14. Part_1
Om de updates een stukje sneller te laten gaan heb ik besloten alle hoofdstukken in tweeën te splitsen. Voor jullie is dat uiteindelijk voordelig, want zo komen er én vaker updates, én de hoofdstukken worden in totaal langer omdat ik meer tijd heb! Yay! Dus, hierbij het eerste deel van hoofdstuk 14.
Read, Vote, Comment and don't forget to Enjoy! x
14.
Hoornlingen,
Tot onze spijt moeten wij mededelen dat het duister er voor heeft gezorgd dat onze geliefde Vrouwe Anna ontvoerd is door een demon. Eenzelfde soort demon heeft ook haar broer, een aspirant-jager, een aantal andere leerling-jagers en een genezeres meegenomen.
Wij roepen u op, Hoornlingen van de Stad der Gehoornden, om op te staan en te vechten tegen dit kwaad. Het moet verslagen worden, en wel vlug, voordat het ons nog meer slachtoffers kost.
Wij roepen u op, Hoornlingen, om u te verenigen en ons te helpen. De trainingen voor de vrijwilligers zullen starten op de ochtend na de nacht van de afnemende maan.
~De raad der Gehoornden~
Firenzo wordt wakker gemaakt als de nacht al over zijn middelpunt is. Hij is nog steeds verschrikkelijk moe door zijn overduidelijke slaapachterstand, maar Gideon, die zijn ogen ook nog maar half open kan houden, zegt dat ze verder moeten, om hun achtervolgers uit de Stad voor de blijven.
Als ze allemaal gereed zijn waarschuwt Gideon hen dat ze waarschijnlijk halverwege de dag de levensbomen van Lavandor zullen bereiken. Het maakt hen allemaal opgelucht, ze komen daadwerkelijk dichter in de buurt van hun doel. Zoals ook de vorige dagen zo ging, gaat Gideon voorop, met Reveca en Flora in zijn kielzog en Sybren en hij als laatst. Flora heeft in al die tijd nog steeds niet gezegd, al glimlachte ze die ochtend wel toen Reveca haar wakker maakte om weer verder te gaan.
Ze zal vast wel opknappen als ze Anna weerziet, tenminste, dat hoopt hij. Volgens Anna is Flora namelijk een levendig kind, ze lacht bijna altijd. Hij zou een verschrikkelijke zonde zijn als ze dat door deze ervaringen kwijt zou raken.
Door de duidelijk verbeterde sfeer rijden ze wat rustiger door de dichte wouden van de griezelige Wildernes. Af en toe klinkt er een lichte en hoge lach van Reveca, als ze een grapje met Gideon maakt. Op andere momenten wijst Sybren hem de bijzondere dingen die ze tegenkomen in de bossen en vertelt er iets leuks bij, zoals een eigen ervaring, of gewoon wat informatie.
Flora kijkt alleen maar verwonderd om zich heen, haar ogen lijken te verdrinken in alle gretigheid waarmee ze rondkijkt naar de wonderlijke wereld buiten de Stad. De felgroene en paars-rode bladeren die aan de bomen sieren, de donkere takken met gekleurde bloesems. De meest exotische dieren en wezens die je maar kunt bedenken. Ze kijken allemaal hun ogen uit, want sommige wezens hebben zelfs Sybren en Gideon nog nooit gezien, wat uitermate gevaarlijk kan zijn in het woud.
Tegen de middag worden ze even opgehouden door een paar Svartalfen omdat ze door ‘hun’ territorium reden. Omdat de mannetjes moeilijk deden toen ze zeiden dat ze hen niets zouden doen, was Gideon er na een paar minuten onderhandelen wel klaar mee, en hij gaf Reveca een teken, waarna ze met haar pijl en boog een pijl recht door het hoofd van de Alfa-Svartalf schoot, waarna deze een seconde lang verdwaasd bleef staan, waarna hij met glazige ogen neerzakte en het groepje overige Svartalfen geschrokken uiteenstoof.
Sybren legde hem en Flora uit dat Svartalfen, ook wel Zwarte Elfen genoemd, in principe kwaadaardige dwaalwezens zijn. Ze zijn de tegenhangers van de oorspronkelijke elfen, maar afgestoten door de elfengemeenschappen doordat ze niets goeds in de zin hadden. De kleine mannetjes leken door hun gebrek aan lengte en gracieuze gedrag en bewegingen een beetje op dwergen, maar dan veel en veel gemener.
Daarna waren ze weer in alle haast vertrokken, uit angst dat de Svartalfen hen zouden achtervolgen, of dat door de complicaties de zoekgroepen van de Stad verder ingelopen waren.
Nu, een paar uur na het incident, is er volledige stilte neergedaald over het gezelschap.
Als Firenzo met een schuin oog even naar Flora kijkt, ziet hij dat ze met een merkwaardige precisie in een in bruin leer gebonden boekje verschillende planten en wezens zit te tekenen.
De Svartalfen met al hun aparte gezichtsuitdrukkingen, de speelse pixies die nog steeds af en toe om hun hoofden heen cirkelen, een prachtige bloem die lijkt op een orchidee, maar dan nog vele malen bijzonderder, het paard van Gideon met alle bewegende spieren er in detail bijgetekend. Ze kan schitterend tekenen met het kleine stukje houtskool dat ze heeft meegenomen.
“Zo zit ze al sinds het begin van de reis, ze tekent alles wat haar bijzonder lijkt, wat ze nog nooit gezien heeft, alsof ze later een verhaal wil gaan vertellen met die beelden,” zegt Sybren als deze ziet dat hij naar Flora zit te staren. “Misschien wordt dat haar nieuwe manier van communiceren, door middel van tekeningen.”
Firenzo knikt afwezig, hij is gefascineerd over de tekeningen, ze zijn zo gedetailleerd dat het lijkt alsof ze leven, alsof ze elk moment van het dunne perkament af kunnen komen om het echte leven in te springen.
Hij zegt in gedachten tegen zich zelf dat hij haar er een keer naar moet vragen, hij moet vragen of hij de tekeningen een keer nader mag bekijken. Misschien zal ze het afwijzen, maar wie weet, misschien stemt ze toe en kan hij opnieuw verdrinken in de levendige wereld van haar schetsen.
Aan de voorkant van de stoet tiener-gehoornden, houden Reveca en Gideon hun paarden stil, waardoor de volgende paarden in alle haast moeten stoppen en ze bijna allemaal van hun paard afvallen. Flora blijft echter roerloos zitten, ze tekent in alle stilte verder.
Reveca draait onrustig heen en weer op haar zwarte zadel.
“Oké jongens,” zegt ze, niet eens lettend op het feit dat er naast haarzelf nog een ander vrouwelijk wezen aanwezig is, namelijk Flora. “We kunnen nu elk moment in Lavandor aankomen, hiervoor moeten we ons een beetje vermommen en proberen niet te lijken op het stelletje vermiste Gehoornden, waar ze zeer waarschijnlijk ook in Lavandor naar op zoek zijn. We zullen in deze stad moeten overnachten, want er geldt dat er nadat de zon is ondergegaan, niet meer gereden mag worden.”
Om haar woorden bij te zetten neemt ze haar lange vlecht stevig vast, om het vervolgens in een vloeiende beweging af te snijden met haar scherpe mes. De losgesneden vlecht ligt nu als een stuk touw in haar hand en even lijkt ze geschrokken dat ze het echt gedaan heeft, maar ze herstelt zich snel en bergt haar haar op onderin een van haar zadeltassen. Sean kijkt haar verbaasd maar bewonderend aan, de liefde voor haar moed duidelijk te zien in zijn ogen.
Reveca schudt haar nu korte haren uit haar gezicht. “Ik heb mezelf nu redelijk onherkenbaar gemaakt, ik zal nog een aantal kleine dingetjes doen door andere kleding aan te trekken, maar jullie daarentegen, zien er nog steeds hetzelfde uit.” Ze knipoogt. “Dus hup, doe iets aan je uiterlijk zodat ze je minder herkennen. Als eerste, trek je mantel uit, en doe een van de Lavandor-mantels om meer te lijken op een burger van deze aparte stad. Ze glijdt van haar paard af om uit het zicht te staan, waarna ze zich begint om te kleden. Flora komt geruisloos bij haar staan om haar af te schermen van de rest van het gezelschap en haar te helpen met de uiterlijksverandering. Nog geen minuut later komt ze weer tevoorschijn om haar nieuwe kleding te laten zien. Ze is volkomen onherkenbaar. Ze draagt een lange witte jurk, met een halflange paarse schoudermantel. In combinatie met haar korte haar en het vuurrode bessensap op haar lippen… Je kan het amper nog Reveca noemen. Flora ondergaat dezelfde transformatie, en weldra zien ze er uit als twee zussen uit Lavandor.
Sybren en Gideon hebben het nu ook begrepen en stappen af van hun paard. Firenzo volgt hun voorbeeld en trekt achtereenvolgens zijn mantel, warme Stadskledij en zijn hemd uit. Sybren gooit hem een lange, loszittende witzijden broek, een paarse hoed en een donkerbruine schouderriem toe. Als hij ziet hoe belachelijk het er eigenlijk uitziet bij Gideon, weigert Sybren eerst om het aan te trekken, maar na een haast dodelijke blik van Reveca en tot zijn verbazing ook een afkeurend gezicht van Flora, doet hij toch maar wat er van hem gevraagd wordt. Inmiddels heeft Firenzo zijn eigen kledij al opgeborgen in de zadeltassen. Hij stapt een beetje onzeker achter zijn paard vandaan, weg van de bescherming waarbij de anderen hem niet konden zien.
Reveca loopt even kritisch om hem heen. Ze trekt af en toe wat recht of wat strakker, zet zijn hoed op de goede manier op en stapt weer naar achteren. “Er mist nog iets…” mompelt ze zacht. Flora knikt, maar zegt nog steeds niets.
Dan gaat er duidelijk een lichtje branden, want Reveca verdwijnt zonder iets te zeggen in het struikgewas, waarna Gideon haar bijna in paniek achterna gaat.
Flora kan hem amper tegenhouden, maar al snel is Reveca weer terug.
“Lieverd, asjeblieft, ga nóóit, maar dan ook nooit alleen het struikgewas in de Wildernes in, vooral niet als je geen dekking hebt en we ik weet niet hoe ver buiten de grenzen van de Stad zijn, begrepen?” Hoewel zijn toon een beetje bozig klinkt, schemert er maar al te duidelijk opluchting doorheen.
Reveca knikt gehoorzaam en drukt een zachte kus op zijn mond, waarna ze tegen zijn lippen aan murmelt dat ze wel heeft gevonden wat ze zocht.
In haar linkerhand houdt ze een bosje lavendel, in haar andere hand een paar donkerrode bessen. Met haar mes snijdt ze beiden op de grond fijn, om ze vervolgens te mengen. Er ontstaat een donkerpaarse substantie waar ze haar vingers in dipt. Met zachte, vlugge bewegingen gaat ze er mee over de ribbenkast van haar vriend. Al snel staat er een fascinerende Lavandoraanse tekening over zijn hele borst verspreid.
Als Sybren haar vraagt waar ze in ‘Grote Gaia’s naam’ de perfecte vormen zo heeft leren schilderen haalt ze onverschillig haar schouders op. “Ik volgde ooit een paar lessen ‘kunst van de Wildernes’ toen ik klein was, en blijkbaar heeft het zijn vruchten afgeworpen.”
Daarna maakt ze ook een paarse tekening op de armen en borstkassen van Sybren en Firenzo. Hij merkt dat het paarse goedje zachtjes op zijn huid tintelt, net zoals het medicijn dat moeder Wyna altijd op de wonden smeerde die hij kreeg bij het houthakken.
Zijn gedachten vliegen van moeder Wyna naar de reden waarom ze dit eigenlijk doen. Anna. Ze moeten Anna terug vinden, terug halen, voordat Zaku haar iets aan kan doen. Een klein stemmetje in zijn achterhoofd vertelt hem dat Zaku Anna misschien helemaal niets aan zou willen doen, maar zelfs na de iets of wat vreemde voorspelling, weigert hij het te geloven.
Hij moet Anna terug vinden. Anna weghalen bij Zaku. Snel.
Anna.
“Kunnen we nu verder gaan?” zegt hij gehaast. “Hoe eerder we in Lavandor weg kunnen, hoe beter. Ik wil morgenochtend weer kunnen vertrekken, zodat we de levensbomen van Lavandor achter ons kunnen laten en de ijzige vlakte van Sa’awa goed voorbereid kunnen betreden.”
Het hele gezelschap knikt, ook Flora. Ze toont al meer emotie, meer overtuiging dan dat ze deed aan het begin van de tocht, dus dat is mooi.
Terwijl ze hun paard weer beklimmen, wat iets lastiger gaat door de onhandige kledij die ze nu dragen, waarschuwt Reveca hen nog voor een ding.
“Let op, in Lavandor praten ze anders, deftiger, en ze giechelen om haast alles. Het is eigenlijk een stelletje van de rijkeren van alle wezens, en met onze Lavandoraanse kledij en versiersels horen wij daar nu voor een nacht bij. Denk eraan: Wij zijn beter dan de rest. Met die instelling moet je in Lavandor rondlopen, anders kom je er niet doorheen en val je zo door de mand. Als we naar een slaapplaats vragen in een van de herbergen die ongetwijfeld te vinden zullen zijn, laat mij het woord doen. Bij die lessen ‘kunst in de Wildernes’ heb ik daarin geoefend, begrepen?”
Iedereen stemt direct in, waarna ze de paarden in een deftige draf laten rennen, richting de grenzen van Lavandor.
Ze komen zonder veel moeite de stad in. Overal waar hij kijkt ziet hij vrolijk babbelende mensen, gehoornden, saters, elfen, dwergen en andere wezens. Ze giechelen hoog om niet grappige grappen, lachen een ‘fout’ in de kledij of versiersels in grote groepen uit, vernederen de ouderen en laten vol trots hun opgedofte paarden en ongevaarlijke woudwezens zien. Omdat ze maar amper door de drukke massa kunnen komen, stappen ze af en gaan ze met de paarden vasthoudend aan hun teugels, lopend verder.
Terwijl Reveca en Flora arm in arm vrolijk kletsend over het mooie weer en de nieuwe mode voorop lopen, beschermd door de uiterst oplettende blik van Gideon, die zich af en toe in het gesprek mengt zodat het niet al te veel opvalt dat Flora niets zegt, maar alleen glimlacht, praat Sybren een beetje tegen hem aan.
Zelf zegt hij niet veel, hij weet dat hij met een groot enthousiasme terug zou moeten praten over de zijde die ‘absoluut merkwaardig glad lijkt vandaag,’ maar hij kan zich er niet toe zetten. Dit is een gevaarlijk deel van de gehele onderneming, hier kunnen ze gemakkelijk ontdekt worden, zelfs al vallen ze haast niet op in de kleurrijke massa van wit met paarse mensen.
“Oh mijn Godin,” brabbelt Sybren met een hoge stem, “je bent niet erg spraakzaam vandaag, wat is er toch?” Hij houdt even stil, maar voegt er toch nog iets aan toe. “Vind je mijn nieuwe figuren niet mooi? Heb ik laten doen door een nieuwe patronenschilderes, fabuleus, nietwaar?”
Vermomd onder het grote aantal woorden kan hij wel merken dat Sybren ook gespannen is, en dat hij zich irriteert aan het feit dat hij bijna niet terug praat.
Hij zucht een keer en probeert zich er overheen te zetten, zodat hij net zoals de rest heel gewoontjes over alledaagse dingen kan praten, maar het lukt hem amper.
Hoe graag hij het ook wil, zijn gedachten komen altijd weer uit bij Anna. Hij wil haar zo graag zien!
Ze is zijn tweelingzusje, en ze is er altijd voor hem geweest, ze bood hem troost zelfs als hij dacht dat hij het niet nodig had. Maar nu hij haar nodig heeft, is ze er niet.
Verman jezelf!
Zij heeft hem nodig, dat is duidelijk, hij heeft haar nu niet zoveel nodig als zij hem. Hij moet haar vinden, en dat gaat niet anders dan op deze manier, door niet op de vallen in een verwaande stad als Lavandor, om verder te kunnen. Ze moeten door deze menigte heen, op zoek naar een goede herberg aan de andere kant van de stad zodat ze vroeg weg kunnen.
Dus hij moet nu doen wat hij moet doen. En dat is uitermate veel en overdreven lachen, zinloos babbelen en vrolijk doen. “Ik vind je patronen bééldig, Sybren, ze zijn gewéldig! Ik moet gewoon weten waar je die schilderes gevonden hebt. Oh mijn Godin, wat een talent! En die kleuren, excellente combinatie!”
Sybren begint hardop te lachen, net als Gideon, Reveca, en zelfs Flora komt haast niet meer bij.
“Wat nou? Zien jullie dan niet dat die patronen het exacte voorbeeld zijn van de figuren der Goden?” Hij puft verontwaardigd, zoals hij verschillende langslopende duo’s ook heeft horen doen. “Barbaren, jullie weten niets van kunst.”
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top