2.
Dit is alweer hoofdstuk 2...
Read, Vote and Comment for tips!Enjoy!! x
2.
Firenzo houdt zijn geschokte zusje nog steeds stevig vast, bang dat ze van het donkerbruine paard afglijdt, waar ze nu al een dag op rijden. Hij houdt zich sterk, maar vanbinnen huilt hij, is hij bang, net als Anna. Allebei hebben ze de ijzingwekkende gil van moeder Wyna gehoord. Én de duivelse stem van de priester, die bezeten en waarschijnlijk al weken dood was. Ze hoorden het toen ze net de stal uitreden op een paard waar het zadel nog op lag, inclusief de zadeltassen en dekens. In de uren daarna werden ze nog achtervolgd door de demon, maar uiteindelijk waren ze hem kwijtgeraakt. Een behoorlijk angstige ervaring. Vooral de stem, en de boodschap die de demon had, hadden hem verward gemaakt. Al vaker had hij volwassenen gespannen horen fluisteren over een komende oorlog tussen Angora en een van de andere rijken aan de kust, maar dat het met hen zou beginnen, daar had hij geen idee van gehad.
Inmiddels heeft het landschap zich veranderd, van het dorre en onvruchtbare land van de omgeving van Velebora, naar de wat dichtere bossen als uitloop van de woeste Wildernes.
Een enkele keer waren ze al gestopt bij een beekje om de waterzakken te vullen, maar verder hebben ze aan een stuk door gereden, angstig achteromkijkend of de demon er nog aan kwam.
Anna’s lichaam schokt, en hij legt geruststellend twee armen om haar heen, zodat hij de teugels voor haar middel vastpakt, in plaats van erachter. Met zijn wang streelt hij haar donkerbruine haren, nog steeds in de strakke vlecht die Wyna voor haar gemaakt had. “Ssjjt,” fluistert hij troostend, “het komt allemaal goed, maak je geen zorgen.”
Hij krijgt geen antwoord. Voorzichtig laat hij Luth’s paard stoppen. “Ik denk dat het nu wel veilig is om even te rusten. Volgens mij volgt hij ons niet meer.”
Hij springt lenig van het paard af en tilt vervolgens Anna naar de grond. Haar ogen zijn opgezwollen en rood van het huilen, maar zij kon het tenminste, bij hem mogen er onder geen beding tranen komen, hij moet zich sterk houden. Anna lijkt zoveel kleiner, bleker, zo teer. Met haar groene ogen in precies dezelfde teint als de zijne kijkt ze hem afwachtend aan. Even weet hij niets om te doen of te zeggen, tot ze hem om de hals vliegt. “Oh Fir,” zegt ze met verstikte stem, “wat gebeurt er allemaal?”
“Ik weet het niet An,” antwoordt hij eerlijk. “Ik weet het niet.” Op dat moment dringt de harde waarheid tot hem door. Ze zijn halsoverkop vertrokken in een willekeurige richting, geen idee waar naar toe, op weg naar een stad aan de andere kant van het rijk waarvan ze geen van beiden ook maar een idee hebben waar het ligt, ondanks de kaart van Angora die ze hadden gevonden in de zadeltassen van de priester. Moeder Wyna had hem ooit leren kaartlezen door middel van de zon, de maan en de sterren, maar ja, dat kan je natuurlijk niet zien midden in het bos als het bewolkt is.
In de zadeltassen zit ook heel wat eten, meer dan ze in tijden hebben gezien, maar heel lang zullen ze hier niet mee kunnen doen.
Hij streelt Anna over haar rug en fluistert kalmerende dingen terwijl de ruwe wind hun mantels om hen heen laat wapperen. Overal om en heen is lawaai, door de wind die door de bomen heen raast als een demon in de Wildernes. Toch horen ze op een gegeven moment er een zacht gerammel doorheen, en het klinkt dichtbij. Geschrokken kijken ze op, bang dat de demon die bezit had genomen van de lieve Priester van aardmoeder Gaia en moeder Wyna koudbloedig had vermoord, hen daadwerkelijk heeft ingehaald. Ze luisteren geconcentreerd, tot hij beseft dat ze het zelf zijn. Hij grinnikt kort en legt Anna uit wat het vreemde geluid was. Ze lacht. Een zacht tinkelend geluid verdrijft de spanning. Haar lach, zo herkenbaar, zo mooi.
Hij draait zich om naar de zadeltas, verbaasd over het lege gevoel in zijn maag. “Niet te geloven dat mijn maag zo leeg is, het voelt alsof ik in geen dagen wat gegeten heb, heel plots. Vreemd…” Hij kan weten hoe het voelt, want als hij ziek is, hakt hij stukken minder tot geen hout om geld te verdienen, en dan hebben ze een paar dagen lang geen geld, dus geen eten. Het is een afschuwelijk gevoel, de honger die alle gedachten overmeesterd. Het enige waar je nog aan kan denken is eten. Op dit moment voelt hij ongeveer hetzelfde, alleen is dit in een paar minuten op komen zetten. Het zelfde lege gevoel, de scherpe pijn, de gedachte aan een appel…
“Heb je echt zo’n honger?” vraagt Anna bezorgd. “Bij mij is het ook wel erg, maar zó erg? Nee dat niet.”
Verdomme, nu ook al haar bezorgd gemaakt, dat was niet de bedoeling, hij moet sterk zijn. Sterk. Met deze gedachte haalt hij onverschillig zijn schouders op. “Nou ja, het valt wel mee, maar ik zou het toch fijn vinden om even iets als een appel te eten of zo.” Hij kan het niet laten verlangend naar de zadeltas te kijken. Alleen al bij de gedachte er aan loopt het water hem in de mond.
Wat is er aan de hand met me! denkt hij, verman jezelf eens Firenzo.
“We delen er een, goed?” ze kijkt hem vragend aan. “We moeten zuinig zijn met ons eten, we kunnen het ons niet veroorloven meteen veel te eten, vooral niet als je zo’n honger hebt. Dat is niet gezond.”
Hij zucht teleurgesteld. “Ik haat het als je zo redelijk bent.” Maar hij knikt toch. Opnieuw klinkt er een zacht getinkel wat wordt meegevoerd met de wind, de wijde wereld in. “Iemand moet redelijk zijn.” Op dit soort momenten herinnert ze hem er aan dat ze zijn tweelingzus is, bijna vijftien zomers oud en dat ze ook wijs is, al is ze een meisje. In een oud rijk als Angora ben je pas belangrijk als je een wijze, mannelijke magiër bent, of een mannelijke dubbelgehoornde. Daarvan zijn er namelijk niet zoveel, en ze hebben een enorme macht. Hij pakt een roodglanzende appel uit de zadeltas en hakt hem doormidden met een van Luthgardins oude messen voordat hij een van de helften naar Anna gooit. Dan laat hij zich zakken op de vochtige bosgrond, Anna komt dicht tegen hem aanzitten. In stilte eten ze hun appelstuk op, met het klokhuis erbij. Hij droomt over een paar dagen geleden, toen zijn leven nog makkelijk was, elke dag voordat de zon opkwam opstaan om hout te gaan hakken, aan het eind van de dag terugkomen naar huis, om van tevoren nog langs de huizen gegaan te zijn om het hout te verkopen. Dan kwam hij met geld thuis, kocht moeder Wyna wat eten, dat aten ze op en ze gingen naar bed, om de volgende dag weer precies hetzelfde te doen.
Het was zwaar, ja.
Het was saai, ja.
Maar het was wel zijn leven, en het was makkelijk, veilig. Hij was er gelukkig.
Uiteindelijk staat Anna op. “Zullen we weer verder gaan? We moeten vast nog een heel eind richting Sforai.”
Hij knikt afwezig, maar doet niets.
“Fir,” glimlacht ze, waarna ze haar handen naar hem uitstrekt om hem omhoog te trekken. Hij neemt ze dankbaar aan en staat op.
Ineens slaat de duizeligheid heftig toe, waarna hij door zijn knieën zakt. Hij laat haar los en grijpt naar zijn hoofd om het draaien te stoppen, maar tevergeefs. Alles is dubbel en beweegt op manieren die onmogelijk zouden moeten zijn. De bomen dansen en acht draaiende Anna’s buigen zich om hem heen. “Firenzo? Fir? Gaat het?” galmt het door zijn hoofd. Als in een automatisch antwoord om haar niet nog bezorgder te maken dan ze al is antwoordt hij: “Het gaat wel, ik voel me prima.” Maar hij voelt zich beroerd. De net gegeten appel dreigt omhoog te komen, en hij houdt zich heel rustig en stil. Na ongeveer een halve minuut trekt het weg. Daarna is het alsof er niets gebeurd is, hij is alleen wat moe. Langzaam staat hij op en sleept hij zichzelf naar het paard toe, wat hij in stilte Brutus heeft genoemd. Het staat fier rechtop, zijn ogen vol levenslust. Zonder aandacht te besteden aan de vermoeidheid klimt hij op het paard, Anna gaat weer voor hem zitten. “Weet je zeker dat je je goed voelt? We kunnen ook even blijven zitten en wachten, of ik neem de teugels over..” ze draait zich om, haar ogen nog steeds rood, maar haar grote pupillen boren zich in de zijne.
“Ik zei net toch: Ik voel me prima” snauwt hij, “we gaan verder.”
Gekwetst draait ze terug. Ook Firenzo schrikt van zichzelf. Nog nooit had hij zo tegen haar gesnauwd. Meteen krijgt hij spijt. “Anna, sorry, ik…. Het spijt me.”
Ze antwoordt niet.
“An, ik meende het niet zo, ik bedoel, echt sorry, ik… ik…” stamelt hij geschrokken. Hij walgt van zichzelf, hij is verschrikkelijk, hij is-
“Het is oké Fir, het zal de spanning wel zijn.” Zegt ze uiteindelijk, maar het lucht hem niet op. Toch spoort hij Brutus aan tot een galop. “Ik ben verschrikkelijk zo, ik walg van mezelf zo Anna, ik- ik… ik wil zo niet-” zegt hij na een paar minuten.
“Firenzo asjeblieft,” met moeite gaat ze achterstevoren op het donkere paard zitten, haar benen om de zijne heen geklemd om niet te vallen. “Het is goed, echt waar. Je bent niet verschrikkelijk, alles behalve dat. Je bent de liefste broer die ik me kan voorstellen, en ik zou je nog niet voor al het geluk en geld van de wereld willen ruilen.” Ze glimlacht en opnieuw voelt hij de schaamte vanuit zijn hals omhoog kruipen. Wat is er toch met hem aan de hand? Waarom zijn zijn emoties zo hevig? Hij moet sterk zijn, voor Anna, voor moeder Wyna, voor zichzelf. Hij zou haar moeten troosten, niet zij hem.
Terwijl Brutus zich met wapperende manen een weg over de zachte bosgrond baant, verstrijken de uren en de zon gaat langzaam achter hen onder. Anna is met haar gezicht tegen zijn borst aan ingedommeld. Ze slaapt onrustig en woelt, mompelt, beweegt met haar armen. Hij kan voelen dat ze alle gebeurtenissen van de afgelopen twee dagen nog een keer beleeft. Nadat hij zijn mantel deels om haar heen heeft geslagen, kan hij zelf ook nadenken.
Honderden vragen spoken door zijn hoofd.
Wat betekende de voorspelling? Wie is Zaku? Waarom zou die op hen slaan? Waarom waren juist zíj in gevaar? Wat bedoelde moeder Wyna? Wie wás ze eigenlijk? Zijn moeder? Pleegmoeder? Op een of andere manier weet hij niets van haar. Van zichzelf weet hij eigenlijk ook niet veel. Wie is hij? Of, misschien beter gezegd, door al deze veranderingen, wendingen en ervaringen, Wat wórdt hij?
Als de zon zijn eerste stralen de aarde opbrengt, voelt Firenzo zich gebroken. De hele nacht heeft hij nagedacht en gerouwd om moeder Wyna. Een nadeel: hij is er niets mee opgeschoten. Hoeveel hij ook nadacht, er waren geen antwoorden op deze vragen. Hoeveel hij het ook probeerde, geen enkele traan dacht eraan om zijn verdriet te laten zien. Daarbij heeft hij nog steeds last van een tollend hoofd, wat midden in de kille nacht onder de schitterende sterrendeken op is komen zetten.
Voor hem op Brutus wordt Anna versuft wakker. Ze richt zich op van zijn borst, waar ze de gehele nacht tegenaan geleund had. Hij glimlacht geforceerd. “Goedemorgen."
Ze glimlacht vermoeid terug en strekt zich uit, daarbij oppassend dat ze hem niet raakt.
“Lekker geslapen?” hij vraagt het uit beleefdheid, niet uit nieuwsgierigheid, hij weet het antwoord toch al. Bevestigend schudt ze haar hoofd. Ze hoeft niet te zeggen wat ze denkt, doordat ze een tweeling zijn en hij haar door en door kent, weet hij alleen al door haar lichaamstaal wat ze gedroomd heeft. Nachtmerries. Afschuwelijke nachtmerries, demonen die je te pakken nemen als je op je zwakst bent. Slapend. Meteen voelt hij de druk van bescherming op zijn schouders, vermengd met een scheutje angst om zelf te gaan slapen. Wat als de dromen werkelijkheid worden? Wat als-
“Zullen we hier even stoppen en wat eten?” vraagt Anna, zijn gedachten doorbrekend. Ze heeft haar armen los van zijn middel gemaakt. “Kijk daar, een zonnige open plek in het bos, zullen we anders daar stoppen?” ze wijst naar een voor hem onzichtbare plek. Hij antwoordt onzeker, “Ik zie niets, Anna” hard knijpen zijn handen in de teugels, totdat de knokkels wit worden.
Anna kijkt bezorgd op. “Zie je het niet? Het is nog maar een paar honderd lengten hiervandaan.” Ze draait zijn hoofd langzaam richting de plek, zelf ook achterom kijkend of ze het niet verkeerd gezien heeft, maar het heeft geen resultaat, hij ziet het niet.
Intussen gaat het uitgeputte paard nog maar stapvoets verder, zonder dat hij het opmerkt. Hij voelt zijn dromen in duigen vallen. Nooit een jacht voor hem. Dat gaat niet met slechte ogen, dan zie je de prooi niet goed, en de roofdieren ook niet. Anna weet het ook, en ze pakt de teugels van hem af, waarna ze Brutus stopt. Hij blijft roerloos zitten, niet in staat iets te doen. Geen jagen, geen bescherming voor Anna. Weg droom. Hij laat zich van Brutus afhelpen, maar op de grond zakt hij hulpeloos in elkaar, mede dankzij de duizeligheid, maar dat laat hij niet merken.
“Fir, het komt goed, oké?” probeert Anna hem te troosten. “Zolang je goede oren en precieze handen hebt kun je ook leren jagen, nietwaar?”
Het is waar. Niet dat het vaak voorkomt, maar het is wel waar. Dat geeft hem een vleugje hoopt, als een gouden kracht, diep in zijn binnenste, alsof het een deel van de duisternis in zijn hoofd verdringt. Anna is goed, nee geweldig met woorden. Altijd weet ze hem te kalmeren, welke emotie de overhand heeft maakt voor haar niet uit, met haar woorden kalmeert hij. Als hij ziedend is, schuldgevoel heeft, of, zoals nu, geen hoop meer heeft. Ergens weet hij dat hij opnieuw zeer te veel overdrijft, zo ernstig is het niet. Hij vraagt zich één kort moment af waarom dat toch steeds komt, als Anna de stilte opnieuw verbreekt.
"Gaat alles wel goed? Je ogen tollen in hun kassen.”
Dit keer liegt hij niet, maar hij zegt haar ook niet de volledige waarheid. Hij vertelt niet wát er precies allemaal in hem omgaat, maar wel dat het vreemd voelt. “Ik weet het niet, ik voel me wel een beetje raar.” Hij probeert al het vreemde gevoel de kop in te drukken, het te negeren. “Maar het gaat wel weer, zullen we even blijven zitten?”
Ze kijkt nog even bedenkelijk, maar daarna laat ze zich naast hem op de zachte bosgrond zakken. “Mag ik bij je zitten?” vraagt ze na een paar minuten. “Ik heb het best wel koud.”
Hij strekt uitnodigend zijn arm naar haar uit en ze staat op. “Wacht even, je moet wel honger hebben, ik zal een appel pakken, of nee wacht, ik zie wel” ratelt ze.
Firenzo trekt verbaasd een wenkbrauw op door deze plotselinge wending en Anna schiet in de lach, haar bruine vlecht zwaait heen en weer over haar rug. “Ik dacht er opeens aan.” Ze opent de zadeltas. “Grote Gaia! Hier zit veel voedsel in! Meer dan ik ooit van mijn leven bij elkaar heb gezien!” ze huppelt bijna terug om naast hem onder de bescherming van zijn mantel te komen zitten. Hoe kan ze in hemelsnaam zo vrolijk zijn met al deze spanning? Met deze druk? Hij voelt het, de continue angst om aangevallen te worden, met de jacht op hen die de demon had geopend en het kan niet anders dan dat zij het ook voelt. Hoe kan ze zo vrolijk zijn?
Nou ja, het is wel Anna. Als ze niet vrolijk is, is er iets goed mis. Niet dat het nu niet goed mis is, maar dan is er iets echt niet goed. Met haar.
Ze duwt een zacht broodje in zijn hand waarna ze zich nog kleiner maakt en tegen hem aanleunt. Terwijl ze haar eigen broodje opeet neuriet ze zacht een liedje.
Op een plek, waar de bladeren je matras zijn en de bomen je deken, Ben je veilig mijn kind, ben je veilig,
Slaap zacht…
Ze zingt een van de rustgevende liedjes die moeder Wyna altijd zong toen ze nog klein waren. Vaak waren ze er om te slapen en ze werkten altijd. Toen hij nog klein was.
Op een plek, waar de rietpluimen zwaaien en de wind zachtjes blaast, Ben je veilig mijn kind, ben je veilig,
Slaap zacht…
Op een of andere manier reageren zijn gedachten en lichaam er nog steeds op, net als vroeger en hij wordt langzaam een beetje slaperig. Het lied brengt een gevoel van veiligheid, en bescherming.
Anna heeft niets door en zingt zachtjes verder.
Op een plek waar de maan je verlicht en de wolken je omarmen, Ben je veilig mijn kind, ben je veilig,
Slaap zacht…
Op een plek waar het weiland wacht, de bloemen je kussen zijn, Ben je veilig mijn kind, ben je veilig,
Slaap zacht…
Hij kan het niet helpen, maar zijn ogen vallen dicht en Anna begint aan het laatste couplet. Firenzo probeert uit alle macht de drang om zijn hoofd neer te leggen, in slaap te vallen en alles te vergeten, tegen te houden, maar twee hele dagen op zijn met deze spanning is te vermoeiend en hij zakt weg.
Op een plek, waar de zon je verwarmt en je dicht bij me bent, Ben je veilig mijn kind, ben je veilig,
Slaap zacht…
Zo valt hij op de plek waar de bladeren zijn matras zijn, waar de wind zachtjes blaast, waar de wolken hem omarmen en hij dicht bij haar is, in een diepe slaap.
Als hij wakker wordt, schemert het al licht, maar hij heeft het gevoel dat hij slechts enkele minuten in dromeland is geweest. Gelukkig wel een paar nachtmerrie loze minuten. Moeizaam komt hij omhoog. Anna had hem op een deken gelegd en ingestopt met zijn eigen mantel. Ze zit een paar lengten bij hem vandaan, bij een knisperend vuurtje. Zodra ze ziet dat hij wakker is duikt ze angstig in elkaar.
“Anna, wat ben je aan het doen?”
Er klinkt een zacht gefluister. “Firenzo? Ben je… ben je wakker?”
Hij knikt en haalt zijn schouders op, “Ja, denk ik…” hij kijkt haar vragend aan als ze opspringt en met een opgeluchte blik naar hem toe rent. “Oh Firen, ik was zo bang” snikt ze als ze hem een knuffel heeft gegeven.
“Ssjjt,” sust hij haar, “wat is er?”
“Je was zo bleek en stil en je bewoog maar niet, ik kreeg je niet wakker,” ratelt ze en ze kijkt hem hoopvol aan, alsof ze bang is dat ze droomt en ze elk moment wakker kan worden. “En dat is nog niet eens het echt enge gedeelte.” Ze huivert. “Op een gegeven moment stond je op als een beest, je ogen werden gloeiend rood en je zei iets met een duistere stem… Daarna viel je en het was net alsof je dood was. Het heeft uren geduurd eer de tijd dat ik bij je durfde te komen.” Trillend drukt ze zich tegen hem aan. Hij wacht tot ze weer rustig is en fluistert ondertussen geruststellende dingen in haar oor, om haar te kalmeren. Als ze weer normaal ademend naast hem zit durft hij het te vragen. “Anna,” hij pakt haar bij haar schouders. “Wat zei ik?”
“Ik… Ik weet het niet meer”
Ze weet het wel, dat kan hij voelen, maar ze wil het niet vertellen. Was het zo erg? Maar ze moet het hem vertellen, ze mag deze last niet in haar eentje dragen, dat kan ze niet aan. Waarom neemt ze hem niet in vertrouwen? Normaal zou hij het hier bij laten, maar nu kan het hen in gevaar brengen als hij het niet weet. Een gewaarschuwd man geldt voor twee, zeg maar.
“Anna,” zegt hij daarom rustig, en dodelijk serieus, “ik weet het als je liegt, als je de waarheid wil verzwijgen, we zijn een tweeling.”
Ze slaat schuldbewust haar ogen neer.
“Je kan me alles vertellen, dat weet je toch?”
Ze knikt, met tegenzin. “Oké, maar dan eet jij een broodje en wat fruit op. “ Ze haalt een gedroogd pakje fruit uit een zakje in haar mantel en houdt een gedroogd stukje abrikoos voor zijn mond. “Hier.”
Hij trekt zijn neus op. “Ik heb geen trek.”
Ontzet staart ze hem aan. “Maar het is je lievelingsfruit! En je had toch zo’n honger? Je moet iets eten.” Opnieuw houdt ze de abrikoos voor zijn mond en de weeïge, zoete geur dringt zijn neus binnen. Bijna direct moet hij kokhalzen. “Sorry An, maar ik heb echt geen honger meer.”
“Asjeblieft Firenzo, asjeblieft… Je bent verschrikkelijk mager. Eet een beetje, voor mij.” Smeekt ze.
“Nee echt niet, dan komt alles er meteen uit,” houdt hij vol, “vertel maar gewoon wat ik zei.”
“Nee, eerst eten,” zegt ze met een duivels glimlachje, dat doet ze nou altijd als ze weet dat ze aan het winnen is.
“Ha ha” lacht hij droog, “heel leuk.”
“Ik meen het. Eerst eten, dan praten” hij voelt een steek door zijn hart, het is hetgene wat moeder Wyna ook altijd zei als ze weer eens hun eten niet opaten maar alleen maar kletsten.
“Dat is gemeen!” protesteert hij.
“Niet waar,”
“Wel waar,”
“Oke misschien wel,” geeft ze toe. “Maar ik houd het vol.”
“Anna,” zegt hij op een zeurderige toon, maar ze trekt het niet in. Hoe hij het haar ook vraagt, serieus, grappend, smekend, zelfs boos, maar ze trekt het niet in. Ze weet dat ze iets heeft wat hij wil hebben, informatie, dus ze zwicht niet.
Na ongeveer een kwartier smeken geeft hij het op. Hapje voor hapje werkt hij de abrikoos en daarna een paar schijfjes gedroogde banaan naar binnen, wat gepaard gaat met veel hoesten, verslikken en kokhalzen.
Gelukkig lijkt het wel alsof ze ziet hoeveel moeite het hem kost om het naar binnen te krijgen, want na het fruit bergt ze het brood op in een andere zak in haar mantel, om het later op te eten. Hierna gaat ze liggen, naast hem op de paardendeken uit de zadeltassen, naar de halfvolle maan kijkend.
“Je zei dat…” begint Anna.
Hij voelt haar angst bij het ophalen van de herinnering en knijpt zachtjes in haar linkerhand.
“Je zei: De eerste doden zijn gevallen, maar in een oorlog vallen er meerderen. Uit kennis van voorouders spreek ik, gij heeft niets te zoeken in Sforai.
Vind uw ouders en gij zult verlichting vinden.
Vind uw meester en gij zult kracht vinden.
Vind uw vijand, en gij zult vrede vinden.
De tijd tikt.” Ze ademt diep in en uit. “Dat is wat je zei, behoorlijk angstwekkend, nietwaar?”
Hij laat het even bezinken, maar krijgt daar niet lang de tijd voor, als ze heel dichtbij gegrom horen, en in de verte gejank. Wolvengejank. Vliegensvlug staan ze op. Anna dooft het vuur terwijl Firenzo Brutus losmaakt en erop springt, waarna hij zijn zusje voor hem tilt. Hij geeft het paard de sporen, wat slechts enkele minuten geleden nog rustig stond te grazen, uitrustend van de lange rit. Blijkbaar voelt hij de angst aan, want hij rent sneller dan ooit tevoren.
Een probleem. Niet snel genoeg.
De wolven komen overal vandaan, rennen met hen mee het bos uit, vallen het paard aan door naar de benen te happen. Brutus briest, volledig in paniek, en hij steigert. Met een schreeuw wordt Anna op de grond gegooid, waar ze met haar hoofd op de grond valt.
NEE! Niet Anna, niet Anna, denkt hij.
Zonder verder nog na te denken gooit hij zichzelf van het paard af, dat wegsprint van de bosrand, bij het gevaar vandaan. “Anna!” hij rent naar haar toe. Ze ligt er bleek en roerloos bij. Terwijl hij nog rent voelt hij een klap en een felle pijn in zijn rug. Instinctief schopt hij naar achter, met een miezerig gejank als gevolg.
In de eeuwenlange minuten er na vecht hij voor zijn leven om Anna te beschermen, met de messen uit Luthgardin’s zadeltassen die hij in zijn laarzen had verstopt. De dode wolven stapelen zich op, net als zijn eigen verwondingen. Hij blijft vechten en geeft niet op, ook al raakt hij steeds meer uitgeput. Hierdoor is hij langzamer.
De woedende wolven vallen als een roedel aan, de buitenkans dat hij langzamer wordt nemend. Ze krassen in zijn rug, op zijn borst, overal. Toch blijft hij vechten. Ze mogen Anna onder geen beding aanraken, ze mogen haar niet verwonden, ze mogen haar niet-
Dan wordt hij door een gigantische wolf in zijn arm gebeten. Een ruwe, helse pijn schiet vanuit zijn arm zijn lichaam in. Hij schreeuwt het uit, waarna hij verslagen in elkaar zakt. Hij ziet nog net hoe Anna beverig opstaat en met een trillende, maar met een harde stem schreeuwt: “Ga weg! Laat hem los!”
Hij heeft de kracht er niet meer voor om af te vragen hoe dat kan: de wolven gehoorzamen, duidelijk met tegenzin, al doen ze het wel. Kruiperig sluipen ze naar achter om hem vervolgens uit talloze wonden en sneden bloedend achter te laten.
Anna knielt bij hem neer, huilend. “Hou vol Fir, niet doodgaan.”
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top