zakt uit me weg en ik blijf staan, hijgend, terwijl de tranen mijn shirt natmaken. 

Noah trekt me naar zich toe, zijn armen stevig om me heen. "Het spijt me," fluistert hij. "Maar je moet dit laten gaan." 

Ik blijf staan en druk mijn gezicht tegen zijn schouder aan. Zijn geur is een mengeling van as, zweet en iets volledig Noah en het voelt veilig. Warm. Mijn paniek ebt langzaam weg, vervangen door uitputting en een bepaalde emotionele verlamming die ik niet anders kan omschrijven dan rouw.

De sirenes van de brandweer klinken in de verte, maar ik hoor ze nauwelijks. Alles wat ik voel, is Noah's grip - stevig en vastberaden, alsof hij weigert me los te laten, wat er ook gebeurt. En voor het eerst sinds de vlammen me terug naar het verleden sleurden, voel ik dat ik weer kan ademhalen.

***

"Gaat het?" vraagt de ambulancebroeder aan Noah, wanneer ik nerveus toekijk hoe hij Noah's bovenarm behandelt met koelzalf. "Ik hoorde wat er gebeurd is."

Noah zit op een brancard. Hij ziet er verslagen uit: zijn handen rusten in zijn schoot en zijn blik is wat versomberd. Ik zie hoe zijn kaak zich aanspant, wanneer de broeder een gevoelige plek huid raakt.

"Ik weet dat het dom was om naar binnen te gaan, maar ik ben blij dat de katten het gered hebben," zegt hij, terwijl hij naar de brandwond op zijn arm kijkt. "Ik hoop dat ze snel geholpen worden aan een eigen thuis."

De broeder knikt. "Dat moet haast wel. De dierenambulance zal goed voor ze zorgen."

Ik denk aan de katten en hun zwartgeblakerde vachtjes. De kitten zag er nog het meest gehavend uit, toen deze uit de vlammenzee direct was gaan krijsen. Arme beestjes.

"Als je dit maar nooit meer doet. Je hebt echt geluk gehad," zegt de broeder, die Noah's arm verbind. "Als je langer binnen geweest was, had je nu derdegraads brandwonden. En dan heb ik het nog niet eens over de rookvorming en je longen."

Noah's eigenwijsheid verdwijnt, wanneer hij zich beseft dat de consequenties van zijn actie veel erger hadden kunnen zijn dan nu. "Ik weet het."

De broeder legt wat uit over slachtofferhulp, wat Noah uiteraard weigert, waarna de broeder ons een fijne avond wenst. Vervolgens richt een medewerker van de brandweer zich op ons. Achter hem is te zien dat de vlammen uitgeblust zijn en een zwarte ravage van as achtergelaten hebben. Er is amper wat van de hooischuur overgebleven.

"U bent meneer de Boer?" vraagt de brandweerman aan me, die zijn helm onder zijn oksel klemt en zijn arm naar me uitsteekt.

Ik knik en schud zijn hand. "Finn de Boer. Bedankt voor de snelle hulp."

De man lacht warm, maar zakelijk. "We doen gewoon ons werk."

Noah komt bij me staan, zijn blik is scherp en bedachtzaam. "Weten jullie al hoe de brand ontstaan is?"

De brandweerman blikt kort achter zich, maar schudt zijn hoofd. "Nee. We hebben niets gevonden wat een oorzaak kan aanwijzen. We zien wel vaker dat het een probleem met elektra kan zijn met dit soort oude schuren."

Noah klemt zijn hand rond zijn verbonden arm en fronst, zijn wenkbrauw opgetrokken in verbazing. "De brandslang deed het ook niet, maar die heeft David vorig jaar zelf nog laten keuren."

De man beweegt zijn mondhoek omhoog in een uitdrukking van focus. "Dat is wel apart, ja. Er zat een gat in de haspel toen mijn collega probeerde toegang te krijgen tot het waterreservoir. Uiteindelijk was het geen probleem, maar ik maak het amper mee dat een haspel niet werkt."

Noah's gezicht vertrekt van ongeloof. "Dus er moet wat aan gedaan zijn? Zo'n gat ontstaat toch niet zomaar?"

De man lijkt niet goed te weten wat hij met de informatie moet doen. "Ik denk niet dat u daar nu nog achter zal komen. Hier in de weilanden,
zonder cameratoezicht?"

Een vreemde sensatie bekruipt me en maakt me misselijk van angst. Wat als iemand de slang opzettelijk stukgemaakt heeft?

"Wij gaan in elk geval weer verder. Hopelijk kunt u wat regelen met uw verzekering. In elk geval succes met de schade en de verwerking van de situatie," zegt de brandweerman, die vervolgens samen met zijn collega's weer vertrekt.

De meeste hulpdiensten laten ons alleen, waardoor Noah en ik voor een kort moment samen naar de restanten van de hooischuur kijken.

Wanneer we oog in oog staan met de verwoesting, breekt er iets in me. Ik denk aan mijn moeders fotoalbum en de andere spullen van mijn vader die verloren gegaan zijn. Alsof Wouddorp zijn bestaan volledig probeert uit te wissen.

"Het spijt me dat ik je album niet heb kunnen redden," zegt Noah, die zich tot me keert en me aankijkt met een mix van bezorgdheid en empathie. "Misschien vinden we morgen nog wat terug."

Ik werp mijn blik omlaag, zonder enige hoop. "Dat denk ik niet."

Het is kort even stil terwijl we staren naar wat geweest is. Naar de uitgebrande balken, restanten van gereedschap en kapotte scharnieren. Ergens biedt het me een bepaalde afronding die ik niet goed kan omschrijven, maar ik voel alleen verdriet.

"Bedankt dat je me niet naar binnen liet gaan," fluister ik. Mijn vingers trillen nog steeds van de adrenaline. Ik had er niet meer kunnen zijn.

"Het was een natuurlijke reactie," zegt Noah dan, waarna hij kort van me wegkijkt. "Maar ik wilde jou niet ook nog verliezen."

Zijn woorden raken me op plekken waarvan ik niet wist dat ik ze kon voelen - kon begrijpen. Alsof ik net zo goed als hij weet hoe het is om alles in je leven constant maar te moeten verliezen.

"Je bent een held, weet je, dat je de katten gered hebt," zeg ik. Een kleine glimlach trekt aan mijn mondhoek. "Een domme held, dat wel, maar zonder jou waren ze er niet meer geweest."

Noah haalt zijn schouders op. "Liever een domme held dan een keukenprinses."

Ik kijk hem aan en zie hoe zijn blik verandert van somber naar de speelse, vervelende zelfverzekerde grijns die ik steeds beter begin te begrijpen.

Voordat ik er erger in heb voel ik een zenuwachtige kriebel in mijn onderbuik ontstaan; een scherpe hitte die door mijn lijf heen vloeit, waar ik in man en macht tegen probeer te vechten, maar niet van kan winnen.

Noah's donkere ogen laten me duizelen en voor een kort moment heb ik het idee dat hij dwars door mijn gevoelens heen kijkt.

"Is er iets?" vraagt hij dan.

Ik probeer mezelf uit de situatie te redden door naar zijn verband te staren. "Ik vroeg me alleen af of je veel pijn had aan je arm."

"Het is niets," zegt hij, waarna hij zijn hand van zijn verband laat glijden. "Het zeurt, maar het is oké."

Ik denk terug aan ons pannenkoeken-moment in de keuken en mijn verbrande hand. Hoe Noah ondanks zijn harde karakter, toch zorgzaam kan zijn als het nodig is. Het valt me steeds meer op dat zijn ergernis en explosiviteit een façade is die zijn zachtheid probeert te verbergen.

Het gesprek stokt een moment. Noah kijkt naar de smeulende restanten van de hooischuur, zijn kaken gespannen, alsof hij de verantwoordelijkheid van dit alles op zijn schouders voelt drukken. Dan breekt hij de stilte.

"Ze gaat me vermoorden, weet je dat?" zegt hij met een kleine glimlach. Zijn stem klinkt rauw, maar er is een vleug van humor in zijn woorden.

Ik kijk hem aan. "Wie? Maria?"

Hij schudt zijn hoofd en draait zich langzaam naar me om, zijn grijns iets breder nu. "Mijn moeder. Je had haar net eens moeten zien. Alsof ik al in mijn grafkist lag."

Ik probeer mijn lach in te houden, maar het lukt me niet. Ondanks de chaos, het verdriet, en de angst van de afgelopen uren, breekt zijn opmerking door mijn somberheid heen.

"Ze was vast gewoon geschrokken," zeg ik, terwijl ik naar zijn verbonden arm wijs. "Maar ze draait wel weer bij. Jullie zijn een hechte familie."

Noah lacht, maar er zit iets zachts in zijn ogen wanneer hij me aankijkt. "Dan ken je mijn moeder nog niet goed genoeg. Nu ze weet dat ik leef blijft ze nog zeker een paar dagen boos op me."

"Misschien vergeeft ze je als je onze mascotte wordt," zeg ik plagerig, ergens nog steeds benieuwd of hij het uiteindelijk zal doen.

Noah lacht aanstekelijk. "Zelfs dat zal niet genoeg zijn, maar we houden van elkaar."

En dat is precies wat hem zo Noah maakt: dom, dapper en onuitstaanbaar... maar altijd met zijn hart op de juiste plaats.

***

Die nacht lig ik wakker in het bed dat inmiddels vertrouwd aanvoelt, maar mijn gedachten blijven onrustig. De geur van rook lijkt nog steeds in mijn kleren te hangen, alsof de vlammen zich niet alleen meester hebben gemaakt van de schuur, maar ook van mijn hoofd.

Alles voelt zwaarder dan normaal, alsof de brand iets in beweging heeft gezet dat ik nog niet kan begrijpen.

Mijn blik glijdt naar het raam, waar de maan haar zilveren licht op de weilanden werpt. Het is kalm buiten, alsof de wereld zich niets aantrekt van wat wij vandaag hebben verloren.

Ik sluit mijn ogen, maar de beelden van Noah, zijn arm in verband, en de verkoolde restanten van de schuur flitsen telkens weer voorbij.

"Misschien vinden we morgen nog wat terug," had Noah gezegd. Maar ik weet dat er niets over is. Niet van de schuur. Niet van wat ik ooit probeerde te bewaren.

Met een diepe zucht draai ik me om. Er is geen ruimte voor slaap vannacht, alleen voor de pijnlijke wetenschap dat ik opnieuw een stukje van mijn verleden moet loslaten.

***

De volgende ochtend zit ik met de Moreno's aan het ontbijt, maar de gezellige en levendige sfeer die er al heel de week heerst, is ver te zoeken.

De brand heeft duidelijk een impact gehad op de familie. Ik merk het vooral aan Maria, die met een nietszeggende blik aan tafel zit zonder ook maar één hap van haar boterham te eten. Ze is stiller dan normaal, in haar roze overall. Haar normale bubbelende karakter mist aan alle kanten en ze heeft dikke wallen onder haar ogen staan die haar slaaptekort bevestigen.

Flavio is met Clara naar de film om haar wat af te leiden van de moeilijke sfeer, wat maakt dat het nog stiller is in huize Moreno, dan het al was.

Noah zit aan het uiteinde van de tafel. Hij komt net uit bed, zijn haren nog warrig van zijn eigen nacht. Het verband wat om zijn bovenarm zit, herinnert me direct aan de vlammenzee van gisteravond.

Noah zit erbij als, tja.. Noah?

"Waarom zoveel sippe gezichten deze ochtend? Hoe vaak moet ik nog zeggen dat ik oké ben," zegt hij, zijn stem beladen met ergernis. "Er is niemand dood. De schuur is stuk. Big deal."

Hij neemt een slok van zijn koffie en staart naar Maria, die duidelijk niet opfleurt van zijn commentaar.

"Zo makkelijk was het niet Noah, om jou te zien verdwijnen in een muur van vuur," sist Maria. Ze staat op van tafel, haar lippen in een strakke lijn.

"En ik kwam er ook weer uit. Of ben je dat stuk vergeten?" vraagt Noah, op zijn eigen, empathieloze manier.

Maria's mondhoeken rekken omlaag. "Neem het leven toch eens serieus! Wat jij gisteren deed, is niets om trots op te zijn."

"Ik zeg toch niet dat ik er trots op ben?" kaatst Noah terug. Hij verheft zijn stem en slaat met zijn hand op tafel. "Maar jullie overdrijven."

Maria zucht en staat op van tafel. "Kijk naar jezelf! Ziet dat eruit als verantwoord?" Ze wijst naar zijn arm. "Flavio had het bedrijf nooit op jouw naam moeten zetten."

Daarna verdwijnt ze door de achterdeur naar de koeienstallen. De deur zwaait dicht met een harde knal.

Noah vestigt zijn blik op tafel en bromt. "Het is verdomme niet alsof ik het expres deed!"

Dan loopt Sofia de woonkamer in. In haar handen houdt ze dezelfde EHBO-koffer vast als die Noah gebruikt had voor de brandwond op mijn hand. Ze zendt hem een doordringende blik.

"We zijn geschrokken, Noah. Maria al helemaal. Je moet niet vergeten dat je veel voor haar betekent," zegt ze, waarna ze de koffer op tafel legt. "Toen Clara er nog niet was, was jij haar favoriete bezigheid. Geef haar de tijd om dit te verwerken."

"Maar er valt niets te verwerken!" brult Noah, die zijn geduld niet meer kan bewaren. "Ik wist dat dit zo zou gaan! Waarom kunnen jullie niet gewoon blij zijn dat het over is?"

Sofia's ogen vernauwen wanneer ze hem aankijkt. "Cuidado com as palavras que você usa e com o tom de voz!"

Ze raken in een verhitte discussie, waar ik niets van versta. Ze praten volledig in het Portugees, de ene zin nog feller van toon dan de ander.

"Klaar nu!" zegt Sofia na een tijdje. "Je kijkt maar hoe je je aan kan passen en daarmee is het uit!"

"En wat krijg ik daarvoor terug?" vraagt Noah, zijn toon nog net zo luid als eerst. "Juist. Helemaal niets."

"In dit huis helpen we elkaar," zegt Sofia, die de krant van tafel pakt. "Als iemand niet voor zijn eigen familie zorgt, vooral voor zijn huisgenoten, heeft hij het geloof verloochend en is hij erger dan een ongelovige."

Ik herken haar woorden. Timotheüs 5:8. Dezelfde passage waar mijn moeder, mijn vader altijd aan herinnerde.

"Ik heb jullie niet nodig. Niet altijd," zegt Noah, die zijn ogen kort afwendt van tafel. "Daarmee verloochen ik helemaal niets."

Sofia zucht. "Prima. Wees maar weer eigenwijs. Dan doe je dit lekker zelf."

Sofia suggereert naar de EHBO-doos en  verdwijnt vervolgens naar buiten, waarschijnlijk om Maria te troosten na haar emotionele vertrek van tafel.

"Verdomme!" Noah's wangen zijn rood van het discussiëren, wanneer hij uit frustratie grof het verband van zijn arm af trekt.

"Noah -" stamel ik, maar hij luistert niet.

Wanneer het verband meegeeft, drukt hij zijn kiezen op elkaar om een pijnkreet te verdoezelen.

"Doe normaal!" zeg ik. Ik sta op en duw zijn hand uit de weg. "Als je zo doorgaat zit je straks met een infectie."

Ik pak het verband van tafel en haal voorzichtig de schaar uit de EHBO-doos. Noah kijkt me aan, zijn ogen donker en scherp, alsof hij elk moment weer kan ontploffen. Toch laat hij het toe.

"Je hoeft me niet te helpen," mompelt hij, maar zijn stem mist de harde rand die er net nog was.

"Wat wil je dan? Met één hand je eigen arm verbinden," vraag ik kalm, terwijl ik het oude verband voorzichtig losmaak. Zijn huid is rood en geïrriteerd, maar de wond lijkt niet erger geworden sinds gisteravond. "En je kan trouwens best wat empathie opbrengen voor Maria."

"Zij is degene die zegt dat ik niet verantwoordelijk ben," sist Noah. Het zit hem duidelijk meer dwars dan ik dacht. "En dan ben ik degene die empathie moet opbrengen voor een ander? Ik liep door dat vuur, Finn. Niet zij."

Ik haal een watje uit de EHBO-doos. "Je weet heus wel dat Maria die dingen zegt omdat ze zich zorgen maakt om je en ik snap best waarom."

"Hoezo?"

"Omdat je de laatste tijd nogal licht ontvlambaar bent? Omdat je alles alleen doet en je super verantwoordelijk voelt?" zeg ik, alsof er niet nog duizend voorbeelden zijn die ik kan gebruiken.

Noah kreunt wanneer ik probeer de rand van zijn wond te ontsmetten. "Voorzichtig!"

Ik bijt op mijn tong om te voorkomen dat ook ik mijn geduld met hem verlies. "Het enige wat ik zeg, is dat je familie om je geeft en dat jij ook wel weet dat je er alles aan doet om dit bedrijf te runnen. Je hoeft niet altijd alles alleen te doen. Je kan ook waarderen dat je een familie hebt, die je kan helpen. Niet iedereen kent die luxe."

Noah zegt niets. De stilte tussen ons voelt zwaarder dan normaal, alsof er meer in de lucht hangt dan alleen de spanning van de ruzie van eerder. Terwijl ik de rest van zijn arm schoonmaak met ontsmettingsmiddel, voel ik zijn blik op me branden. Mijn vingers trillen licht, maar ik doe mijn best om me te concentreren.

"Je hebt zachte handen," zegt hij dan, zijn stem laag en een tikkeltje hees. "Ik dacht dat de handen van chefs juist ruw waren."

Mijn ogen schieten naar zijn gezicht. Hij kijkt me aan, zijn blik intens, alsof hij iets probeert te peilen. Ik slik en dwing mezelf om me op het verband te focussen.

"Ik ben ook nog geen chef," zeg ik, terwijl ik nieuwe gaasjes op zijn arm leg. Mijn hart bonkt in mijn borst. Zijn aanwezigheid voelt verstikkend, maar ook opwindend. Ik vloek in stilte om mijn eigen gedachten. "Na de zomer ga ik pas echt leren koken."

"Finn." Zijn stem breekt door mijn concentratie heen. "Je kan heerlijk koken. Daar heb je toch geen opleiding meer voor nodig?"

Ik kijk op. Hij is dichterbij dan ik doorhad. Voor een moment lijkt het alsof hij iets wil zeggen, maar hij zwijgt. De afstand tussen ons voelt ineens veel te klein en de spanning neemt toe.

"Misschien," zeg ik, al weet ik dat geen enkel restaurant iemand aanneemt zonder diploma. "Maar ik wil gewoon een vak leren. Management is gewoon niet mijn ding."

Noah's donkere ogen lichten op wanneer de zonnestralen van buiten op zijn gezicht dansen. "Volgens mij ben jij veel te slim om je leven te vergooien in een restaurantketen."

Mijn vingers branden op zijn huid wanneer ik hem aankijk. "Denk je?"

Zijn blik bestudeert wederom het litteken onder mijn oog. Ik weet niet waar hij aan denkt, maar het gaat diep. "Ja. Ik denk dat je jezelf veel blijer maakt met een eigen restaurant."

Wanneer ik merk dat mijn ogen afdwalen naar zijn lippen en hals, creëer ik meer afstand tussen ons en ruim ik de EHBO-koffer op. "Alsof ondernemen zo makkelijk is."

"Wij doen het toch ook?" zegt Noah, die zijn arm op en neer buigt en zijn nieuwe verband bestudeert. "Het lijkt ingewikkelder dan het is en ik denk dat je er echt wel wat van kan maken."

Ik draai me om en leun tegen de tafel aan, terwijl ik nadenk over Noah's suggestie. Zou ik dat willen? Een eigen restaurant?

"Mijn moeder zou het geweldig gevonden hebben, maar ik weet het niet. Mijn kookkunsten zijn echt niet zo goed als je denkt," zeg ik, ook al lijkt de vrijheid van een eigen zaak me geweldig.

Dan pakt Noah plots mijn hand vast. Mijn lijf reageert direct op zijn contact. Eerst vraag ik me af waarom hij het doet; maar al snel draait hij mijn hand om zodat hij mijn handpalm kan bekijken. "Dat ziet er al beter uit."

De grove textuur van zijn huid verbaast me niets, maar het doet wel wat met me. Zijn vingers vegen langs de vervelling op mijn hand. "Nu maar hopen dat jouw EHBO-skills net zo goed zijn als die van mij."

Voordat ik wat kan antwoorden, wordt ons gesprek abrupt verstoord door het geluid van de deurbel.

Noah zucht, laat mijn hand los en staat op uit zijn stoel om de voordeur te openen. Wanneer hij open doet, staat dominee Postma op de stoep. Zijn vriendelijke glimlach en keurige toga passen niet bij de chaos van de afgelopen dagen, maar zijn ogen verraden een oprechte bezorgdheid.

"Dominee," zegt Noah. Hij klinkt nogal verrast. "Kom binnen."

Postma knikt en stapt over de drempel heen. Zijn blik glijdt snel over me heen als hij de woonkamer in loopt, net lang genoeg om me op te merken. "Noah," zegt hij warm. "Ik kwam even langs om jullie sterkte te wensen na de brand."

Zijn woorden zijn vluchtig, alsof hij eigenlijk ergens anders voor komt.

"Dank u. We waarderen dat u langskomt," zegt Noah.

De dominee's blik blijft kort hangen op Noah's verbonden arm. "Ik hoorde over wat er gebeurd is gisteravond. Het spijt me om te zien dat jullie zoveel verloren zijn."

"Het is wat het is," antwoordt Noah, die wat onverschillig zijn schouders ophaalt. "We zijn er tenminste nog."

De dominee knikt bedachtzaam en richt zijn aandacht weer op mij. "Hoe gaat het nu met de boerderij van David? Er gaan geruchten in de gemeenschap over renovaties."

Ik voel Noah's blik naar me verschuiven, maar ik houd mijn ogen op de dominee gericht. "We zijn inderdaad bezig met renovaties. Daarom ben ik nog een paar weken in Wouddorp."

"Ah." De dominee knikt langzaam, alsof hij iets overweegt. Zijn ogen dwalen kort af naar mijn gezicht, en ik zie een glimp van iets wat ik niet goed kan plaatsen. "Weet je, er is veel interesse vanuit de kerk om de boerderij over te nemen. Het zou een prachtige locatie zijn voor gezamenlijke projecten."

Ik frons. "Dat klinkt mooi, maar Noah en ik zijn nog niet zover. Er moet nog veel gebeuren en we hebben nog geen bestemmingsplan."

"Uiteraard," zegt Postma. "Het is maar een idee."

Hij kijkt me aan. Vanachter zijn gouden brilmontuur, lijkt het net of hij zijn blik verscherpt. "Hoe gaat het verder met je, Finn? Het moet een zware tijd voor je geweest zijn, sinds David's heengaan. Ik had nooit gedacht dat je nog terug zou komen naar de gemeenschap."

Ik voel me plotseling zo ongemakkelijk onder zijn doordringende blik, dat ik amper weet hoe ik moet reageren. "Het gaat wel. Ik probeer me nu vooral te richten op de renovaties en het dorpsfestival van morgen."

De dominee knikt afwezig, alsof hij niet echt luistert. Hij recht zijn rug en kijkt naar Noah. "Jullie doen mee aan de bakwedstrijd, toch? Ik hoorde dat Sofia wat nieuws gaat proberen dit jaar."

Noah knikt. "Ze heeft me gedwongen om haar mascotte te zijn, dus ik kan helaas niet anders."

De dominee lacht en steekt zijn hand uit naar mij. "Succes dan. En laat het me weten als jullie meer duidelijkheid hebben over de boerderij. Ik wens jullie sterkte en alle goeds."

Voordat hij wegloopt, stelt hij me nog één vraag. "Voordat ik het vergeet. Je bent altijd welkom in de Oostkerk, Finn. We zijn er voor iedereen. Ook hen die hun geloof kwijtgeraakt zijn."

Hij vertrekt abrupt, zonder verdere uitleg en laat een ongemakkelijke stilte achter. Noah kijkt me aan, zijn wenkbrauw opgetrokken. "Wat was dat?"

"Ik heb geen idee," zeg ik, terwijl ik naar de dichte deur staar.

Ik schud mijn hoofd en kijk naar buiten, naar de ochtendzon die langzaam de restanten van de hooischuur in de verte verlicht. Voor een moment lijkt alles kalm, maar ik weet dat de vragen die deze brand heeft achtergelaten ons nog lang niet zullen verlaten. En ergens, diep vanbinnen, weet ik dat de antwoorden misschien wel dichterbij liggen dan ik wil toegeven.

***

Dat was H13. Op naar H14; het festival! Wat zal daar gebeuren? En lukt het Noah en Finn om de kist van David open te breken?

Vraag: wat maakt dat Noah toch besloot om de brandende schuur in te rennen?

Xx Claire

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top