Hoofdstuk 7
7 Graniolio
De man nam me mee. En al vrij snel werden mijn handen gebonden en moest ik zelf lopen. Geweldig. Echt helemaal geweldig. Ze namen me naar hun dorp. En in tegenstelling tot ons dorp, dat gemaakt was om niet op te vallen, waren hier alle huizen rood en paars. Het was dus lekker handig allemaal. Omdat er zoveel mensen dood waren, sloten ze me op in het huis van een dood Vierkanthoofd. Ze maakten tralies aan de ramen zodat ik niet kon ontsnappen, en alle gaten en kieren maakten ze dicht. En omdat er toch al een wacht liep, werd ik ook nog eens in de gaten gehouden. Het werd me dus bijna onmogelijk gemaakt te ontsnappen. Ik leefde op slechts die magische koek die, zolang ik hem niet in één hap opat, niet opgegeten kon worden, dus eigenlijk was het gewoon iets waardoor ik geen honger kon leiden. Drinken werd me elke dag gegeven, ongeveer een litertje, ik weet het niet.
Na een paar dagen kwam er iemand die mij aan handen bond. Daarna werd ik meegevoerd naar buiten, naar een groot kampvuur. De talen van mijn stam en die van de stam van de Vierkanthoofden lijken op elkaar. Ik kon dus grotendeels verstaan wat ze zeiden.
"Wat gaan we hiermee doen?" "Doden!" "Nee, dat is te makkelijk en niet pijnlijk genoeg!" "Stuur hem weg met het ballingschapteken!" "Goed idee!" "Nee, laten we hem opofferen aan de toren!" "Dat is een nog beter idee!"
En na dat geruzie en geschreeuw nam iemand me mee. Zonder eten, zonder water, met mijn handen gebonden. Dat was wat ze dachten. Wat ze niet wisten was dat ik in dat huis een boog heb gestolen, en daarna onder mijn kleding verstopt, net als de pijlen. Oh, dat deed pijn! Die pijlen krasten over mijn huid, en je kunt veel zeggen over de Vierkanthoofden, pijlen maken konden ze zeker!
Toen we een eindje op weg waren maakte de man mijn handen los. Wat bleek, het was de oud-stamgenoot, die we jaren geleden naar de Vierkanthoofden hadden gestuurd als spion. "Ik zal je helaas naar de toren moeten brengen. Anders gaan we allebei dood." "En anders alleen ik. Ik snap het." We liepen met zijn tweeën een heel eind, pratend over onze, nee mijn naderde dood.
Zodra er een paar dagen voorbij waren hoorden we ineens een geluid achter ons, en dat kwam ons maar al te bekend voor. De strijdkreet van de Vierkanthoofden! We werden gevolgd! Met zijn tweeën renden we hard, en naar onze mening bijna geluidloos, weg. Maar het zal wel niet geluidloos zijn geweest, want we werden nog steeds achtervolgd, en hoe verder we renden, hoe dichterbij de oorlogvoerders kwamen. Op een gegeven moment vlogen de pijlen over ons hoofd. Letterlijk, het scheelde millimeters. Maar die millimeters waren genoeg. Op de een of andere manier lukte het mij om mijn pijl en boog te pakken, en een pijl daarbij. Wat nog wonderbaarlijker was, was dat het me lukte een pijl in een achtervolger te schieten. En daarna nog een pijl in een andere. Ik had alleen te weinig pijlen voor alle Vierkanthoofden. Maar dit hielp wel, want er bleven mensen achter om hun gevallen kameraden te verzorgen. We renden langs de toren, en ook daar kregen we hulp, want een aantal skeletten kwamen uit de grond en begonnen aan een gruwelijke slachtpartij.
Toch kwam er nog steeds een legertje van een stuk of honderd Vierkanthoofden achter ons aan, en dat waren er nog, als ik al mijn pijlen raak schoot, negentig te veel. Maar ja, 1 Vierkanthoofd is al veel te veel.
We renden weg van de toren, een woestijn in. We voelden het warmer worden, dit hielden we niet lang meer vol. In de verte zagen we een stad, misschien konden we daar hulp krijgen. We renden erheen.
Alleen toen we erbij kwamen zagen we dat het een fata morgana was! Maar toen we bij de fata morgana aankwamen zagen we nog een stad, daar renden we, op hoop van zegen, heen. En dat was geen fata morgana. We renden naar binnen. Maar toen we naar binnen wouden werden we tegengehouden. "Halt. Reden van uw bezoek." "Er zit een leger achter ons aan! Laat ons binnen!" riep ik wanhopig. "Hmm. Waarom zou ik je geloven? Ik zie geen leger." "Laat ons nou gewoon binnen, en maak je leger klaar. Honderd soldaten in aantocht!" "Ik geloof je nog steeds niet." Maar op dat moment werden de soldaten zichtbaar. "Nou wel?" "Kom snel binnen, ik bied graag hulp aan onschuldige reizigers." Wat de wachter niet wist, was dat ik nog steeds die boog had, zo onschuldig was ik niet.
Ik rende de stad in, en zag een ruïne, ik rende naar binnen. Toen stortte de ingang in. Ik keek eens rond. Ik was niet de enige hier...
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top