4.
Tadaa! Daar is hoofdstuk 4 alweer, ik had zoveel tijd om te typen vandaag, dat ik dacht, een extra hoofdstuk posten kan vast wel (: Zouden jullie asje asje asjeblieft willen voten? Makes me feel happy ^^
Read, Vote, Comment!
Enjoy xx
4.
Firenzo wordt wakker uit een lange, droomloze slaap. Helaas is hij nog steeds moe en de hoofdpijn is weer net zo hevig als… de periode voordat Anna zijn kamer in kwam. Over Anna gesproken, waar is zijn zusje? Met zijn gewonde arm gaat hij over de koude plek naast hem. Nu ze er niet meer is met haar warme lichaam tegen de zijne krijgt hij het direct koud. En daarbij, omdat de vermoeidheid minder is, is de pijn des te heviger. Alles is feller, snijdender. Hij verlangt naar de pijnloze duisternis, al helemaal wanneer hij ongecontroleerd begint te rillen. Zo koud, zo koud, en zoveel pijn.
Gelukkig komt Anna binnen, met een houten kom en wat doeken in haar handen. Tenminste, ze lijkt op Anna. Het is Anna toch? Of niet?
Hij weet het niet.
Ineens komt er een grote, stevige man aanlopen waarna de hoofdpijn meteen versterkt wordt. Elijo. Firenzo krimpt angstig ineen, de pijn die het met zich meebrengt negerend. Elijo loopt naar hem toe en legt een hand op zijn voorhoofd.
De hand voelt ijskoud aan tegen zijn huid en hij rilt nog erger dan daarvoor. Koud, pijn, kou, pijn.
Elijo mompelt iets onduidelijks tegen het meisje, hij kan het niet verstaan. Het meisje, - was het nou Anna?- begrijpt hem blijkbaar wel, want ze knikt. De bebaarde man verdwijnt en komt slechts enkele seconden later terug met dekens en schalen. Hij overlegt nog iets met het meisje en gaat dan echt weg, zonder terug te komen. Hierdoor ontspant hij zijn verkrampte spieren een beetje. “Anna” fluistert hij met geluidloze stem. Ze kijkt op. Langzaam leggen zijn gedachten de verbinding tussen het meisje en haar naam. Het is Anna, zijn jongere tweelingzusje.
Ze ziet hem rillen van de kou en pijn en legt vlug een warme deken over hem heen. De deken prikt in zijn huid en ligt zwaar op zijn borst, maar het rillen stopt direct, al is de rest van alle pijn er nog steeds. Zijn ribben zorgen ervoor dat ademhalen moeilijk is, vanuit zijn arm schieten ernstige pijnscheuten zijn gehele lichaam in.
“Anna” fluistert hij nogmaals terwijl hij zwakjes graaiend haar hand probeert te pakken. Waarom voelt zijn hoofd zo zwaar en suffig? Waarom is zijn zicht zo wazig?
“Anna”
Ze negeert hem, pakt een kleine houten kom en duwt die tegen zijn droge, gebarsten lippen. “Firenzo,” zegt ze duidelijk, zodat hij het goed kan verstaan, “dit moet je helemaal opdrinken, goed? Het helpt je om je te laten slapen, dan heb je geen pijn meer.”
Gulzig drinkt hij de kom leeg, verlangend naar het verdwijnen van de pijn. Maar zijn verzwakte lichaam accepteert het goedje niet waarna hij begint te hoesten.
Hete golven pijn gieren door zijn longen, rukken zijn borst uit elkaar, scheuren zijn luchtpijp in stukken. Schreeuwend van dat gevoel klapt hij dubbel en hij begint over te geven om de vloeistof kwijt te raken. Anna had het al voorzien en knijpt zijn neus en mond dicht zodat hij het binnenhoudt.
Door zuurstofgebrek neemt de druk in zijn hoofd toe. Langzaam verliest hij het bewustzijn, en dan heeft hij wat hij wilde. Pijnloze rust. Heerlijk.
Nu nog wakker worden.
De volgende keer dat hij zijn ogen opent voelt hij zich voor het eerst sinds tijden een beetje uitgerust. Ook al voor het incident met moeder Wyna sliep hij slecht, en met de stress en ziekten van afgelopen dagen werd het helemaal beroerd. Ook de pijn valt nu mee, alles is slechts een dof geklop.
Hij kijkt op zich heen. De kamer is veranderd, er staat een extra ledikant aan de andere kant van de kamer. In het ledikant ligt een gedaante. Waarschijnlijk Anna. Waarom ligt ze hier?
Hij probeert de afgelopen dagen voor de geest te halen, maar het is een grote waas. Het enige wat is zijn hoofd voorkomt is de herinnering aan pijn en kou, maar meer ook niet.
Tussen de twee bedden in staat een kastje, ongeveer op kniehoogte. Op het kastje staat een bekervormige houten kom met helder water. Water!
Met veel moeite werkt hij zich een beetje omhoog, om vervolgens met trillende handen de bak naar zich toe te trekken. Zodra hij denkt dat hij hem heeft, laat hij hem naar zich toeschuiven, maar met een veel te grote kracht. De kom glijdt gemakkelijk over het kastje heen, en daarna valt het met een luid kabaal eerst bovenop hem, en daarna op de grond. Het water is koud, en hij huivert.
Anna schiet omhoog en kijkt hem ongelovig aan. “Je bent wakker!” roept ze met een grote glimlach, die hij beantwoordt met een halve grijns. “Ik denk het.”
“Hoe voel je je?” vraagt ze.
Hij denkt even na, vastbesloten om het juiste antwoord te geven, om een keer niet te hoeven liegen tegen Anna over hoe hij zich voelt. Hoe voelt hij zich? Nou, vergeleken met de afgelopen dagen, prima. “Wel goed, eigenlijk.”
En ja hoor, Anna begint al weer. “Fir, wat heb ik nou gezegd over eerlijk zijn…” foetert ze hem quasi streng uit.
Hij lacht kort, merkend dat zijn ribben amper nog pijn doen. Hij voelt het wel, maar het is zeker niet zo fel meer als eerst.
Verbaasd staart ze hem aan, met een vleugje opluchting in haar ogen. “Je meent het?”
Hij knikt. “Beter dan sinds we die ochtend naar Priester Luthgardin zijn vertrokken.” Hij bekijkt haar nog eens goed. Ze draagt een donkerrood hemd, met er overheen een soort van broekpak. Een broek?! Anna, het meisje van het witte linnen of kant, dol op jurkjes, draagt nu een iet-wat groot broekpak? Het is niets voor haar, drie weken eerder had ze het geweigerd aan te trekken. Eerlijk gezegd had ze het van hem en moeder Wyna ook niet aan mogen trekken. Broeken zijn niet voor meisjes, zeker niet voor een onschuldig meisje als Anna. Nou ja, het staat haar wel.
Haar gezicht is gelukkig nog wel Anna, haar lange donkerbruine haren met grove pijpenkrullen hangen in een volle bos onder een wit gebreid mutsje.
Ze ziet blijkbaar dat hij zijn hoofd breekt over het feit dat ze er qua kleding totaal anders uitziet, dus ze zegt verontschuldigend: “Mijn oude kleren waren smerig door jouw.. ehm… bloed en zo, dus heeft Elijo me dit gegeven. Het zit beter dan ik dacht, en eigenlijk wil ik het niet meer uitdoen.” Ze glimlacht verlegen, en misschien glijdt er ook iets over haar gezicht wat schuldbewust kan zijn, maar dat weet hij niet zeker. “Wat vind je ervan?
Sinds wanneer maakt het Anna uit hoe ze eruit ziet?
“Het is… niet jij…” zegt hij voorzichtig, en zodra hij ziet dat haar gezicht betrekt, voegt hij er snel nog wat aan toe. “Maar het staat je wel mooi, denk ik.” Snel stapt hij over op een ander onderwerp. “Hoelang heb ik eigenlijk geslapen?” vraagt hij.
“Ik weet het niet precies,” ontwijkt ze de vraag. “Lang, je had heel wat slaap in te halen, heb je nog veel hoofdpijn?” Ze draait zich om om een droge doek te halen.
“Het klopt een beetje, ik heb er nu niet veel last van, maar het wordt sterker.” Hij zegt het snel en zonder adem te halen gaat hij verder met zijn vraag. “Anna eerlijk, hoelang sliep ik?”
Terwijl ze rustig met de doek zijn borst droogdept zegt ze kalm: “Zoals ik dus al zei, ik weet het niet precies, aangezien er geen ramen zijn in deze kamer, en ik ben niet erg vaak weggeweest had ik geen idee hoe de tijd verstreek, maar volgens mij een paar dagen. Behalve om af en toe wat te eten en de zon te zien ben ik de kamer niet uit geweest. Ga eens liggen.” Ze duwt hem naar beneden.
Verbijsterd doet hij wat ze vraagt. “Waarom?”
“Waarom?” vraagt ze, en ze gaat een keer met haar hand door zijn haar en direct is de hoofdpijn een paar seconden weg. “Waarom?” vraagt ze nogmaals. “Om bij je te blijven natuurlijk! Je was er erg aan toe met die koorts, en aangezien je niet wilde dat Elijo je behandelde, heb ik die taak op me genomen.”
Heeft hij dat gevraagd? Elijo is een aardige man, en de hoofdpijn werd dan wel erger, maar had hij dat echt gevraagd? Opnieuw probeert hij het zich te herinneren, maar het komt niet terug. Anna wrijft over zijn schouder. “Hé, wat is er?” vraagt ze lief.
“Ik, ik kan het me niet herinneren. Ik weet het niet meer…”
Ze kijkt hem medelijdend aan, “Het komt wel terug, je was helemaal de weg kwijt door de ziekte, dat is niet zo gek.”
Hij zwijgt even, maar de stilte drukt op hem, zo hard. “An, bedankt.”
Ze geeft hem een knuffel. “Je had hetzelfde voor mij gedaan,” fluistert ze in zijn oor. Het klopt wel, deels, hij had gegarandeerd geprobeerd haar te helpen, haar te troosten, te verzorgen, hij zou het gewild hebben. Maar om het ook te kunnen, om het vol te houden, dat is iets anders.
Hij geeuwt. Ook al is hij pas net wakker, de inspanningen die hij heeft geleverd door te gaan zitten en te praten zijn zwaarder dan hij gedacht had, en eigenlijk is hij al weer een beetje moe. Toch probeert hij uit alle macht zijn ogen open te houden.
“Ga maar slapen, ik maak je straks wel wakker,” hoort hij Anna zachtjes fluisteren. Direct vallen zijn ogen dicht en drijft hij weg, de dromenwereld in.
“Firenzo? Wakker worden,” moeder Wyna schudt aan zijn schouders, maar hij wil niet wakker worden, deze duisternis is veel te fijn en hij wil niet weer een dag hard werken, de hele dag houthakken voor slechts weinig geld.
Nog een keer een zacht geschud. “Firenzo..”
Hij kreunt zacht en mompelt: “Nee, nee.”
Het zachte getinkel van haar lach dringt zijn bewustzijn binnen. Hé. Deze lach kent hij goed, en hij opent zijn ogen.
“Dáár ben je,” haar opgewekte stem maakt hem pas echt wakker. “Goedemorgen slaapkop.” Anna. Hij glimlacht en strekt zich voorzichtig uit. “Hoi,”
“Heb je honger? Ik heb een beetje pap voor je meegekregen, gezoet met honing.”
Bij wijze van antwoord rammelt zijn maag. “Ik denk het,” hij grijnst, de opnieuw opkomende hoofdpijn wegduwend. Anna zet zijn kom op het kastje tussen de twee bedden in, het enige wat verder nog in de kamer staat. Hierna helpt ze hem omhoog, totdat hij bijna rechtop zit en tegen de koele stenen muur aan kan leunen. Dan geeft ze hem de kom, met een dun laagje pap er in. Waarom zo weinig? Vraagt hij zich af, maar wanneer hij begint te eten blijkt het nog een hele klus te zijn alles op te eten. Is zijn maag gekrompen tot het formaat van een walnoot?
Blijkbaar heeft Anna gemerkt dat hij nadacht, waarschijnlijk door zijn gefronste wenkbrauwen, - die stomme wenkbrauwen ook! – want ze vraagt waar hij over nadenkt.
Snel verzint hij een smoes, iets anders wat hij eigenlijk ook wel wil weten, om maar te kunnen voorkomen dat hij niet over zoiets gênants hoeft te praten als zijn verkleinde vermogen om te eten. “Ik zat me zo af te vragen, hoelang zijn we hier al? Want, ehm, het is bijna midzomernacht, nietwaar?”
“Dat klopt,” zegt ze langzaam, “nog, vier dagen.”
“Dat kan niet, onmogelijk,” zegt hij overdonderd. “Dat kan nooit.”
Met een treurig glimlachje kijkt ze hem aan. “Toch wel, we zijn hier al zestien dagen Firenzo, je bent zolang ziek geweest, jij hebt het niet meegekregen, maar we zijn er echt al lang.” ze snikt een keer. “Moeder Wyna is al 19 dagen ontzield en we hebben haar nog niet eens herdacht, en Gaia gebeden dat ze naar de hoge hemelen mocht gaan.”
In een poging haar te troosten zegt hij haar dat de ziel van Moeder Wyna vast en zeker rechtstreeks naar de hoge hemelen, haar laatste, gouden rustplaats is gegaan, want ze was een geweldige vrouw, trouw, lief, verzorgend en verantwoordelijk. Hij zegt het niet alleen tegen Anna, maar ook tegen zichzelf. Hij weet dat het onzinnig is, maar toch voelt hij zich schuldig over het feit dat ze is gestorven om hen te beschermen. Hij had bij haar moeten zijn, had met haar tegen de demon moeten vechten, haar niet aan haar lot over moeten laten. Het werkt wel. Anna droogt die ene simpele traan die op weg was van haar ogen over haar wang naar haar lippen, om daar uiteen te spatten en het zout in zich te verspreiden over haar gezicht, als toonbeeld voor haar verdriet. “Voel je je sterk genoeg om te staan? Ik wil je iemand laten zien.”
“Oké,” zegt hij bedenkelijk. Hij wil het wel proberen, maar kan die iemand niet gewoon hierheen komen? Aan de andere kant, eigenlijk zou hij dolgraag naar buiten gaan. Zou hij sterk genoeg zijn om te staan? Het kan vast geen kwaad om het te proberen. “Maar dan moet je me wel helpen.”
“Dat spreekt voor zich,” glundert Anna.
Blij dat hij haar een plezier doet met slechts die woorden probeert hij met haar hulp op te staan, maar dit kost veel meer kracht dan hij dacht. Wanneer hij eenmaal staat is hij al uitgeput en het wordt even zwart voor zijn ogen. Hij leunt zwaar op haar schouders om te kunnen blijven staan. Ondertussen bekijkt hij wat hij zelf aanheeft. Zijn eigen, vertrouwde kledij, gewassen en gemaakt. Er is wel een verschil. Zijn kledij was al niet groot doordat hij zelf ook niet erg breed was, maar nu slobbert het om hem heen. Hij is afgevallen, en veel ook.
“Ben je er klaar voor? Of wil je liever weer gaan liggen?” haalt Anna hem uit zijn gedachten.
Eigenlijk wil hij het liefst weer gaan liggen en uitrusten, en ergens in zijn hoofd weet hij dat dat ook beter voor hem zou zijn, maar hij zet koppig door. “Nee het lukt wel, laten we gaan.”
Voetje voor voetje leggen ze de slopende tocht naar buiten af. Om de paar meter houden ze even stil om uit te blazen, en elke keer vraagt Anna of hij niet beter kan gaan zitten, desnoods op de grond. Elke keer weigert hij, hij wil de zon zien.
Uiteindelijk komen ze buiten en hij voelt zich alsof hij elk moment kan flauwvallen. Anna merkt het ook. “Mijn hemelen Firenzo! Je ziet krijtwit! Zitten jij!”
Dit keer stribbelt hij niet tegen en hij laat zich neerzetten op de grond met zijn hoofd tussen zijn knieën tegen de muur van het hutje. Zeg gerust landhuis, het is gigantisch, minstens 10 keer zo groot als hun eigen hutje, en deze was al redelijk groot doordat Vader Naymer het zelf gemaakt had van zijn zelf gekapte hout.
Na een paar seconden trekt het vervelende ik-ga-zo-flauwvallen-gevoel weg en gaat hij met zijn gezicht in de zon zitten en sluit hij zijn ogen. Heerlijk, de zon. De warmte omarmt hem als een oude vriend.
Als hij enkele minuten later zijn ogen opent is hij niet meer alleen. Anna komt aangelopen met aan haar hand een iets oudere jongen. Hij draagt een donkerbruine broek en een wit hemd. Wat het meest aan hem opvalt is zijn felrode haar in combinatie met zijn gebruinde huid, overal gespierd.
“Fir,” zegt Anna als ze bij hem gaan zitten, “dit is Rory” ze wijst naar de jongen. “Rory, dit is Firenzo, mijn tweelingbroer.”
“Aangenaam,” zegt Rory vrolijk.
“Insgelijks,” mompelt hij terug, een beetje op zijn hoede. Er is iets vreemds met die jongen aan de hand. Hij verbergt iets.
“Je ziet wat bleek,” merkt Rory op.
Hij rolt met zijn ogen. “Je méént het,” antwoordt hij sarcastisch. Moest hij nou echt hiervoor naar buiten?
Een van Rory’s mondhoeken krult lichtjes omhoog, in een beginnende grijns. Even daarna schiet hij in de lach.
“Wat?” vraagt hij een beetje geïrriteerd.
“Niets,” wimpelt Rory hem al af.
Vreemde jongen. Waarom lachte hij? Waarom-
“Mijn hemelen, wat denk jij veel zeg! Grote Gaia, het is vast niet fijn in jouw hoofd…” zucht Rory.
Wat? Hoe weet hij dat? Leest hij gedachten? Het zou wel verklaren waarom hij zo raar doet, maar toch, het is wel erg vergezocht. Waarschijnlijk had ook hij het gezien aan die eeuwige irritante wenkbrauwen. “Zal wel.” Mompelt hij, en hij sluit zijn ogen.
“Hé gaat het wel?” vragen Anna en Rory tegelijk bezorgd.
“Het gaat prima, ik ben alleen vermoeid, verder niets,” stelt hij hen gerust.
“Oké dan..” hij gokt dat Anna hem op dit moment wantrouwig aankijkt, maar het is waar, er is niets echt aan de hand, niet meer dan normaal. Alhoewel, normaal is op dit moment een discutabel punt.
Zijn zus verbreekt de stilte die er op zijn antwoord volgt. Ze is altijd al meer een prater geweest dan hij, ze is geniaal met woorden, hij meer met daden. “Fir, ik… we.. we moeten je iets belangrijks vertellen.”
Meteen opent hij zijn ogen, op tijd om te zien hoe Rory haar tegenhoudt met een bozige blik, vermengd met wat ongerustheid. “Nee Anna, niet doen.”
“Rory, hij is mijn broer! Zoiets wil ik niet voor hem verborgen houden!” ze kijkt hem woedend aan, haar haren wapperen rond, zonder dat er wind is.
Het lijkt hem niets te doen. “Dat moet je dan maar een keer opzij zetten, voor zijn eigen bestwil.”
Firenzo kijkt het schouwspel bijna geamuseerd aan, al irriteert het hem mateloos dat ze over hem discussiëren waar hij gewoon bij zit. “Asjeblieft zeg, ik ben er gewoon bij hoor.” Hij zucht. “Vertel het maar gewoon.
“Goed, ik zeg het” zegt ze zelfverzekerd, niet kijkend naar Rory’s wanhopige blikken. “Broertje, ik..” ze aarzelt even, en haar handen gaan omhoog naar het gebreide mutsje. Ze wacht kort. “Ik heb iets, sinds een paar dagen, en jij krijgt het ook, zoiets dan. Rory heeft het al, twee jaar?” ze kijkt hem vragend aan. Hij knikt, blijkbaar heeft hij zijn pogingen haar tegen te houden gestaakt. “Iets minder, ik ben in de herfst zeventien maanjaren oud. Dan heb ik de mijne twee jaar.”
“Elijo heeft het ook, en het… ik..” gaat Anna verder.
Voorzichtig trekt ze het mutsje van haar hoofd. Haar grove krullen springen er onder vandaan, en haar vertrouwde bos haar wordt in zijn geheel getoond.
Ongelovig staart hij naar haar hoofd, wat hij ziet kan hij niet bevatten.
“Wij zijn de Gehoornde Tweeling Fir, uit de legenden.”
Het is het allerlaatste wat hij hoort voordat hij ineenkrimpt door een gedachten verscheurende steek in zijn hoofd.
De volgende uren gaan in een rood waas van pijn voorbij, daarna komen er af en toe wat tussenpozen waarin hij kan uitblazen en rusten, voordat de hevige hoofdpijn, of schedelpijn, wat het eigenlijk is, weer doorzet. Meestal duurt dat maar enkele minuten en in die korte tijd praat hij met Anna, soms met Rory, soms met Elijo. Hij begint Rory wel te mogen. De jongen met het rode haar is twee zomers ouder dan hij, en hij heeft hem uitgelegd wat er op dit moment met hem aan de hand is. Hij en Elijo begrijpen wat hij doormaakt, aangezien ze het zelf ook gehad hebben rond hun vijftiende verzomerdag. Langzamerhand komt hij te weten waarom hij al wekenlang last heeft van duizeligheid en hoofdpijn, soms gepaard met slechtziendheid en evenwichtsproblemen. Kortom: alle lichamelijke klachten waar hij nooit eerder last van had. Blijkbaar zit hij nu in de laatste fase met wat men noemt het proces van de hoorn. Hierbij wordt er eerst zoveel mogelijk energie uit het lichaam verplaatst naar de schedel, waardoor de duizeligheid kan ontstaan. Het misselijke gevoel is daar weer een bijwerking van. Nadat de schedel genoeg energie heeft verzameld begint de hoorn te groeien, recht uit de schedel. Dit veroorzaakt een grote druk op het hoofd en de ogen, daarvan komt de hoofdpijn en de slechtziendheid. Bij het voelen van de aanwezigheid van een dubbelgehoornde krijgt de eigen hoorn een verzachtende energie waardoor de pijn minder wordt. Bij het zien van een andere hoorn, wat bij hem dus de hoorns van Anna waren, vangt de nog groeiende hoorn te veel extra energie op waardoor het proces een versnelling krijgt. Dat is de gigantische hoofdpijn waar hij nu mee worstelt.
Anna heeft er verschrikkelijk veel spijt van, ze heeft tegen hem gezegd dat het nooit haar bedoeling was en dat ze het afschuwelijk vindt dat ze hem zoveel pijn heeft bezorgd. Ze blijft zich maar verontschuldigen, en elke keer dat hij met haar praat ziet hij de spijt in haar ogen.
Zelf heeft hij er niet heel veel problemen mee. Hij is die eeuwige hoofdpijn van weken wel zat en heeft de hevige pijnen er wel voor over. Zijn eigen hoorn kan elk moment komen, in een tijd van slechts een paar seconden.
Hij weet al dat hij maar een hoorn krijgt, en geen twee, zoals Anna, want hij heeft er last van, en dat wil zeggen dat je te maken hebt met een enkele hoorn. Dubbelgehoornden hebben zoveel macht, dat ze zelfs van tevoren geen last hebben van het proces.
Maar na anderhalve dag is er nog steeds geen spoor van een hoorn. Firenzo is uitgeput van de pijn, elke keer weer het worstelen om het te overleven, hij kan het niet meer. Na een tijdje kan niemand hem nog bereiken op welke manier dan ook, en hij raakt in een soort van bewusteloosheid.
Het is er heerlijk, donker en rustig. Een beetje rondzwevend geniet hij van het nietsdoen, het vrijelijk bewegen zonder enig gevoel.
Na even daar geweest te zijn hoort hij haar. Eerder dan dat hij haar ziet.
Anna.
Nee, het is Anna niet.
Ze lijkt op Anna, maar dan veel ouder. Zou dit zijn toekomstige zusje zijn? Zou dit Anna zijn over twintig maanjaren?
“Anna?” vraagt hij.
Ze schudt haar hoofd en ze praat niet, tenminste, hij ziet haar mond niet bewegen, al hoort hij haar stem wel in zijn hoofd resoneren.
“Firenzo word wakker!” zegt haar stem dwingend. “Ga terug naar de werkelijkheid, en blijf niet in de tussenwereld hangen, als je te lang hier blijft, verdwijn je, net als ik, naar de hoge hemelen.
Het klinkt verleidelijk te blijven. Hoge Hemelen… Of pijn. “Maar ik wil niet terug,” antwoordt hij zeurderig, “het doet pijn daar.”
“Kom kom,” zegt ze zachtaardig “dat valt wel mee als je wakker wordt.” Ze praat alsof ze het heeft tegen een klein kind, en het duurt even voordat hij doorheeft dat hij zich ook zo gedraagt.
“Wat moet ik doen? Wie ben je?” vraagt hij.
“De tijd zal het je wijzen, lieve kind,” zegt ze raadselachtig, waarna haar geestverschijning in zijn geest begint op te lossen om verzwolgen te worden door het niets.
Met alle macht probeert hij zich naar boven te werken, verder en verder, richting het licht om weer bij bewustzijn te komen. Na een lange tijd is hij eindelijk in de buurt en voelt hij hoe hij wordt meegezogen. Het licht drukt zwaar op zijn tot vlak daarvoor nog gevoel en gewichtloze lichaam. Het omringt hem, als een welkome afwisseling na het duister. Langzaam wordt hij opgenomen door het licht, een fantastisch gevoel.
In één korte flits voelt het alsof hij wordt neergesmeten op het bed waar hij op lag, en al het gevoel komt in een keer terug. Snel is er opnieuw niets anders dan duisternis.
Deze keer is het wakker worden anders. Alle pijn, maar dan ook echt alle pijn is weg, en voor het eerst sinds een hele lange tijd voelt hij zichzelf sterk.
Zó sterk, dat hij het aandurft rechtop te gaan zitten. Het kost hem geen moeite, hij wordt niet duizelig, niets. Voorzichtig gaat hij rechtop staan, zijn handen zoeken houvast aan de stenen muur. Het is echter niet nodig, zijn evenwicht is perfect, zijn kracht is normaal. Ook bij het lopen heeft hij nergens last van, het is zelfs alsof zijn spieren sterker zijn geworden in plaats van slapper. Er is verder niemand in de kamer, dus loopt hij de gang op, stilletjes.
Niemand te zien.
Hij draagt nog steeds zijn eigen kleding, maar dan zonder zijn afgetrapte leren laarzen. Waarschijnlijk waren die te beschadigd om gemaakt te kunnen worden.
Al snel vindt hij de deur naar buiten, hij kan bijna niet geloven dat het de vorige keer toen hij naar buiten liep zo’n lange tijd kostte, en zoveel kracht. Nu loopt hij, of beter gezegd, rent hij naar buiten. De zon schijnt genadeloos op zijn hoofd en er is geen wolkje aan de lucht wat het durft op te nemen tegen het strenge en warme bewind van de zon. Zuchtend van genot kijkt hij rond.
Waar een normale jongen niemand zou zien zitten, ziet Firenzo ze direct. Rory zit met zijn arm om Anna geslagen op het weinige groene gras vlak naast een kabbelend beekje. Door de reflectie van het felle zonlicht lijkt het net een schitterend zilver lint dat kronkelt door de aarde. Het droge gras knispert onder zijn blote voeten als hij op zijn gemak naar het tweetal toeloopt, zich afvragend wat hij tegen hen zal zeggen.
Veel kans om dat te bedenken krijgt hij daar niet voor, want al na een paar stappen kijkt Anna om. Eerst is haar gezicht verbijsterd, haar ogen kijken hem ongelovig aan. Dan, na een paar seconden, breekt er een geweldige lach op haar gezicht door en rent ze gillend op hem af. “Fir!”
Ze vliegt in zijn armen, en hij kan haar zonder enige moeite optillen. Vreugde is de enige emotie die op dat moment in zijn lichaam rondtolt.
“Ik heb je zo gemist Firenzo,” fluistert ze in zijn haar met tranen in haar ogen. Ze maakt zich los uit de omhelzing. “Je ziet er goed uit.” De glimlach is niet van haar gezicht te bannen. “Heb je jezelf al gezien?”
Hij schudt zijn hoofd, lichtjes verbaasd door haar vraag. Met een verrassend grote kracht trekt ze hem mee naar het beekje.
Naast elkaar staan ze even te staren naar hun spiegelbeeld weerkaatst in het zacht stromende water. Het plaatje is perfect.
Twee jonge mensen, perfecte huid zonder een oneffenheid, perfect amandelvormige ogen met diepe donkergroene irissen. Zacht en glanzend haar dat lichtjes mee wuift met de koele bries die over het droge landschap waait. Hun lichamen, mager maar sterk, spieren waarvan hij niet wist dat hij ze had tekenen zich af in zijn armen en nek. Maar waar hij toch zonder twijfel het meest naar staart is zijn hoofd.
Hij kan het niet bevatten.
Op het midden van zijn hoofd groeit een grote, prachtige, donkerbruine hoorn.
Duss... Wie denken jullie dat die mysterieuze vrouw uit zijn droom/ hallucinatie/ tussenwereld is? Is het too obvious? Comment voor je mening! Danke xD
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top