Kѐnézië (verhaal)

Rillend zat het zwartharige meisje in de stoel. Haar handen had ze krampachtig om de stoelleuningen geslagen en ze keek standvastig voor zich uit, vastbesloten om wakker te blijven. Haar blik flitste zenuwachtig heen en weer tussen de houten voordeur van het hutje waar ze zich in bevond, en een andere open deur, die leidde naar een kamer. Ze kon zo door de opening heen kijken dat ze de twee meisjes die bewusteloos op het bed lagen in de gaten kon houden. Haar twee beste vriendinnen, Amina en Elseryn, lagen in een rustige kamer met dichte gordijnen. De muren waren van hout, met een afbeelding van een engel erin gekerfd, het leek bijna alsof het wacht over de twee meisjes hield. Een eenvoudige lamp hing aan het plafond, dat slechts uit wat houten planken bestond, wat net genoeg was om de sneeuwstorm buiten te houden, die rond het krakkemikkige hutje raasde. Elseryns lange, steile, blonde haar waaierde rond haar hoofd uit en haar kleding was doorweekt met bloed, zowel van haarzelf als van anderen. Dat was te zien aan het kleurverschil, want er zaten rode en paarse vegen op haar feloranje trui en donkerblauwe spijkerbroek, waar een aantal scheuren inzaten. Naast haar lag Amina, met een rode krullenbol die heel erg pluizig was geworden door het weer. Ook zij had paarse en rode vlekken op haar kleding, maar het rood overheerste.

De blik van het meisje in de stoel stond heel erg bezorgd, maar er was weinig wat ze voor de twee meisjes kon doen. Ze was al zomaar dit hutje binnengewandeld, dus ze kon het onmogelijk over haar hart verkrijgen om dan ook de kostbare medicijnen van de bewoners te gebruiken. Een verdwaalde traan rolde over haar wang naar beneden bij het besef dat haar vrienden, en zij ook, er heel slecht aan toe waren en dat ze misschien wel zouden sterven, ondanks dat ze dat niet wilde toestaan. Troostend drukte de Miriskal, die op de grond naast haar had gezeten, zijn kop tegen haar been. Een droevige glimlach verscheen op haar mond toen ze het wezen een snelle aai over zijn kop gaf. Miatri was tenminste niet in levensgevaar. Teder bekeek ze haar trouwe vriend, die ongeveer net zo groot was als een kat, maar het uiterlijk van een wolf had. Verder had hij felpaarse ogen, die opgloeiden in de duisternis, en een blonde vacht, met haren die bij elkaar klonterden. Zijn staart hing droevig naar beneden, een teken dat ook hij verdrietig was en meeleefde met haar.

Ze richtte haar blik op van Miatri en keek tegen een oude, donkerbruine en versleten bank aan. Op die bank lag nog één van haar vrienden, Coron. Zijn donkerbruine haren waren bijna niet te zien op het afgebladderde leer van de bank en zijn borstkas ging rustig op een neer. Zijn broekspijp was opgerold bij zijn linkerbeen, en onthulde een nog maar net opgedroogde wond, die overduidelijk verschrikkelijk pijnlijk moest zijn. Verder was een deel van zijn mouw aan zijn rechterarm weggescheurd, en die onthulde een pijnlijk uitziende bijtwond. De wond was bijna groen en de stank die ervan afkwam, die was bijna niet te verdragen. Stomme Dorensianen toch! Het meisje gaf zichzelf de schuld van alle verwondingen van haar vrienden, want zij was degene geweest die had voorgesteld om die vallei in te gaan, terwijl alles erop wees dat het territorium van de Dorensianen was. En Dorensianen waren één van de gevaarlijkste en wreedste soorten in heel Kѐnézië, het was al een wonder dat ze het überhaupt overleefd hadden. Maar zelfs toen was dat alleen geweest vanwege de plotselinge sneeuwstorm, waardoor ze weg hadden kunnen komen, maar als ze dit hutje niet hadden gevonden, waren ze alsnog doodgevoren. Zelfs nu klapperden haar tanden nog.

Het haardvuur durfde ze niet aan te steken, want dat was te gevaarlijk en zou anderen ongetwijfeld waarschuwen dat er zich ongewenste personen in het hutje bevonden. Bovendien had ze veel te weinig energie daarvoor en ze was bang dat ze dan niet meer wakker kon blijven. Opeens kreunde Coron lichtjes, het was nauwelijks hoorbaar, maar dankzij de stilte in het hutje werd het geluid versterkt. Het meisje hees zich overeind uit de zwartleren stoel, die wel betere tijden had gekend, en blies ondertussen een pluk ravenzwart haar uit haar gezicht. Ze struikelde bijna over haar eigen voeten in haar haast om bij de jongen te komen, terwijl ze wanhopig hoopte dat hij bij zou komen. Hij sliep nu al twee dagen achtereen, en was in die tijd nog magerder geworden dan hij al was geweest. Terwijl ze naar de bank toe strompelde, met benen die loodzwaar aanvoelden van vermoeidheid, gleden haar ogen over de houten muur en het schilderij van het blonde meisje met de blauwe ogen, zonder dat ze het echt zag.

Bij de bank aangekomen, hurkte ze ernaast neer, terwijl ze met trillende hand een beker water van het kleine salontafeltje greep. Het water klotste in de beker en ze trok haar neus op tegen de stank van de bijtwond. Haar hart klopte van verwachting en hoop sneller, terwijl ze met grote ogen naar de ontwakende jongen staarde. Nogmaals ontsnapte een kreun aan zijn lippen, waarna hij traag knipperend zijn ogen opende. Haar hart maakte een sprongetje. Eindelijk! Hij was wakker! Zodra Corons ogen gewend waren aan het licht, ontmoette zijn blauwe kijkers haar lichtgroene ogen, die straalden van hoop. Misschien zou hij er nog bovenop komen! Een kleine en moeizame glimlach verscheen op zijn lippen, terwijl hij haar naam prevelde: 'Zenia.'
Het meisje, Zenia, knikte en antwoordde met rauwe stem: 'Ja, Coron?'
'Wa-ter... Ik... Ik heb... ' Meer dan dat kreeg hij niet uit zijn mond, in zijn verzwakte staat. Zenia zorgde ervoor dat hij rechtop ging zitten, wat ze met veel moeite voor elkaar kreeg, en daarna liet ze hem rustig de beker water opdrinken. Zodra hij een beetje bij was gekomen en zijn gedachten had geordend, keek hij eens met een verbaasde blik rond en vroeg toen: 'Waar zijn we en hoelang ben ik buiten bewustzijn geweest?'
Zijn stem klonk nog steeds een beetje ruw en onwennig.

Met een al wat vastere stem antwoordde ze hem: 'We zijn in een hutje, middenin de bergen van Alpesquere, en je bent ongeveer twee dagen weggeweest.'
Bij het laatste klonk er een droeve ondertoon in haar stem door.
Coron opende zijn mond alweer voor een nieuwe vraag, toen de deur kraakte. Zenia's blik schoot onmiddelijk naar de deur toe en ze stond op, terwijl ze haar eenvoudige dolk trok. De deur werd opengegooid en er verscheen een grote gedaante in de deuropening, met een bontmantel om. Een donkere blik gleed door de ruimte, de dreiging was onmiskenbaar. Met een schok herkende Zenia de gestalte en haar handen begonnen te trillen, terwijl haar gedachten in een warboel van paniek en angst veranderden. De dreigende blik bleef bij Zenia hangen, en er kwam een soort verrast en tevreden geluid uit zijn mond, voordat hij zei: 'Heb ik jullie toch nog gevonden, in mijn eigen hutje nog wel. Wat het lot wel niet allemaal op je pad brengt.'
Hij knorde tevreden, voordat hij een lang, scherp en zwart zwaard uit de schede trok, terwijl er een misselijkmakende grijns rond zijn lippen verscheen.
Zenia piepte alleen maar, doodsbang en met trillende stem, een naam. 'Z-Zanzibar.'

************************************

1220 woorden! Ik ben best trots. Dit heb ik in een uurtje op mijn telefoon geschreven, wow. Ik ben verbaasd. Maar oké, ik heb het af en ik weet dat het niet het beste verhaal is, ik heb het niet eens teruggelezen om te controleren op spellingsfouten en alles, maar daar zal je het mee moeten doen. Hier is mijn verhaal voor de schrijfwedstrijd van @Crazygirlllyy en nog een klein beetje op tijd, oeps.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top