11. Part_1
Hello my dear readers! Ik heb een verrassing voor jullie, namelijk het eerste deel van hoofdstuk 11! Ik ben al redelijk ver in het hoofdstuk, maar ik vond het zo erg om jullie zo lang te moeten laten wachten, dus komen deze stukjes (als het goed is) redelijk snel na elkaar, ik verwacht dat ik over een week alweer het tweede deel van hoofdstuk 11 zal posten!
Enjoy, and don't forget to vote please!
11.
21e maanjaar, dag 72;
Lieve Bette,
Ik vraag je om dit niet te doen, liefste.
Ik smeek je om hem achter je te laten.
Jij bent een en al goedheid, een puur wezen, verspil dit niet aan het kwade, liefste.
Ik ben de fout in gegaan, dat besef ik, maar ik wil er alles aan doen om dit recht te zetten. Alstublieft liefste, vergeef me.
Vergeef mijn slechte daden.Vergeef mijn fouten, die ik heb gemaakt.
Alstublieft liefste, ik hou van je, met mijn gehele ziel.
~Heer Tomiu, Stad der Gehoornden~
Ze wordt wakker in een vreemd ledikant, in een vreemde kamer. Haar lichaam voelt zwaar, loom en langzaam, alsof het niet van haar is. Haar ledematen liggen lengten van haar af. Zo voelt het.
Haar oogleden zijn het ergst, het voelt alsof er stenen op zijn gelegd. Koude, zware stenen die het onmogelijk maken haar ogen te openen en de wereld waarin ze is beland te aanschouwen. “Laat me gaan!” wil ze schreeuwen, maar ze krijgt haar lippen niet van elkaar. “Haal het weg!” roept ze in gedachten, maar niemand hoort haar. “Help me!” gonst het door haar hoofd, maar haar oren vangen geen geluid op. Het enige wat er is, zijn haar eigen gedachten en het gevoel van het Niets.
Ze vecht tegen het gevoel, zet al haar spieren aan om te bewegen, maar de spieren zijn verdwenen. Haar lichaam reageert niet, het is haar lichaam niet meer. Wat is er gebeurd? Waarom is ze er, maar is ze er toch niet? Wat is er aan de hand?
Ze heeft geen gevoel, maar toch wordt ze verscheurd door pijn. Door de pijn in haar hoofd.
Waar is ze? Of een betere vraag, wie is ze?
Of het hartslagen, uren, dagen of zomers zijn weet ze niet, maar na een eeuwige tijd, komen haar herinneringen terug. Ze heet Anna. Ze heeft een broer, zijn naam is Firenzo. Ze zijn een tweeling. Verder niets.
Hoe langer ze in het Niets blijft, hoe meer herinneringen terug lijken te komen. Ze had een pleegmoeder, moeder Wyna, die is dood. Ze is gestorven door een demon, waarna zij en haar broer moesten vluchten. Ze vluchtten naar een dorpje aan de andere kant van Angora, Aoney, waar een man, Elijo, en zijn zoon, Rory, hen verzorgden tot ze weer op krachten waren gekomen.
Ze bleken Gehoornden te zijn. Zij was een dubbelgehoornde, Firenzo een enkelgehoornde. De roodharige Rory was een halfbloed gehoornde.
Ze woont nu in de Stad der Gehoornden, in de hospitale, waar ze werkt. Firenzo woont ook in de Stad, maar dan in Het Huis, het centrale punt in het jagersgedeelte.
Steeds meer herinneringen worden in haar hoofd gepropt, langzamerhand voelt ze af en toe dat ze een arm heeft, of zelfs een vinger, maar nog altijd zijn haar ogen gesloten.
Meer en meer gezichten worden in haar gedachten bewaard, namen en plaatsen. Flora. Sybren. Vrouwe Valéria. Heer Tallynn. Heer Dimitri.
Haar roodharige vriend die geslagen wordt met een zweep, de pijn die ze voelde in haar hart bij elke slag. Zij die haar ware aard bekend maakte voor een hele menigte.
Ieder moment sinds de dood van moeder Wyna beleeft ze opnieuw.
Hoe de persoon wiens leven ze had gered haar kwetste. Rory die haar kuste. Het gevoel dat hij bij haar losmaakte. Het vuurwerk in haar gedachten, de zachte vonkjes op haar lippen. Rory.
Daarna is alles een zwart gat, het enige waar ze aan kan denken is aan hem. Zijn rode haar, zijn bruine ogen, zijn gespierde lichaam. Zijn hand in de hare. De geruststelling van zijn kloppende hart tegen haar oor.
Ze wil het opnieuw, ze wil hem weer dicht tegen haar aangedrukt hebben.
Terwijl ze zich met alle macht vasthoudt aan die gedachten, die gevoelens, probeert ze ervoor te zorgen dat het Niets haar niet opslokt.
Maar dat doet het toch.
Het eerste gevoel is de zachte cirkelende beweging van een vinger over haar handpalm, wat prettige vonkjes door haar handen naar haar hart stuurt.
Ondanks dat haar oogleden zo zwaar aanvoelen en ze dolgraag nog even zou willen slapen, kan ze haar lichaam ertoe zetten om haar ogen te openen.
Het eerste wat haar opvalt is de persoon die zachtjes over haar hand wrijft. Het maakt meteen een warm gevoel bij haar los als ze ziet wie het is. Haar vriend, Rory. Hij heeft nog niet door dat ze wakker is, want hij staart onafgebroken naar haar hand die in de zijne ligt.
“Hoi,” mompelt ze zachtjes, met een rauwe, droge keel van het lange stil zijn.
Zijn hoofd schiet omhoog, opluchting is meteen zichtbaar, het spoelt al zijn vermoeidheid weg en laat zijn ogen oplichten.
“Je bent wakker!” stelt hij verbaasd vast.
Ze knikt, een glimlach vormt zich om haar mond, een moment later doen zijn lippen haar na. Als hij voorover buigt drukt hij een korte kus op haar mond, waarna haar glimlach nog verder verbreed.
Uiteindelijk kan ze haar nieuwsgierigheid niet meer bedwingen. “Waar?” vraagt ze, haar zin inkortend omdat het zoveel pijn doet om te praten. “Wat gebeurd?”
Rory slikt zichtbaar, duidelijk niet wetend wat hij met haar vragen aan moet. “Weet je dan helemaal niets meer?”
Ze schudt haar hoofd. “Alles tot kus,” mompelt ze. “Dan weg.”
Hij zucht, denkt even na, maar begint dan te vertellen. “De dag nadat ik je kuste, ben je gewoon gaan werken in de hospitale, ik ben begonnen met mijn opleiding tot Gleidhidh, een beschermer. In het begin kregen we wel wat vragen van verschillende mensen, maar niemand leek het echt erg te vinden.”
Hij verzwijgt dingen, bedenkt ze. Kleine dingen, details. Maar ze onderbreekt hem niet als hij weer verder gaat met vertellen.
“Een paar dagen later liepen we samen over het plein, je zou je eerste les magie krijgen van Heer Tallynn en Heer Dimitri in het raadshuis, toen plotseling een grote demon verscheen op het schavot. Hij sloeg iedereen om hem heen weg, maar hij trok jou naar hem toe. Ik probeerde je tegen te houden, maar het was te laat, hij had je in zijn greep. Net voordat hij verdween, heb ik je hand vast kunnen pakken, en ben ik meegelift.”
Ze kijkt hem dankbaar aan, hij is voor haar in de armen van een demon gesprongen, hij heeft voor haar een sprong naar de hel gemaakt. Letterlijk, dat kan ze zien in zijn ogen.
“Waar nu?” weet ze uit te brengen met haar krakende stem.
“We zijn nu bij, eh…” Hij aarzelt en valt stil. “We zijn op een plek verschrikkelijk ver van de Stad der Gehoornden, waar we precies zijn ten opzichte van Angora of Velebora weet ik niet.”
Ze zucht. Dat was niet wat ze bedoelde, en ze weet dat hij dat ook weet. Hoewel ze hem echt heel erg dankbaar is dat hij bij haar heeft gewaakt toen ze zich in het Niets bevond, wil ze toch dit nog van hem vragen. “Wie?”
Hij kijkt haar eerst even niet-begrijpend aan. “Bij wie we zijn?” vraagt hij uiteindelijk, waarop ze als antwoord bevestigend knikt.
Zijn gezicht staat emotieloos als hij het haar dan eindelijk, na enkele minuten in stilte duidelijk in zichzelf gediscussieerd te hebben of hij het zou moeten vertellen, vertelt. “Ik denk dat je dat wel zelf kan raden.” Zijn stem klinkt zoveel ouder als hij opnieuw spreekt. “De demon was gestuurd door Zaku Pyür, dit is zijn koninkrijk.”
Even kan ze niets uitbrengen van schok, maar dan valt het kwartje. Haar vader wil haar bij zich hebben, en blijkbaar doet hij er alles aan om dat voor elkaar te krijgen. En het is hem nog gelukt ook, na de derde keer.
Drie keer is scheepsrecht.
In Velebora mislukte het de eerste keer, al werd wel de eerste laag van bescherming weggeslagen.
In de gastvertrekken in het raadshuis mislukte het de tweede keer, maar daardoor kreeg de dreiging een gezicht, wat toch wel angst zaaide, ook bij de raad.
De derde keer is het toch gelukt, midden op het plein, voor het oog van iedereen, om zo nog veel meer angst te creëren.
De derde keer was het scheepsrecht.
Wezenloos staart ze voor zich uit, maar na een tijdje krijgt ze wat ideeën. Dit is de kans om antwoorden te vinden. Antwoorden te krijgen die de raad haar niet wilde geven. De kans om haar magie echt te leren beheersen. En als ze genoeg weet, dan is het gedaan. Dan zullen ze boeten voor hun fouten, allemaal.
Even schrikt ze van haar eigen gedachten, maar dat wordt snel naar achteren gedrukt als Rory zachtjes over haar wang aait. “Pieker er maar niet te veel over, lieve Anna,” fluistert hij liefdevol. “Ga nog maar even slapen, je bent nog zwak.”
Ze zucht en probeert tegen te stribbelen, maar hij heeft gelijk, ze is nog verschrikkelijk zwak en moe. Al snel drijft ze weg, Rory’s nog steeds over haar hoofd aaiend.
Als ze opnieuw haar ogen opent ligt Rory uitgezakt op een stoel te slapen. Onder zijn ogen zijn de grote donkerblauwe kringen duidelijk zichtbaar, hij is duidelijk te lang wakker geweest. Voor haar?
Ze wordt warm vanbinnen bij het gevoel dat hij echt van haar houdt, maar dat zal vast liggen aan de band die zielsverwanten nou eenmaal hebben.
Ze voelt zich al een stuk sterker dan de vorige keer dat ze wakker werd, maar haar spieren zijn nog steeds erg slap, want wanneer ze probeert rechtop te gaan zitten, is ze al weer buiten adem.
Ze draagt een dun zijden nachthemd met lange mouwen, in een donkere kleur, die dicht tegen het zwarte aanzit, maar waarschijnlijk toch nog net blauw is.
Ook Rory draagt wat zwarts, het is een zwartleren pak met gouden accenten, zoals de rits en de knopen, of een speld van een ram op de hoogte van zijn hart. Het kleurt mooi bij zijn haar, wat hierdoor nog extra opvalt bij alle donkere kleuren.
Ze blijft een paar minuten lang naar hem staren terwijl hij staart, daarna begint ze de donkere kamer in haarzelf op te nemen. In tegenstelling tot de kamers in de Stad der Gehoornden zijn de kamers hier, in het rijk van Zaku donker, vooral gekleurd door aardetinten, zwart en goud. De vloeren zijn van donker hout, de wanden van zwarte steen, het bed is gemaakt van duister hardhout en de lakens van zwart wol met gouden strepen. Het licht komt van de fel lichtgevende gouden bollen die in de hoek van de kamer branden.
Op het moment dat ze er naar kijkt, ziet ze hoe de bol zachtjes en vibrerend sterker en zwakker wordt, zich uitzet, en weer in elkaar krimpt. De lichtstralen die aarzelend in haar gezicht schijnen, verwarmen de tere huid op haar wangen. De gouden bollen zijn net kleine zonnen, de lichtpunten in de duisternis.
Letterlijk.
Naast haar verschuift Rory een beetje op zijn stoffen stoel, waarna zijn lippen een beetje uit elkaar gaan. Gefascineerd kijkt ze naar de beweging van zijn borstkas.
Omhoog, omlaag, omhoog, omlaag.
Haar ogen glijden naar de rest van zijn lichaam. De spieren in zijn arm bollen op onder het leren pak bij elke ademhaling, zijn vuisten spannen en ontspannen zich, alsof hij kwaad is in zijn droom.
Wanneer hij begint te mompelen weet ze dat ze hem voorzichtig wakker moet maken.
“Nee, nee, hou op. Laat haar gaan, ze heeft niets misdaan,” hoort ze hem zeggen. “Rosan hou vol, Rosan niet weggaan, verlaat me niet, ik hou van je” zijn lippen trillen.
Ze kijkt verward op. Rosan? Wie is Rosan? Is Rosan zijn geliefde?
Haar hart trekt pijnlijk samen bij de gedachte aan Rory met een ander meisje dan zij. Het stuurt een grote hoeveelheid jaloerse gevoelens haar aderen in, waardoor haar gedachten op hol slaan.
Zonder dat ze het merkt beginnen de tranen over haar wangen te stromen, ze voelt het pas als de koude tranen op haar handen spatten. Ze begint te rillen.
Ergens weet ze dat ze vreemd reageert, zo zou ze niet moeten reageren bij het horen van een aantal woorden, woorden die gezegd zijn door iemand in zijn slaap. Niemand weet waar hij over droomt, toch? En toch kan ze het niet stoppen. Die zielsverwantenband is manipulatief, verschrikkelijk. Ze sluit haar ogen en ze probeert de rivier van tranen te stoppen, maar ze blijven ongehinderd uit haar ogen lopen.
Dan voelt ze een warme vinger die haar tranen lieflijk wegveegt. “Ssshtt,” hoort ze een stem zeggen.
Ze kent de stem niet, maar het is die van een jongen, zeker weten. Trillend opent ze haar ogen, op de rand van haar bed zit een lange jongen haar onderzoekend aan te kijken. Hij is knap, zoals alle gehoornden dat zijn, bijna kunstmatig mooi.
“Hoi,” is het enige wat ze verbaasd uit kan brengen. Ze vergeet op slag haar verdriet.
De jongen zegt niets, hij staart haar alleen maar aan en het voelt net alsof hij dwars door haar heen kijkt, alsof hij haar gedachten kan lezen. “Rosan is niet zijn geliefde,” is het eerste wat hij zegt.
Als ze hem fronsend aankijkt legt hij het uit. “Je kan van je gezicht aflezen dat je je daar druk om maakt. Het is niet zijn geliefde.”
De opluchting maakt haar voor haar gevoel zo licht dat ze wel zou kunnen zweven. Alsof ze op een wolk zit, gedragen door engelen, de wachters van de hoge hemelen.
Gelukkig is dat niet zo. Ze glimlacht en steekt haar hand naar de vreemde jongen uit, die net als Rory volledig in het zwart gekleed gaat.
Hij pakt haar hand vast en schudt hem vrolijk. “Aron,” stelt hij zichzelf voor. Zijn hand is warm, niet koud zoals die van haar, het geeft haar een prettig gevoel. “An-“
Hij onderbreekt haar lachend. “Anna, ja dat weet ik.” Hij houdt zijn hoofd een beetje scheef. “Dat weet iedereen hier, je bent al behoorlijk bekend.”
“Oh,” mompelt ze.
“In elk geval, waarvoor ik kwam,” zegt Aron ineens plechtig terwijl hij opstaat en zijn halflange bruine haar uit zijn ogen schudt, “Zaku Pyür verwacht jullie over een uur in zijn vertrekken. Ik zal zo een dienster laten komen om je te helpen met gepaste kledij voor een van zijn dochters.”
Dan is zijn lange gestalte verdwenen, en is ze opnieuw alleen met Rory, die nu langzaam wakker begint te worden. De woorden van Aron dringen nu pas tot haar door. Ze moet zich kleden zoals dat gepast is voor een van zijn dochters.
Voor een van zijn dochters.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top