13. Part_2
Hola! Ben ik weer hoor :) Het schrijven ging afgelopen week echt heel erg goed (een heel hoofdstuk in minder dan een week is niet slecht toch?) Vandaar dat ik nu het tweede deel van hoodfstuk 13 op wattpad post!
Read, Vote, Comment and don't forget to Enjoy! xx
Wat vooraf ging:
Velen hebben hier hun zielsverwant gevonden in die korte twee jaar. Er zijn vluchtelingen vanuit de Stad, vanuit Angora, vanuit andere rijken diep in de Wildernes gekomen om in Thrythwig te kunnen wonen. Voor een kleine vergoeding komen ze binnen de muren en pas als we zeker zijn dat we ze kunnen vertrouwen, worden ze opgenomen in het rijk. Thrythwig heeft een populatie van 147 gehoornden, 29 elfen, 5 centaurs, 41 mensen en 34 dwergen. Dat is een totaal van 256 burgers in mijn stad. En dan tel ik de pixies die vaak als gezelschap worden gehouden nog niet eens mee.
De 145e gehoornde is er pas sinds kort. Alhoewel, ze is meer teruggekeerd nadat ik haar duidelijk had gemaakt dat weldra haar kinderen weer in Thythwig zouden zijn. Ze liet de Stad der Gehoornden achter zich en kwam terug naar mij.
Je lijkt veel op haar, mijn lieveling, je lijkt zoveel op haar.
Bette, lieverd, ik denk dat je je wel kenbaar mag maken aan je jonge dochter, Anna.”
Haar mond valt haast open van het verhaal dat Zaku zojuist even vertelde. Net als zijzelf is ook Rory geschokt door zijn verleden. Als ze hem aankijkt ziet ze dat hij niet weet wat hij voelt. Verwarring vooral, denkt ze.
Er spoken, vooral nu ze dit lange verhaal heeft gehoord, allerlei vragen door haar hoofd, ze weet niet meer wat ze moet denken. Gelooft ze hem? Gelooft ze hem niet?
Dan komt er een vrouw van ongeveer 40 zomers oud aangelopen. Haar lange, zwarte jurk golft soepel om haar heen, sluit mooi aan bij haar schouders, waar de mouwen wijd uitlopen tot over haar slanke polsen. Dat is het eerste wat haar opvalt.
Maar dan glijden haar ogen naar haar gezicht en ze kan alleen maar naar adem happen van schrik.
Rory schudt haar bezorgd door elkaar, sussende woordjes mompelend. “Anna, lieverd, gaat het wel? Rustig, het komt goed, wat is er aan de hand?”
Ze kan alleen maar kijken, want woorden worden niet gevormd. Als er uiteindelijk een geluid uit haar keel komt, is het een ongelovige kreet die zacht weerklinkt in de echo die de ruime kamer voortbrengt.
De sterke arm van haar vriend, die haar normaal zo goed kan kalmeren, lijkt er niet te zijn, hoewel hij zeker weten stevig om haar smalle middel heen geklemd is.
Ze blijft met grote ogen naar de vrouw kijken, die nu inmiddels naast Zaku staat en hem met liefdevolle ogen aankijkt. Het verbaast haar dat Zaku met precies dezelfde blik terugkijkt.
Wat haar echter nog driemaal zoveel verbaast is het uiterlijk van de vrouw. Hoewel ze duidelijk 40 zomers oud is, dat kun je zien aan haar volwassen gezicht, vrouwelijke vormen en de kleine lachrimpeltjes die om haar mond zijn verschenen na het verloop van de tijd, is ze verder compleet hetzelfde.
Ze ziet er precies hetzelfde uit als zijzelf.
Dezelfde groene ogen, dezelfde donkerbruine krullen, dezelfde vorm van de mond. Dezelfde wenkbrauwen, dezelfde huidskleur, dezelfde neus. In alles is Anna een exacte reproductie van die vrouw, genaamd Bette.
Het kan niet anders dan dat het haar moeder is, het moet wel. Rory lijkt het ook te zien. “Grote Gaia…” mompelt hij.
Ineens stromen er herinneringen binnen, heel veel in een keer, honderden herinneringen aan haar moeder, haar leven voordat ze naar Velebora werd gebracht, zelfs al was ze nog maar een paar zomers oud, zelfs al kunnen de meeste kinderen zich dat niet herinneren, ook niet als ze ouder zijn.
De ogen die haar adorerend aankeken, de warme armen die ze om zich heen voelde als ze bang was, de lieve woordjes die naar haar gefluisterd werden. Het gevoel wat een moeder aan haar dochter geeft. De pure liefde die ze had voor haar kind. Voor haar. En voor Firenzo.
Ook Firenzo ziet ze in haar herinneringen, hoe hij als een schattige peuter zijn eerste stapjes zette, terwijl zij nog op een zachte deken lag te slapen, haar oogjes af en toe opende om te zien of hij vorderingen maakte.
En toen de herinneringen die later kwamen. Het verdriet toen Bette afscheid moest nemen van haar kinderen, toen ze hen voor de laatste keer toedekte en een paar tranen van verdriet en machteloosheid liet. Hoe ze hen vervolgens, terwijl ze in elkaars armen in een grote, rieten mand lagen, in een diepe slaap liet vallen waaruit ze pas dagen later zouden ontwaken, als ze, zonder enige herinneringen aan hun leven, veilig waren. Ze waren veilig in Velebora, bij een arme oude weduwe die haar leven zou geven voor de twee kinderen.
Al die beelden die zich in een rap tempo achter elkaar afspelen, maken haar duizelig en haar hoofd voelt zo vol aan, zo verschrikkelijk vol.
Het laatste wat ze meekrijgt, is dat Rory haar bezorgd aankijkt en haar stevig vastpakt, zodat ze niet omvalt.
Dan wordt alles zwart.
Het voelt net alsof ze zweeft als ze weer een beetje bij bewustzijn komt. Ze ligt opgekruld tegen een warm hemd waaronder de spieren duidelijk voelbaar zijn. Sterke armen omringen haar fragiele lichaam, veroorzaken een twinkelend gevoel op de plek waar ze haar huid raken. Ze voelt hoe haar lippen zich vormen tot een glimlach.
Haar ogen trillen, verheugd om zich te kunnen openen, maar zijn zachte, sussende stem houden hen tegen. “Rustig Anna, ga maar weer slapen, het was veel om te verwerken lieverd, ga maar weer slapen.”
En als hij weer verder stapt, haar voorzichtig heen en weer wiegt in dat oh zo kalmerende tempo, duurt het niet lang voordat haar ogen de moed opgeven en gesloten blijven, waarna haar iets of wat vlugge ademhaling vertraagd tot een regelmatig, ritmisch geluid en ze weer in een diepe slaap valt.
De kamer is leeg, ze ligt er alleen in de donkere lakens. Als ze kijkt naar de plek waar eerst de gouden zon lieflijk de kamer in scheen, en alles in een mooier licht zette, ziet ze alleen een gedimd bolletje energie. Het stralende licht dat het eerst gaf, is nu haast volledig gedimd, waaruit ze na even nadenken kan concluderen dat het nacht is. Maar waarom is Rory dan niet bij haar? Sinds het moment dat het voor haar duidelijk werd dat hij haar verwant is, hebben ze bijna altijd samen geslapen.
Er gebeurde niets op die momenten, daar is ze nog niet aan toe, maar ze is er wel degelijk aan gewend geraakt dat zijn arm om haar heen geslagen is als ze slaapt. Ze is gewend geraakt aan de beschermende cocon van warmte, waar alles veilig is voor de gevaren van buitenaf.
Maar nu is die er dus niet, en ze merkt dat ze meteen anders kijkt naar het donker. Het duister, vroeger verwarmde haar dat altijd al genoeg, het verwelkomde haar, ze voelde zich er rustig waardoor ze makkelijk alle zorgen kon vergeten. Helaas, door alle recente gebeurtenissen, gebeurt dat nu niet. Het duister maakt haar angstig, voor alle geheimen en op de loer liggende demonen. Moet ze haar vader geloven? Ze weet het niet, zijn verhaal klonk allemaal heel onwerkelijk, maar toch logisch, hoewel er ook wel gaten in het verhaal zaten.
Oh wat mist ze Firenzo.
Ze vraagt zich af waar hij is. Zou hij naar haar op zoek zijn? Zou hij zijn vrienden meegenomen hebben? Zou de raad op zijn verzoek ingegaan zijn om haar te vinden?
En Flora? Hoe gaat het met haar? Ze weet inmiddels dat zij erbij was toen de demon van Zaku haar kwam halen om haar, en uiteindelijk per ongeluk ook Rory, naar Thrythwig te brengen. Ze zal vast geschokt zijn, want zelfs al lijkt Flora zo sterk aan de buitenkant, in de korte tijd dat ze haar kent, is ze er achter gekomen dat ook Flora veel zwakke plekken heeft, zoals het verliezen van mensen. Tussen het werken door heeft Flora haar verteld over haar leven, dat ze haar vader maar amper kent, omdat hij is overleden tijdens het verdedigen van de Stad tijdens een demonenaanval, een paar zomers nadat ze geboren was. Omdat haar moeder geen nieuwe man heeft gezocht om voor hen te zorgen, nam een tante van haar die taak over toen haar moeder rouwde. Daardoor verloor ze in korte tijd haar vader, en voor even ook haar moeder. Haar oudere broer besloot om niet bij de veilige havens van de genezers te blijven. Hij verliet hen om in Angora te gaan wonen, omdat zijn verwant blijkbaar een mens is. Hij hield van haar, maar wilde niet dat hij – of zij – bespot zouden worden, dus vertrok hij naar Angora.
Sindsdien heeft ze alleen nog haar jongere zusje en haar moeder, en raakt ze in paniek als ze ook maar het idee krijgt dat ze nog iemand zal verliezen.
Ze moet hen beiden laten weten dat ze nog leeft, dat het goed met haar gaat, dat ze –
Ze schrikt op uit haar gedachten als de deur zachtjes opengaat en er een vermoeide Rory de kamer in verschijnt. In alle stilte trekt hij hemd uit en kruipt hij bij haar in bed. Ze zucht opgelucht als zijn arm haar tengere lichaam tegen zijn borst drukt terwijl de prettige tintelingen zich een weg banen door haar armen en buik, naar haar hart.
Rory drukt zijn neus in haar haren en snuift lichtjes. “Mmm,” mompelt hij al half slapend, “ik hou van rozen en kaneel.”
Ze giechelt verlegen om zijn lieve opmerking. “Ik hou van jou,” fluistert ze daarna terug, en ze weet pas dat het waar is als ze het uitspreekt. Ze houdt van hem, ze houdt van de jongen die haar een veilig gevoel kan geven.
Zijn spieren spannen zich even allemaal aan, maar ontspannen dan volledig en ze weet dat hij glimlacht. Zelf lacht ze ook. Hoe haar stemming van het ene moment op het andere kan overslaan als het weer op zee bij een storm.
“Meen je dat?” hoort ze nog door haar afleidende gedachten heen.
“Hmmm,” zucht ze.
Zijn hart gaat voelbaar harder kloppen, en het hare doet de zijne na als hij haar zegt dat hij ook van haar houdt. “Ik hou ook van jou, mijn lieve Anna.”
Haar hart maakt verschillende sprongetjes van geluk achter elkaar omdat ze weet dat hij het meent. Ze drukt een paar zachte kussen op zijn borst, en gaat dan in een spoor naar boven, langs zijn nek en zijn kin, totdat ze bij zijn mond uitkomt. Daar kust hij haar terug, en hun lippen bewegen synchroon, alsof ze voor elkaar gemaakt zijn, wat eigenlijk ook zo is. Na een paar minuten van intiem en gepassioneerd gezoend te hebben, maken ze zich buiten adem los van elkaar. Wachtend totdat hun adem weer langzamer is geworden, liggen ze naast elkaar, en na een tijdje vallen ze in elkaars armen in slaap.
Zoals ze in slaap viel, zo wordt ze ook wakker, in de armen van Rory. Het voelt zo goed dat ze eigenlijk nog lang zou willen blijven liggen, dagenlang zelfs. Ze wurmt en kronkelt net zo lang totdat ze met haar gezicht naar Rory’s gezicht gedraaid ligt. Hij heeft een schattige frons tussen zijn wenkbrauwen en hij mompelt onrustig. “Mmmm nee… nee… laat los! Nee…”
Ze krijgt een wee gevoel in haar maag bij het zien van haar vriend die angstig mompelt in zijn nachtmerrie. Met veel moeite krijgt ze een arm los uit zijn sterke greep, waarna ze zachtjes over zijn gezicht streelt met haar vingers. Over zijn kin, zijn wangen, zijn voorhoofd en neus, ze veegt de frons langzaam weg, waarna ze in een spoor met tinkelende gevoelens in haar vingertoppen een lijn trekt naar zijn mond. Daarna kust ze hem zachtjes op zijn warme lippen. Meteen vliegen zijn ogen open, zijn groene kijkers angstig en geschrokken. Zodra hij haar ziet, ongeschonden en wel, verzachten ze duidelijk en hij zucht opgelucht, al wil hij het duidelijk niet laten zien.
“Hoi,” glimlacht ze, “had je een nachtmerrie?”
Hij knikt sip. “Ik droomde dat je.. weg was.” Hij knuffelt haar stevig, waarschijnlijk om zich er van te overtuigen dat ze er echt is, dat ze echt op dit moment in zijn armen ligt, dat ze niet weg is. Weg, of dood, of wat hij dan ook mag bedoelen met weg.
Na de knuffel kijkt hij al iets blijer, maar ze voelt hoe hij nog steeds een beetje zwaar ademt van de schrik van zijn droom. Het zal wel liggen aan het feit dat hij de afgelopen tijd bijna niet geslapen heeft, dit was de eerste nacht waarin hij een oog dicht heeft gedaan, als ze hem zou moeten geloven.
Wat ze dus doet, zonder twijfel. Ze vertrouwt hem volledig.
“Ik ben er nog, en ik zou nooit van je weg gaan. Nooit,” zegt ze.
“Zeg nooit nooit liefste, zeg dat niet.”
Haar hart lijkt te smelten bij het woord liefste, en ze bloost lichtjes. “Oké,”
“Oké.”
Hij laat haar iets vrijer uit zijn greep, waarna ze zich losmaakt en het bed uitrolt. Die zachte lakens, dekens en matrassen, ze voelt zich als een koningin zo rijk. Ze is nog steeds niet gewend dat ze het nooit koud heeft ’s nachts, of als ze ’s morgens wakker wordt, dat haar ledematen stijf zijn van het dunne stromatras, wat niets hielp tegen de koude, harde vloer waarop ze sliep thuis.
Thuis, wat lang geleden is het inmiddels al. Al meer dan drie manen. Grote Gaia, moeder Wyna is al drie manen geleden gestorven, en nog steeds heeft ze geen echte begrafenis, of overgangsritueel gehad. In haar hoofd maakt ze een belofte aan haarzelf om Zaku er naar te vragen, zodat ze echt naar de Hoge Hemelen kan gaan en geen stoffelijk lichaam meer heeft in Angora, zodat ze niet terug hoeft te keren, tenzij aardmoeder Gaia of Hemelgod Torin dat haar beveelt.
“Anna, gaat alles goed met je?”
Ze knikt, haar gedachten wegschuddend. “Ja, het gaat prima, ik was even… in gedachten.”
Rory trekt vragend een wenkbrauw op en ze besluit dat ze het hem wel kan vertellen. “Ik bedacht me dat moeder Wyna nog steeds geen overgangsritueel heeft gehad, terwijl ze inmiddels al meer dan drie manen heengegaan is.”
Hoewel ze het probeert tegen te houden, breekt haar stem toch een beetje bij het woord ‘heengegaan’. Ze mist haar moeder, ongeacht het feit dat haar échte moeder dus in dit fort, in deze donkere stad zit. Hier, in Thrythwig. Ze weet dat ze Zaku noch Bette voorlopig niet als haar ouders zal kunnen zien. Zaku omdat hij haar vertrouwen nog niet gewonnen heeft, en hij dat voorlopig zeer waarschijnlijk ook niet gaat doen, en Bette niet omdat ze die vrouw gewoon niet kent, op de herinneringen uit haar jonge kindertijd na dan.
Rory wenkt haar en opent zijn armen uitnodigend. Ze rent naar hem toe, de tranen brandend in haar ogen. Hij neemt haar vast in een rustgevende en troostende knuffel. Warme handen maken cirkelbewegingen over haar rug om haar snikken te sussen.
Als ze na een tijdje gekalmeerd is, staart ze met rode ogen voor zich uit. Een heerlijke geur dringt zich haar neusgaten binnen. Het ruikt naar dennenbomen in de winter en frisse appels met een snuifje kaneel. Het duurt even voordat ze beseft dat het Rory is die deze bedwelmende geur bij zich draagt.
Zijn lach, een zacht rommelend geluid in zijn borst, laat haar glimlachen als de zon.
“Ruik je nou aan me Anna?” vraagt hij geamuseerd.
Ze bloost dieprood tot in haar hals. “Je ruikt zo lekker,” zegt ze schaapachtig. “Naar dennenbomen, en appels.”
Hij lacht opnieuw, nog harder dan de vorige keer, dat zal hij vast van zijn vader hebben, die lachte ook op deze manier, maar toen was hij dronken, zeer erg dronken.
Rory is niet dronken. Toch?
Het is even stil, er wordt niets gezegd, ze zitten alleen, terwijl zij nog steeds heel onopvallend zijn bedwelmende geur in haar gedachten probeert te prenten.
Dan verbreekt een rommelende maag de stilte, en dit keer is het Rory die bloost.
Ze tikt hem plagerig op zijn schouder en knipoogt. “Die kleur rood staat prachtig bij je haren.”
“Bedankt,” grijnst hij half verlegen, “zullen we asjeblieft gaan eten? Mijn maag heeft honger.”
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top