Rode peper (verhaal)
Het brandde. Het brandde zo verschrikkelijk erg. Het gevoel verspreidde zich door mijn hele mond tot het voelde alsof mijn tong tot as verging. Mijn gehemelte leek wel levend geroosterd te worden, als een kip of konijn boven een vuurtje. Stop het! Stop dat brandende gevoel! Dat dreunde door mijn hele hoofd heen en ik was me alleen bewust van dat verschrikkelijke, brandende gevoel in mijn mond. Hoezo slechts een paprika? Dit was helemaal geen paprika en dat was het ook nooit geweest! Waarom had ik het dan toch aangezien voor een paprika? Het was rood en leek op een paprika. Maar het was geen paprika. Maar, nog belangrijker, waarom had Jorre me dit in vredesnaam gegeven? Had hij het misschien ook voor een paprika aangezien en gedacht dat het wel lekker zou zijn? Ik wilde er niet aan denken dat hij dit met opzet aan mij had gegeven. Dat zou hij nooit doen, toch? Dat kon toch niet? Of had ik me de gemene grijns en die sluwe twinkeling in zijn ogen me niet verbeeld, toen hij me dat verdomde, rode stuk groente had gegeven? Ik wist het niet. Het enige wat ik wist was dat dit brandende gevoel moest stoppen. Het verteerde mijn mond, mijn smaakpapillen schreeuwden het uit. Tranen brandden in mijn ogen.
Ik keek om me heen, wanhopig op zoek naar een kraan met water, of op zijn minst een bekertje water. Daar! Mijn voeten droegen me in de richting van een flesje water, met verfrissend, helder water erin. Ik snakte wanhopig naar iets om dat brandende gevoel weg te jagen. Met trillende handen probeerde ik de dop eraf te krijgen, wat nog niet zo'n makkelijke opgave was. De fles glipte uit mijn handen en belandde op het gras, waardoor de dop losschoot en het water het gras in begon te lekken. Nee! Een kleine, wanhopige kreet ontsnapte aan mijn lippen. Vaag hoorde ik bekend gegniffel, maar dat zal ik me vast verbeeld hebben. Met mijn handen graaide ik naar de fles en ik wist het op te pakken. Ik keek niet eens hoeveel water er nog inzat, voordat ik de fles aan mijn mond zette en een te grote slok water nam, in mijn haast. Hoestend en proestend liet ik de fles opnieuw vallen, terwijl de waterspetters in het rond vlogen. Toen ik klaar was met hoesten raapte ik snel de fles opnieuw op, hopend dat er nog water inzat. Gelukkig had het water dat ik binnen had gekregen het brandende gevoel in mijn mond afgezwakt, maar dat was niet voor lang. Het kwam terug, maar erger.
Nu stroomde er ook vloeibaar vuur door mijn keel. Och, wat brandde dat verschrikkelijk. Het leek wel alsof het mijn gehele keel verschroeide, zo vreselijk brandde het. Mijn mond en keel werden door verwoestend vuur verbrand. Haastig zette ik de fles opnieuw aan mijn mond, maar deze keer nam ik een kleinere slok. Onmiddellijk verminderde het brandende gevoel en ik wilde al een zucht van opluchting slaken. Hemels, dat water. Een kleine glimlach verscheen al op mijn gezicht, het was weg! Helaas was dat niet waar. Het kwam terug, nog heviger dan de keren daarvoor. Het brandde mijn tong uit mijn mond, mijn keel werd verteerd en mijn ademhaling ging moeizaam. Hete tranen begonnen over mijn wangen te lopen, zo verschrikkelijk erg was het. Ze stroomden naar beneden en er was niets wat ik kon doen om ze tegen te houden. Help me dan toch! Verlos me van dat verschrikkelijke gevoel! Mijn handen trilden van de impact van de brand die in mijn mond woedde. De fles glibberde opnieuw uit mijn handen en toen het op de grond belandde, liepen de laatste druppels water het gras in. Het gras zoog het gulzig op, weg uit mijn zicht. Nee! Vol ontzetting en wanhoop staarde ik ernaar. Het was het enige dat me voor even verlichting had kunnen brengen, dit kon niet waar zijn! Mijn zicht vertroebelde en ik liet mezelf op het gras vallen, terwijl mijn mond langzaam werd verteerd door het vuur. Het deed pijn, zoveel pijn!
Wacht. Was het normaal dat het pijn deed? Die gedachte vloog voor een seconde door mijn brein heen, proberend mijn hoofd weer wat opgehelderd te krijgen. Het lukte niet. Ik werd in beslag genomen door de pijn in mijn mond, het enige wat mijn hoofd nog kon denken, was dat die pijn weg moest. Totdat mijn maag ook begon te branden en een vreemde smaak zich in mijn mond nestelde. Ik herkende het. Ik herkende die smaak. Waarvan? Mijn hersenen maakten overuren, terwijl ze door de pijn heen probeerden te denken en uiteindelijk kwamen ze op een woordje uit, dat door mijn hele lichaam werd geschreeuwd. Gif! Ik krulde me op tot een bolletje, terwijl ik zachtjes kreunde van die verschrikkelijke pijn, die behalve mijn mond en keel, nu ook al mijn maag in beslag had genomen. Het voelde alsof ik een mes had doorgeslikt, dat net in het vuur was gehouden, en die nu rondtolde door mijn maag, overal en nergens sneden achterlatend. Heel vaag besefte ik dat dit gif dodelijk was en dat er geen tegengif bestond. Ik zou dood gaan. Daarna drong het tot me door dat Jorre me dat stuk groente had gegeven, dat zo verschrikkelijk erg op een paprika leek. Ik kon even niet bedenken wat het had kunnen zijn, die pijn was zo verschrikkelijk! Maar... Waarom? Jorre zou dat toch niet doen? Hij kon geen verrader zijn!
Plotseling trok er een vlaag pijn door mijn hele lichaam. Mijn bloed leek te bevriezen en al mijn botten leken te breken zonder geluid. Ik schreeuwde het uit. Mijn wanhopige schreeuw galmde door de bossen, over de akkers en weerkaatste in de bergen. Mijn lichaam schokte oncontroleerbaar, terwijl ik kermde van de pijn. Mijn tranen rolde in een razend tempo over mijn wangen, ze leken haast een wedstrijdje met elkaar te doen. Mijn hoofd leek elk moment uit elkaar te kunnen spatten van de pijn die erin gaande was. Het leek wel alsof er vanbinnen een oorlog plaatsvond, waarin iedereen werd uitgemoord. Nog een kreet ontsnapte uit mijn mond. Een verdwaalde steen schampte over mijn rug, terwijl mijn lichaam hevig schokte. Ergens in de verte, of juist dichtbij, weerklonken rennende voetstappen, die uiteindelijk tot stilstand kwamen bij mijn lichaam, dat vocht voor het leven. Schuim stond op mijn mond, toen mijn wanhopige bruine ogen de helderblauwe kijkers van mijn zusje vonden. De paniek stond in haar ogen geschreven, terwijl ze hijgend uitbracht: "Alyne!" Haar zachte stem stond vol met bezorgdheid, om mij, en paniek. Ze hurkte naast me neer en pakte mijn hand vast, terwijl ik uitbracht, mijn stem krakend en schor, nog zachter dan een fluistering: "Gif... Dodelijk..."
"Nee! Ga niet weg, Alyne! Blijf bij me! Ik heb je nodig!"
Tranen rolden over de wangen van mijn zusje en haar gezichtsuitdrukking was er een van pure wanhoop en verdriet, want ze wist dat ze te laat was. Ik slikte en probeerde nog iets te zeggen, terwijl mijn lichaam aan het verslappen was. Het viel stil, terwijl de pijn er nog steeds als een verwoestende storm doorheen raasde. Het schuim stond op mijn mond, verstikte me, en uit mijn ogen verdween de wanhoop langzaam. Het maakte plaats voor berusting, de acceptatie van mijn lot. Als het zo moest wezen, dan zou het zo zijn. Maar mijn dood zou niet zonder reden zijn. Ik moest mijn zusje waarschuwen voor Jorre. In mijn gehele leven was ik nog nooit ergens zo zeker van geweest. Jorre was gevaarlijk, hij had mij dit aangedaan. En ik moest ervoor zorgen dat hij niemand anders meer pijn kon doen, dat hij niet nog meer ellende kon aanrichten. Ik had het nooit gezien, nooit willen zien wat voor een verschrikkelijk persoon hij was. Ik had glimpen van zijn waanzin in zijn ogen opgevangen, kleine sluwe glimlachjes had ik opgemerkt, en altijd had ik het aan mijn verbeelding geweten. Wat was ik toch stom geweest... Het had tot mijn eigen ondergang geleid. Met mijn laatste restje adem, fluisterde ik mijn zusjes naam.
"Amie..."
"Ja? Wat is er, Alyne? Wie heeft dit gedaan? Zeg het me! Ik zal je wreken, dat beloof ik je!"
Haar ogen stonden wanhopig en smekend, terwijl haar tranenstroom niet stopte.
"Amie... Luister..."
Mijn stem was nauwelijks hoorbaar, de wind overstemde het bijna. Amie boog zich naar voren, totdat haar oor zich dicht bij mijn mond bevond. "Ik luister."
Alle lucht en al het leven dat ik nog in me had zitten, schraapte ik bij elkaar, om deze belangrijke drie woorden te zeggen.
"Vertrouw... Jorre... Niet."
De woorden vlogen mee met de wind, die het voerde naar verre en onbekende streken, waar ik nog nooit was geweest. Maar ze waren zo belangrijk, het was onvoorstelbaar hoe belangrijk ze wel niet waren. Als ik die woorden niet had uitgesproken, dan was mijn zusje verloren geweest, evenals velen anderen. Nu redden ze velen levens, slechts drie simpele woorden, uitgesproken met mijn laatste restje adem. Tegelijkertijd met het uitspreken van die woorden, verliet mijn ziel mijn lichaam en zweefde het mee met de wind, om alsnog die verre en onbekende streken te ontdekken, maar dan zonder lichaam. Mijn lichaam had ik achtergelaten bij mijn zusje, die fluisterend beloofde om mij te wreken, terwijl haar tranen op mijn gezicht drupten.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top