Proloog

Cavazius

Het koele metaal verzachtte zijn angst, troostte hem op een manier zoals alleen zijn ouders dat konden. Het was zijn enige houvast in een wereld die ten onder ging.

Het vuur sloeg snel om zich heen. Binnen enkele seconden stond het dorp in brand; muren werden verpulverd onder luid gekrijs van de dorpelingen, en dieren die geen kant op konden kwamen verschrikkelijk aan hun einde. Maar het vuur was niet het ergste. Dat waren de asdeeltjes die het dorp omhulden in een giftige deken en die de ogen van de jongen lieten branden.

Het monster had hem eindelijk gevonden. Hij kneep hard in de ring, zodat het een afdruk achterliet in zijn handpalm.

Zoekend keek hij om zich heen. Het vuur had hem van zijn vader gescheiden, waardoor hij er alleen voor stond. Hij hoorde nog wat zijn vader naar hem had geroepen: 'Zoek dekking!' Maar waar moest hij zich verstoppen als elk plekje zijn dood betekende? De jongen begon zachtjes te snikken. Er was geen spoor van zijn vader te bekennen en de tijd begon te dringen. Op de een of andere manier moest hij proberen een uitgang door het vuur te vinden. Zonder precies te weten waar hij naartoe ging, rende de jongen een kant op dat min of meer vrij was van het vuur. Alles in zijn lichaam schreeuwde naar hem om meters te blijven maken. Alles was beter dan stilstaan. Het zou hem een te makkelijke prooi maken. Dus de jongen rende, en rende, zelfs wanneer hij dacht niet meer te kunnen, vond hij de energie om door te gaan.

Het was nog steeds zwart om hem heen, maar de brandende warmte leek minder te zijn geworden. De jongen stond voorovergebogen uit te hijgen, terwijl sterretjes in zijn gezichtsveld zweefden. Zijn hand gleed automatisch naar zijn jaszak waarin de ring zat. Hij had de ring van zijn vader gekregen om zijn magie in toom te houden. Het had zijn redding betekend. Wanneer de jongen de ring bij zich had, kwam alles goed. Het zou het monster in hem op afstand houden, net als alle monsters daarbuiten.

Het was stil om hem heen. Te stil. Zwaar ademhalend rechtte de jongen zich. De jongen had gehoopt op stilte, maar het gaf hem nu een onrustig gevoel. Als de jongen gegil hoorde, betekende dat dat er leven was. Voor zijn geestesoog zag hij hoe iedereen bedolven lag onder een laag roet, niet meer in staat om om hulp te roepen. Het beeld maakte hem misselijk. 'Papa,' fluisterde de jongen. Zijn blik schoot naar het dorp dat hij achter zich had gelaten, het dorp dat volledig van de kaart was geveegd. Hij was de reden voor de verwoesting van Cavazius.

Met een trillende hand pakte de jongen de ring uit zijn zak. Hij had een kans om het monster te verslaan als hij al zijn magie binnen zou laten. Het zou niet zonder consequenties zijn. De ring en hij moesten bij elkaar blijven en toch was hij zodanig in paniek dat hij overwoog ervan te scheiden. Hij schudde met een zucht zijn hoofd. Zijn moeder en zus waren niet in het dorp geweest toen de vlammen uitbraken. Zij waren nog in leven. Pas als hij niets meer had, zou hij afstand doen van de ring.

De jongen pakte met zijn andere hand de dolk uit de schede. Zijn vader vond hem te jong voor een zwaard en had hem in plaats daarvan een kleiner wapen geschonken. Net als de ring gaf de dolk hem rust, een vorm van controle.

Het was duidelijk voor de jongen wat hij moest doen; zijn moeder en zus vinden, in beweging blijven.

Hij raapte zijn moed bijeen en deed een stap naar voren, maar de weg werd versperd door twee mannen. De jongen stond aan de grond genageld van schok. Hij zag zijn vader, maar tegen zijn keel rustten de nagels van een klauw. Het monster uit zijn nachtmerries stond oog in oog met de jongen.

'Eindelijk zie ik jou in levenden lijve,' zei het monster. Hij grijnsde naar de jongen. Het enige wat de jongen kon doen, was met grote ogen kijken naar wat er voor zich afspeelde. 'Kom met mij mee en ik laat jouw vader gaan.'

'Doe het niet,' zei zijn vader direct. Zijn harde blik verliet die van de jongen geen enkele seconde.

De jongen kon zich niet bewegen. Er werd verteld dat het monster niemand in leven liet. Zijn hand waarin de ring lag trilde. Dit hoort bij je. Zonder de ring houd jij op met bestaan, net zoals je een hart nodig hebt om te leven. Vergeet dat nooit, Estavan. Nee, de ring loslaten, was geen optie. Wat er ook zou gebeuren, de jongen zou het bij zich houden.

Zijn vader uitte een kreet van pijn toen de klauwen hem in zijn schouder raakten. Bloed welde op uit de wond.

'Ik ga het niet nog een keer zeggen,' zei de man. 'Ik geef je drie seconden. Je weet wat er gebeurt als je niet luistert. Eén...twee...d-'

'Stop!' zei de jongen. 'Ik... Ik doe het.' Vluchten was zinloos. De jongen zou te langzaam zijn. Het spel was afgelopen en hij had verloren. 'Eerst laat jij mijn vader gaan.'

De man lachte. 'Nee. Eerst kom jij naar mij toe.'

'Niet doen,' zei zijn vader weer. 'Draai je om.'

De jongen begreep niet wat zijn vader ermee bedoelde. Hij wilde het niet begrijpen. Het enige wat hij wilde, was zijn vader redden. Dus hij liep naar ze toe, met benen die zwaarder dan ooit wogen. Het verbaasde hem dat het hem lukte om te lopen of zelfs maar te staan.

'Goedzo,' zei de man tevreden. Met één haal haalde hij zijn klauw langs de keel van zijn vader. De jongen gilde het uit, terwijl het bloed als regen op de grond neerkwam en een doffe dreun volgde. Het lichaam van zijn vader lag levenloos voor de voeten van de dader.

De ring viel uit de hand van de jongen.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top