12.

Eindelijk is het dan kerstvakantie! Ik had dit hoofdstuk eigenlijk net voor de kerstdagen af willen ronden, maar helaas is dat me niet gelukt :( Wel heb ik als verrassing een extra lang hoofdstuk voor jullie geschreven! Het heeft meer dan 5000 woorden, dus enjoy! Natuurlijk wens ik jullie nog een fijne kerst, sorry dat dat een dag te laat is, maar dat moeten jullie maar voor lief nemen ;). Wat ik wel lekker op tijd ga zeggen is: Alvast een Gelukkig Nieuwjaar! Laten we hopen dat in 2015 alles goed gaat komen! ^^ Voor mij gaat dat wel goed komen denk ik, gezien het Peru project waarbij ik lekker naar Peru mag met school. Natuurlijk beloof ik jullie ook dat ik lekker door blijf schrijven. Misschien kan ik dit verhaal zelfs wel afronden dit jaar. In elk geval, heeel veel plezier nog deze vakantie, enneh...

Don't forget to vote, comment, fan and enjoy this chapter!

12.

Tomiu,

Nooit zal ik je vergeven voor je daden.

Vrees de dag dat ik mijn wraak zal krijgen, niet alleen om jou, maar ook om de rest van de Stad. Jullie verafschuwden me. 

Vrees de dag dat ik mijn wraak zal krijgen Tomiu.

Ik hield van je, maar nu is het te laat. Ik heb mijn liefde weer gevonden.

~Vrouwe Pyür~

 

Hoe kan het gebeurd zijn? Hoe?

Ze is gewoon verdwenen! Opgelost in de lucht, volledig verdwenen.

Het is inmiddels al twee dagen geleden, twee dagen zonder zijn zusje. Ze zijn nog nooit zolang uit elkaar geweest. Even maar is geen probleem, een dag kan geen kwaad. Dit zijn al twee dagen en nog steeds heeft niemand ook maar een enkel idee waar ze zich bevinden. Zij en Rory. Anna.

Natuurlijk weten ze wel bij wie ze zijn, dat was een inkoppertje, maar ze zijn al jaren op zoek naar de schuilplaats van Zaku.

Al verschillende zoektroepen zijn er op uitgestuurd om zijn fort te vinden, maar tot nu toe geen succes.

Flora is de enige die echt gezien heeft wat er gebeurde, alleen ze is niet aanspreekbaar. Ze zit de hele dag op haar bed voor zich uit te staren. Ze eet of drinkt amper en haar ogen schieten constant heen en weer, alsof ze elk moment opnieuw beleeft.

“Houd eens op met dat heen-en-weer geloop! Ik word gek van je en het helpt echt niet met haar vinden!” Gideon werpt hem een geërgerde blik toe, waarna hij toch maar gaat zitten.

De raad is aan het overleggen, alweer. Het is zinloos, als ze Zaku toen niet konden vinden, kan dat nu nog steeds niet. Hij zucht. “Het is nutteloos, ze gaan haar zo nooit vinden. Niet met overleggen. Ik wil iets doen!” Gefrustreerd haalt hij zijn handen door zijn haar. Het enige wat de raad ooit doet is overleggen, niet ook echt iets doen. Hij is er wel klaar mee.

Met die gedachte staat hij op en loopt hij naar buiten. Hij heeft even wat tijd voor zichzelf nodig dus zodra hij de bossen in loopt, blijft hij rennen totdat hij er bij neervalt. Het is inmiddels volledig donker en de bomen zien er uit als een dreigende versie van de sprookjesachtige sfeer die er normaal hangt. De lucht is niet meer warm en droog, maar vochtig en koel, bijna koud.  Zijn armen en borst zijn geschaafd en zitten vol met krassen door de verschillende takken die in de weg hingen. Zonder er bij na te denken is hij daar doorheen gegaan, niet lettend op de bloederige strepen die ze op zijn huid achterlieten.

Hij schreeuwt luid van de frustratie die hij voelt, waarna hij zich uitgeput op de grond laat vallen.

Hoe lang hij blijft liggen weet hij niet, maar als hij wakker wordt zit het meisje met de inktzwarte haren voor hem.

Yana, dochter van Gaia, zij zal precies begrijpen wat hij wil, misschien zelfs wel een antwoord weten op zijn vragen.

Zwijgend kijkt ze hem aan, maar haar gezicht toont geen enkele emotie. “Hier,” fluistert ze zacht, om de stilte niet te verbreken en ze geeft hem een waterzak, waar hij gulzig uit drinkt. Het verkoelt zijn verhitte lichaam, maar brandt in de zanderige wonden. Ook zijn pols begint weer pijnlijk te kloppen. Hij zucht en kijkt Yana haast smekend aan alsof zij zijn allerlaatste hoop is voordat hij in zal storten.

Wat eigenlijk ook zo is. “Yana, kun je, kun je me helpen? Wat weet je? Vertel het me Yana, asjeblieft, vertel het me.”

“Gaia heeft me gestuurd om je te helpen, jonge Firenzo. Ze wil dat je naar Anna toegaat, maar het moet in het geheim gebeuren. Ze wil niet dat er iemand anders dan je trouwste vrienden met je meegaan. Beloof je me dat je het niemand vertelt?”

Hij knikt direct, bereid elk risico te nemen. Als hij te weten zal komen waar Anna is, dan zal hij alles doen om aan haar voorwaarden te voldoen.

“Je mag drie vragen stellen, jonge Firenzo, maar weet wel, dit heeft een prijs, ben je bereid deze te betalen, wat dat dan ook mag zijn?”

Hij knikt opnieuw, ditmaal iets aarzelender. Wat zal ze vragen voor deze gunst? Wat wil Gaia doen? Hij hoopt dat het niet al te ernstig is, dat hij daarna nog wel een leven kan hebben. Hij wil Anna niet in de steek laten. Niet nu.

De eerste vraag. Wat wil hij weten? Hij wil weten waar ze is, dus is dat de eerste vraag. “Op welke plek kan ik Anna, mijn zusje, vinden?”

Yana sluit even haar ogen, en na enkele seconden klinkt haar stem, alsof er vijf verschillende eeuwenoude mensen via haar praten. “Verscholen onder het woud, achter de bomen der Wijsheid, voorbij de witte wind, verborgen achter een muur van duisternis, wordt zij bewaakt zonder enige kracht, het is de plek waar de heer op u wacht.”

Ze praat best wel snel, en hij doet zijn best om alles in zijn hoofd te printen. Hij heeft geluk dat hij een redelijk geheugen heeft, anders was het niet te doen geweest.

“Hoe, hoe gaat het met haar? Met Anna?” is zijn tweede vraag. Hij moet weten hoe het met haar gaat, of ze gewond is.

“Uit een diepe slaap is ze ontwaakt, een rode wachter aan haar zijde. Vastberadenheid en vertrouwen houden haar sterk, maar de waarheid is zwaar en zal haar zonder hulp breken en na lange tijden zal zij hen willen wreken.”

Na deze woorden zwijgt Yana weer even, maar als hij zijn derde vraag stelt komt het antwoord bijna meteen.

“Hoe kan ik Zaku verslaan?”

“Het kwaad dient bestreden te worden, maar niets is wat het lijkt.  Laat je innerlijke jager ontwaken en omarm het slechte. Stop het vloeiende bloed en ontferm je over de verborgenheden. Zorg ervoor dat je niet in de  voetstappen zult treden.”

Hij knikt, hij heeft al wel een idee wat ze bedoelt met het raadsel dat ze hem gaf, maar het is zo absurd, dat het waarschijnlijk niet zal kloppen. Hij schudt het uit zijn gedachten en heft zijn gezicht op. “Dankjewel, Yana.”

Het meisje opent haar ogen en glimlacht beverig. “Gaia heeft de goeden uitgezocht.” Haar ogen worden een beetje wazig als ze dromerig voor zich uit staart. “Maar ik heb dit niet voor niets gegeven. Ik wil iets van je hebben om mezelf te kunnen blijven.” Ze geeft hem een gouden mes met ingelegde onyx, maar hij blijft er slechts wantrouwig naar kijken en pakt het niet aan. “Snijd er mee in je linkerarm en laat je gezuiverde bloed in de aarde stromen, dat is de prijs die Gaia van je vraagt.”

Hij haalt een aantal keer diep adem om genoeg moed bij elkaar te schrapen om het mes vast te pakken. Hoewel hij weet dat het goud is, is hij niet voorbereid op de verschrikkelijke brandende pijn die hij krijgt in zijn arm als hij het mes vastpakt. Hij schreeuwt en laat het mes bijna vallen, maar dan herinnert hij zich zijn opdracht. Met trillende handen van de pijn strijkt hij zachtjes over de huid van zijn linkerarm. In een explosie van pijn scheurt de huid open door het scherpe mes, en de geur van verbrand vlees is te ruiken. Hij stopt pas met snijden als Yana knikt dat de snee groot genoeg is.

Duizelig van de pijnlijke steken in zijn arm zakt hij in elkaar tegen een boom, ongemerkt heeft hij in die waas van pijn een paar stappen gezet. Yana ondersteunt hem als hij zijn arm boven de wortels van de eeuwenoude boom  houdt.

Het bloed stroomt in een waterval van zijn arm af, de aarde in.

Yana zucht gelukzalig en haar ogen beginnen te stralen. De weinige kenmerken van ouderdom die ze bezat zijn nu volledig van haar lichaam verdwenen.

“Dat is genoeg, jonge Firenzo,” zegt ze zacht, maar hij hoort haar niet. Pas als ze haar koude vingers tegen de wond aanlegt voelt hij enige verbetering. De snee lijkt te verschroeien totdat de huid weer aan elkaar gegroeid is. Opgelucht dat een deel van de pijn weg is, leunt hij met zijn hoofd tegen de boomstam. Hij ziet nog net hoe Yana vervaagt en oplost alsof ze er nooit geweest is. Dan wordt alles zwart.  

“Firenzo, wakker worden,” een zachte meisjesstem haalt hem weg uit de verstikkende duisternis, maar hij krijgt zijn ogen niet geopend. Dit lukt hem pas als hij een koude straal water over zich heen gegoten krijgt. Hij proest het uit als het stroompje zijn neus en mond inloopt.

“Eindelijk hoor, slaapkop,” klinkt Sybrens stem spottend. Toch is er onder die dikke laag spotting ook nog een zekere opluchting hoorbaar, diep verscholen, maar duidelijk aanwezig.

Hij ligt plat op zijn rug in de hospitale, in dezelfde ruimte als waar Kimme zijn pols verzorgd had.

“Je bent anderhalve dag weggeweest gast!” Sybren schreeuwt bijna. “Je was volledig verdwenen, en vanochtend lag je ineens aan de bosrand. We hebben je maar hierheen gebracht.”

“Het spijt me, oké? Sorry.” Ondanks dat Yana de wond veroorzaakt door het scherpe goud genezen had met haar magische gaven, schrijnt het nog steeds, hoewel het niet echt meer pijn doet.

Dan schiet het hem te binnen. De raadsels over de locatie van Zaku! Meteen probeert hij overeind te komen, maar de hand van de genezeres Kimme op zijn borst houdt hem tegen. “Ho, even rustig. Je bent nog zwak, alsof je goud hebt aangeraakt, dus ik moet je nog even onderzoeken.” Met tegenzin zakt hij terug, ondertussen in zijn hoofd wat plannen uitdenkend.

Terwijl Kimme verschillende korte testjes doet denkt hij na over wie hij genoeg vertrouwt om te vertellen dat hij weet waar Zaku zich bevindt. Of nou ja, dat hij weet wat de raadsels zijn die verborgen houden waar hij zich bevindt, maar dat is eigenlijk hetzelfde.

Sybren gaat sowieso mee. Zonder twijfel, hij vertrouwt hem, zelfs al kennen ze elkaar pas enkele weken. Gideon en Reveca kunnen ook mee, als ze willen, want het zijn zijn vrienden en daarbij kunnen ze vechten. Dan zijn ze met zijn vieren. Dat is zonder twijfel te weinig, maar wie zal het vijfde expeditielid zijn?

Flora?

Of toch beter Caiden?

Om middernacht, als iedereen in de Stad slaapt, komen ze bij elkaar in zijn kamer. Gideon en Reveca hand in hand, Sybren leunend tegen de muur.

Ze wachten op zijn verhaal. Ze wachten op de woorden waarmee hij gaat vertellen waarom ze moesten komen op dit uur.

Hij begint op een zachte fluistertoon, aarzelend, alsof hij niet zeker is van zijn zaak.

Toch zorgen de onschuldige woorden voor een grote ophef.

“Ik denk dat ik weet waar Anna is.”

“Waar dan?” Wil Sybren weten.

“Hoe?” Vraagt Reveca.

“Onmogelijk,” mompelt Gideon.

“Ik heb een meisje ontmoet, hier, in de Stad,” legt hij uit. “Ze heet Yana en is de dochter van Gaia, ook wel bekend als het orakel.” Hij kijkt hen even aan, maar ziet geen bevestiging van haar bestaan.

“Vorige nacht, toen ik het bos in gerend was, heeft ze me opgezocht, waarna ze voor een bepaalde prijs, de locatie van Zaku heeft verklapt, uiteraard verpakt in vele raadsels.” Hij haalt diep adem. “Ik hoop dat jullie me kunnen helpen met het ontcijferen van deze orakelspreuken, en me misschien zelfs willen vergezellen op de zoektocht.”

Het blijft even stil als hij hen subtiel vol hoop aankijkt. Sybren is uiteindelijk de eerste die antwoord geeft. “Waarom laat je dit niet zien aan de raad, zij zijn zeer waarschijnlijk veel beter in het oplossen van Yana’s geheimen. Daarbij hebben zij hele legers met de besten van de beste jagers om je te vergezellen op je tocht.”

Firenzo staart hulpeloos naar de wand van zijn vertrouwde kamer. In de korte tijd dat hij hier heeft gewoond, heeft hij elke hoek leren kennen.

“Yana heeft als voorwaarde gegeven dat ik alleen met mijn vrienden de informatie kon delen. Ik ga die voorwaarde niet verbreken, ik heb niet voor niets met een gouden mes in mijn arm gesneden om de informatie te verkrijgen.”

Reveca hapt geschokt naar adem. “Je hebt dat echt gedaan? Met het gouden mes van de orakelen van Gaia in jezelf gesneden?” Bewonderend laat ze haar blik over hem glijden, waarna Gideon ruw en jaloers in haar hand knijpt, om vervolgens zijn arm om haar middel heen te slaan.

Firenzo slaat het stilletjes gade en knikt.

“Ze zeggen dat je met het mes van de orakelen een deel van jezelf  vervangt door een sterker deel, een deel van Gaia. Als je je bloed aan de Godin hebt gegeven, leeft zij nu in je voort.” Reveca glimlacht. “Je bent beschermd, ik durf het wel aan om met je mee te gaan, stel dat het ons lukt Yana’s hulp te vertalen.”

Aangemoedigd door haar bevestiging knikken ook Gideon en Sybren dat ze mee zullen gaan. Niet dat Gideon zijn verwant ooit alleen de duisternis in zou sturen, hij zou haar altijd volgen.

“Mooi,” zegt Firenzo, “dan zal ik de versjes die ze opnoemde laten zien.” Hij haalt een stuk oud perkament tevoorschijn, waarop hij met zeer veel moeite de raadsels op heeft gekrabbeld. Het schrijven ging hem nog steeds niet geweldig af, maar doordat hij toch nog af en toe heeft geoefend met het lezen, is het hem na een lange tijd gelukt.

Zijn vrienden buigen zich over het papier heen als Reveca haar blonde haren uit haar gezicht strijkt en voor begint te lezen.

“Verscholen onder het woud, achter de bomen der Wijsheid,  voorbij de witte wind, verborgen achter een muur van duisternis ,wordt zij bewaakt zonder enige kracht, het is de plek waar de heer op u wacht.” Ze is even stil. “Dit is nog niet eens zo’n heel lastig raadsel. Bomen der Wijsheid, dat moeten de levensbomen van Lavandor zijn!”

Ook Gideon vindt het niet extreem lastig. “De Witte Wind,” mompelt hij. “Dat zal de ijzige vlakte van Sa’awa wel wezen. Door de sneeuw is de wind daar volledig wit.”

“Ik denk dat ze in een fort onder de grond zitten, precies iets voor Zaku, zo wordt hij niet gevonden, dat onderkruipsel. Dan is het onder het woud ook weer opgelost en het verklaart waarom de Raad hem na al die tijd nog niet heeft opgespoord,” zegt Sybren zacht.

Zoals zijn vrienden het raadsel in een hele korte tijd oplossen, geweldig. Ze willen hem echt helpen.

Ook het tweede versje is vlug vertaald. Nog voordat Reveca de kans heeft gehad om het voor te lezen, zegt ze al dat het goed met Anna gaat, dat het zo klaar als een klontje is.

Over het derde raadsel kunnen ze het niet eens worden, de discussies worden zelfs zo erg dat Firenzo besluit dat het niet nodig is. Hij denkt het antwoord op het raadsel wel te weten, maar al die tijd heeft hij zijn mond gehouden. Zijn gedachten zijn soms zo absurd, het is niet eens nodig om het te vertellen, ze zullen zijn manier van denken toch niet begrijpen.

“Dit raadsel kunnen we later oplossen,” zegt hij na een tijdje, “we zullen eerst moeten gaan bepalen welke spullen we mee gaan nemen op de tocht. En natuurlijk ons vijfde lid. Vijf is een magisch getal, dus zullen we voor extra geluk een extra lid met ons mee moeten nemen. Wie gaat dat worden?”

Als hij de rustgevende kamer binnenkomt, zit er een donkere gestalte doodstil als een gepositioneerd lijk op het bed. Bij elke stap die hij dichterbij komt, valt het nog meer op hoe gebroken het figuur is. Ingezakte schouders, vermagerde romp, een ingedoken houding. Medelijden stroomt als een grote golf over hem heen, maar hij moet sterk blijven. Hij heeft het net zo goed zwaar en dat is de reden dat hij dit moet doen. En dat zij mee gaat.

“Flora-Ashling,” spreekt hij zacht, om haar niet al te erg uit die verstenende trance te halen, “we gaan Anna halen. Ga je mee?”

Pas als hij een leren schoudertas naar haar toe werpt, kijkt ze op en draait ze zich om. Haar groen-blauwe ogen lichten lichtjes op en kijken hem verbaasd maar hoopvol aan. Hij knikt als antwoord op haar onuitgesproken vraag. Ja, hij weet waar ze is.

Er breekt zowaar een kleine, verlegen glimlach op haar gezicht door, maar het emotieloze, stenen masker herstelt zichzelf snel weer en al vlug lijkt het net alsof de hoopvolle glimlach er nooit geweest is.

“Praat met niemand,” beveelt hij haar, “en maak je klaar. Ik zie je bij de algemene stallen, komende nacht, als de maan op haar hoogst staat, begrepen?”

Ze kijkt even bedenkend, maar knikt dan vlug. Bijna direct staat ze op en loopt ze naar de hoek van haar kamer, waar een kom met water staat. Zonder hem verder nog de deur te wijzen, begint ze met het uitkleden van zichzelf. De vele lagen kleding die haar beschermden tegen de pijn, een voor een verwijdert ze ze, totdat ze slechts in een doorschijnende onderjurk staat.

Nog geen twee hartslagen later staat hij buiten, gewoon om zijn ridderlijkheid te tonen. Hij hoeft haar niet naakt te zien, niet een vriendin van zijn zusje. Sowieso hoeft hij niemand te zien zonder kleding.

Toch zucht hij, en de verborgen emoties komen in een snelle vaart naar buiten. Opluchting, blijheid, woede, vastberadenheid, spanning, angst, alles. Met volle kracht slaat hij met zijn vuist tegen de muur, waarna hij geschrokken van de klap opkijkt, een beetje beschaamd, hopend dat niemand dat gezien heeft. Of gehoord.

Als hij terug loopt naar de trainingsvelden van de jagers is de zon op zijn hoogste punt. Na de training van vandaag is er nog een ding dat hij moet doen. Zijn wapens ophalen bij de smid, en misschien nog enkele messen ‘lenen’ bij de wapenkamer van de jagers.

Kenaz lijkt aan te  voelen dat er iets aan de hand is, want hij laat hen volledig gaan tot het uiterste, waardoor Firenzo niet met Reveca of Sybren kan praten. Ze moeten sprinten, ontwijken en er worden bij het sparren groepen gemaakt, waarbij er nooit twee van hen bij elkaar zitten.

Aan het einde van de training kan hij niet meer, zijn energie is volledig weg, waardoor hij het liefst nog eeuwen zou willen slapen. Op de grond gaan liggen en slapen, niets anders doen dan slapen. Maar hij heeft nog verschillende dingen te doen. Om te beginnen bij de messen uit de wapenkamer. Als hij aan het einde van de trainingsdag aanbiedt om alle wapens terug te brengen naar de opslag vernauwen de ogen van Kenaz even wantrouwend, maar uiteindelijk laat hij het gelukkig toe.

Eenmaal aangekomen in de wapenkamer is het eerste wat hij doet ook echt de wapens opruimen. Hij blijft echter wel wat langer dralen dan normaal, bekijkend welke wapens hij het beste mee kan nemen voor Flora, en natuurlijk als reserve. Hij gaat uiteindelijk voor een paar zilveren exemplaren, niet te lang, niet te kort, de kling is zo lang als zijn onderarm, het heft zo groot als zijn hand. Perfect.

Hij neemt nog een paar kleinere messen mee, de kling ongeveer een hand lang. Hij stopt ze voorzichtig en onopvallend in de leren tas die hij die ochtend alvast had weggestopt in een van de grote kasten aan de wanden van het gebouw.

Niet veel later loopt hij fluitend het gebouw uit, het was minder lastig dan dat hij gedacht had. Nu nog naar de IJzersmid van de jagers om zijn persoonlijke wapenvoorraad te halen, waaronder een boog, een zwaard, een speer en een flinke voorraad pijlen.

Met zijn trainingstenue nog aan onder zijn mantel loopt hij richting het jagersplein, waar de smid gevestigd is. 

“Reveca, heb jij de voorraad met eten?” Hij fluistert zacht, zodat zelfs de slapende paarden hem niet kunnen horen. De voorbereidingen zijn op tijd getroffen, iedereen heeft kunnen zorgen voor de taak die hem of haar toegewezen werd. Reveca zou zorgen voor het eten, Sybren voor warme kleding en dekens voor op de witte vlakte, Gideon voor de paarden en hun uitrusting en de route die ze zullen moeten volgen, en hijzelf moest zorgen voor de wapens die ze tekort kwamen.

Flora heeft uit haarzelf gezorgd voor een tas met spullen die van pas kunnen komen, van geneesmiddelen en fakkels tot gouden staafjes om eventuele vijanden of achtervolgers mee te kunnen lastigvallen.

Vreemd genoeg zijn er in de nacht in de Stad amper bewakers om de Stad veilig te houden, terwijl er zo veel wordt gewaarschuwd voor gevaarlijke wezens die dan wakker worden en de Wildernes terroriseren.

“Dan zijn we klaar om te gaan.” Hij rilt, van spanning, van de kou. Het eind van de warme zomer is aangebroken, in de nacht is het al regelmatig koud, de herfst zal binnenkort aanbreken, gegarandeerd. “Gideon?”

Deze knikt en gaat hen voor, de algemene stallen in.

Het is er donker, warm en onaangenaam geurend. De stallen zijn gigantisch, groot genoeg voor zeker honderd paarden. Gezien de hoeveelheid leegstaande stallen zullen ze het vast niet al te snel opmerken dat er vijf paarden missen. Gideon leidt hen naar verschillende stallen door het hele gebouw heen. Voorzichtig en stil wekt hij het paard, stelt het op zijn gemak en neemt het dan aan de teugels mee naar de volgende stal. De paardenhoeven klinken luid op de stenen ondergrond, ervoor zorgend dat iedereen van hen aan een stuk door oplettend is of er niemand aankomt.

Gideon heeft de paarden zorgvuldig uitgekozen, de meesten zijn donker van kleur zodat ze niet opvallen in de Wildernes. Voor op de witte vlakte hebben lichte kleuren toch geen nut, want daar zullen ze door de sneeuwachtige wind toch niet opvallen.

Al vlug staan ze weer buiten, en nog altijd heeft Flora geen woord gezegd. Ze klimt gehoorzaam op haar paard, een makke, donkerbruine merrie, en blijft rustig zitten totdat iedereen klaar is om te gaan. Ze dragen allemaal hun mantel omdat dat een dikke stof heeft die hen goed warm houdt. Ook dragen ze allemaal leren laarzen, een warme broek en magisch bewerkte warme kleding, een van de beste producten van de kleermaker van de Stad.

Zelf klimt Firenzo als laatste op zijn paard. In tegenstelling tot het paard van de priester Luthgardin, heeft zijn hengst wel een goed zadel, hij zal hier een lange tijd op kunnen rijden.

“Klaar om te vertrekken?” Iedereen knikt als antwoord, waarna ze de paarden aansporen om stapvoets de bosgrond te betreden. Zo zijn ze het stilste, waardoor ze eventuele achtervolgers beter kunnen opmerken, en leden van de Stad hen niet.

Gideon rijdt voorop, gezien hij de route weet, dan Reveca en Flora. Sybren en hijzelf sluiten  de rij.

De hele nacht rijden ze in stilte door, na enkele uren ging het tempo van stapvoets naar draf, en uiteindelijk naar een vlugge galop. Niemand lijkt moeite te hebben met het rijden, maar na uren midden in de nacht gereden te hebben, kunnen ze allemaal maar amper hun ogen openhouden.

Als de zon langzaam maar zeker boven de toppen van de bomen reikt, besluiten ze dat ze slaap nodig hebben, en vlug ook. Ze zoeken een mooie, vlakke plek uit met veel gras voor de paarden, om de hooivoorraad te kunnen behouden. Ze binden de teugels vast aan de dikke takken van de bomen. De bomen hier zijn allemaal gigantisch, niet zomaar hoog, maar verschrikkelijk hoog. Je voelt je er klein bij. De schaduwen reiken tot ver, waardoor bijna het hele woud overdekt is met schaduwen. Overal is het donker, koud en mysterieus. Af en toe verschijnt de zon door een kleine open plek in het dichte bladerdek.

Om geen aandacht van de wezens te trekken, besluiten ze om geen vuur te maken, maar gewoon twee mensen op wacht te zetten, die na enkele uren worden afgewisseld.

Omdat hij hen zo’n beetje heeft meegesleurd op deze queeste, besluit hij om sowieso de eerste wacht te nemen, ondanks dat hij net als de rest geen enkele stap meer kan verzetten. Zijn spieren branden van het lange zitten op de zwarte hengst, iets waar iedereen last van lijkt te hebben, behalve de nog altijd stille Flora. Die wacht gewoon rustig en geduldig totdat Sybren een warme deken voor haar heeft neergelegd waar ze zichzelf inwikkelt om vervolgens op de grond te gaan liggen en meteen in slaap te vallen. Ook Gideon en Reveca gaan liggen en vallen in elkaars armen in slaap.

Sybren komt naast hem tegen een boom aangeleund zitten. Hij ziet hoe Sybren kijkt naar de slapende Flora. “Ze is zo stil dat het bijna eng is,” mompelt hij.

Firenzo grinnikt zacht. “Ze heeft gezien hoe, hoe Anna verdween, dat moet een schokkend beeld geweest zijn, dit is vast haar manier om dat te verwerken.”

“Maar dan nog,” moppert Sybren, “je kan af en toe een geluid maken toch? Ze heeft nog niks gezegd, gedaan… Ze toont zelfs geen emoties, ze… ze is er gewoon, maar dat is het dan ook."

Hij antwoordt niet en kijkt peinzend voor zich uit. Stilletjes vraagt hij zich af of ze de goede kant op gaan, of ze de juiste route hebben uitgestippeld. Is het eigenlijk wel de juiste keuze die ze hebben gemaakt? Hadden ze niet gewoon met meer leden van de Stad moeten gaan? Tegen Yana’s advies in?

Beter niet misschien. Gaia staat nu achter hen, dus ze zijn beschermd.

Hij is beschermd. De rest niet.

Dan zal hij de rest beschermen, dat is het meest logische toch?

De zien de zon verschuiven aan de hemel terwijl ze tegen de boomstam aangeleund blijven zitten. Nadat ze voor de zoveelste keer elkaar wakker hebben moeten maken omdat ze steeds indommelen, is Sybren er klaar mee. Wankelend van de slaap staat hij op en schuifelt hij naar Gideon. “Ik ga Gideon wakker maken,” zegt hij. “Ik ben te moe om nog langer de wacht te houden.”

Hij schudt Gideon aan zijn schouder. “Hé, Gideon, wakker worden gast, hé Gideon.”

Gideons ogen vliegen open en hij kijkt Sybren even met een geschrokken blik aan, waarna hij zijn ogen dichtknijpt tegen het felle licht van de late ochtendzon.

“We vallen om van de moeheid, dus kunnen jij,” hij gaapt luid, “en Reveca asjeblieft de wacht houden?”

Gideon grinnikt. “Is goed, ik denk wel dat ik uitgerust genoeg ben. Maak maar een bed klaar, dan ruim ik mijn eigen dekens op en wek ik Reveca.”

Terwijl Gideon zijn dekens oprolt en in de zadeltas van Sybrens donkergrijze hengst stopt, legt Firenzo twee zachte doeken op de bladeren neer.

De bladeren veren goed mee, en het voelt bijna net als thuis. Zodra hij zijn hoofd op zijn arm legt, is hij direct vertrokken naar dromenland.

“Vlug! Opstaan! We moeten snel verder!” Het lijkt alsof hij nog geen enkele seconde heeft kunnen liggen als hij al weer ruw wakker geschud wordt. “Firenzo! Hé! Wakker worden!”

Hij kan zijn oogleden maar amper openen van vermoeidheid als Reveca hem tegen zijn wang aanslaat, maar uiteindelijk lukt het hem toch.

Hij gromt en duwt haar hand hardhandig weg als ze hem nog een keer wil slaan. “Hou op, ik ben wakker.”

Ze glimlacht. “Zeker weten? Ik kan je best nog een keer een slaan, voor de zekerheid.”

Als blikken konden doden…

Hardop lachend staat ze op. “Opschieten Firenzo, Gideon heeft de hoorn van de Stadsleden gehoord, ze zijn nu al naar ons op zoek, we moeten hier vlug weg zijn.”

Hij schiet overeind en hij begint gehaast zijn deken op te rollen om hem vervolgens in een van de zadeltassen te stoppen. Hij krijgt van Reveca een appel toegegooid die hij al rennend en klimmend tussen zijn tanden klemt.

Doordat iedereen gestructureerd aan het werk is, is het geïmproviseerde ‘kamp’ als snel opgebroken en zijn ze weer op weg door de Wildernes. Er is op de open plek waar ze hebben geslapen geen enkele aanwijzing te vinden dat ze er zijn geweest, of welke kant ze daarna zijn uitgegaan.

Gideon rijdt weer op zijn zwarte hengst voorop, uitgerust en rechtop.

Zelf voelt hij zich het tegenovergestelde van Gideon. Hij zit half ineengezakt op zijn paard, dat in volle galop achter de rest van de groep aanrent.

De bosgrond is zanderig, waardoor ze relatief langzaam vooruit gaan en ze grote stofwolken van zand achterlaten. Maar ze zijn nog geen enkel ander woudwezen tegen gekomen, op twee kleine pixies die hen irriteerden door aan hun haren te trekken na dan.

Om de tijd te verdrijven kijkt hij geïnteresseerd rond, er is geen gebrek aan biodiversiteit in dit deel van de Wildernes. Overal om hen heen staan bomen, bloemen en struiken, ondanks dat de bosgrond erg zanderig en droog is.

Sybren heeft net als hij donkere wallen onder zijn ogen en kijkt slaperig voor zich uit. Hij is al vele malen in dit deel van het woud geweest door de trektochten die de jonge jagers wel eens maken. Jonge gehoornden van acht tot veertien zomers oud kunnen dan, mits ze goed zijn met paarden en luisteren naar de oudere, ervaren leiding, mee op verschillende expeditietochten door de minder gevaarlijke delen van de Wildernes. Volgens Sybren is dit een van de delen die ze het meest bezoeken. Je komt er af een toe een pixie, een boomelfje of een dryade tegen, maar ze zijn geen van allen gevaarlijk. Dryaden worden zelfs over het algemeen erg gewaardeerd omdat ze voor de bomen in het woud zorgen. Eigenlijk zijn ze de boom, de personificatie van de boom, om alle gevoelens en emoties te dragen die een boom vanbinnen alleen kan hebben met een verbonden dryade.

Tegen het eind van de middag houden ze een korte pauze, waarin ze samen wat eten en hun benen even kunnen strekken. Hij heeft nog steeds last van spierpijn van de dag ervoor, hij rijdt niet vaak paard, al helemaal niet na het incident met Brutus, die Anna zonder enige pardon van zijn rug gooide. Helaas moeten ze al snel weer verder, ondanks dat de goedgetrainde paarden moe beginnen te worden. Volgens Gideon zijn de jagers van de Stad nog veel te dichtbij om te stoppen.

Langzamerhand raakt hij steeds verder vermoeid, en uiteindelijk is het zo erg dat hij er niets meer van merkt. Als ze dan eindelijk stoppen,  -de zon is al urenlang onder de horizon verdwenen,- en hij mag gaan liggen, kan hij de slaap gewoon niet vatten.

Een tijdlang ligt hij gewoon op zijn rug naar het bladerdak te kijken dat de warmte van de grond om hen heen houdt. Gezien het feit dat hij en Sybren maar heel even hadden kunnen slapen vandaag, hebben Gideon en Reveca aangeboden om samen nog een wacht over te nemen, zo hebben ze meteen nog wat tijd voor elkaar.

Ze zitten tegen elkaar aangeleund, beiden hebben een arm op een wapen, de andere armen zijn door elkaar heen gewikkeld alsof ze elkaar nooit meer los willen laten. Af en toe steelt Gideon een kus van Reveca, wat ze gretig accepteert.

Na wat uren lijken, maar gezien de stand van de maan nog niet eens een uur blijkt te zijn, ligt hij eindelijk comfortabel en zakt hij weg in een diepe slaap.  

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top