Het ijsbolletje viel (verhaal)

Het ijscokarretje reed over de weg, terwijl de bel vrolijk tinkelde. De bestuurder zat achter het stuur en wierp af en toe een blik door het raam, op zoek naar klanten. Het was vroeg in de ochtend en de zon kwam net op. Het zonlicht werd weerkaatst door de ruiten in het ijscokarretje, wat soms zorgde voor een klein, nauwelijks zichtbaar regenboogje op een van de ruiten. Het was een mooi gezicht. 

De weg waar het karretje over reed lag tussen een heuvelachtig gebied en een uitgestrekt strand. Het heuvelachtige gebied bestond grotendeels uit mooi, felgroen gras, dat door het lichte briesje een beetje heen en weer wuifde, en een paar bomen waarvan de takken meedeinden op het ritme van de wind. Enkele dauwdruppels glinsterden op een paar grassprietjes.

In de verste verte was geen levend wezen te bekennen en ook het strand leek uitgestorven. De zandkorreltjes glinsterden door het zonlicht soms een beetje wit, wat erop duidde dat het heel schoon was. Daarachter strekte de mooie, blauwe zee zich uit. Het water schitterde in het zonlicht. Soms werd het gladde wateroppervlak onderbroken door een klein golfje, dat werd veroorzaakt door het koele briesje dat er stond. Dat koele briesje zorgde er tevens voor dat het net iets te koud was om met korte mouwen buiten te zijn. Daarom zaten de meesten kinderen ook binnen, als ze niet op school waren. De volwassenen waren aan het werk, zo ook de ijscoman.

Vandaag zou hij weliswaar weinig verkopen, maar nu kon hij wel lekker genieten van dit mooie uitzicht. De ijscoman zelf was een ietwat mollige man, die bijna altijd een vrolijk gezicht had. Je werd bijna spontaan blij als je hem zag, samen met zijn ijscokarretje. Hij had een klein, zwart snorretje en een rond brilletje. Zijn gezicht was ook een beetje rond en echt veel haren had hij niet. Nu zat hij breed glimlachend achter het stuur, toen hij in de verte beweging opmerkte. 

Er kwamen twee mensen in de verte aangewandeld. Voor nu waren ze nog stipjes, maar al gauw werden ze groter. Het bleken een meisje en een jongen te zijn en hij gokte dat ze beiden rond de zestien jaar moesten zijn. De blonde haren van het meisje wapperden vrolijk achter haar aan, wat ervoor zorgde dat een glimlach op het gezicht van de jongen verscheen. Grinnikend keek de ijscoman ernaar.

Dit was een van de weinige door de overheid gemaakte stelletjes die ook echt verliefd waren. Rond je veertiende moest je namelijk naar een speciaal gebouw, waarin je een blad moest invullen. Daarin moest je invullen hoe je eruit zag, wat je karaktertrekken waren en dat soort dingen. De mensen daar gingen dan alle blaadjes met elkaar vergelijken en degenen die het meest vergelijkbaar waren, werden aan elkaar gekoppeld. 

Bij de meesten was het gemaakte liefde. Lesbiennes, homo's, eigenlijk alles wat anders was dan hetero, was verboden. De ijscoman vond dat onterecht. Iedereen was uniek, hoewel de regering de mensen graag wilde laten geloven dat je allemaal gelijk was en dat het goed was als je op iemand anders, bijvoorbeeld een beroemdheid, wilde lijken.

Onzin, dat was wat de ijscoman ervan vond. Helaas voor hem, had hij daar niks over te zeggen. Als hij het hardop zou zeggen, zou hij meteen in een van de speciale instituties van de regering belanden en dat wilde hij niet. IJsjes verkopen vond hij wel fijn zo. Zeker omdat hij dan mensen blij kon maken. 

Hij richtte zijn blik weer op het strand, waar de jongen het meisje nu achterna aan het rennen was. Hun gelach vulde de lucht. Het was een vrolijk, oprecht geluid dat werd meegevoerd door de wind over de uitgestrektheid van het strand en de blauw glinsterende zee. De ijscoman verlaagde de snelheid van het ijscokarretje, zodra de twee tieners steeds dichterbij kwamen.

Het meisje was gestopt met rennen en was nu aan het uithijgen. Ze had haar handen op haar knieën gezet en stond een beetje voorovergebogen. Haar haren hingen voor haar gezicht, dus haar gezichtsuitdrukking was niet te zien, maar de ijscoman wist bijna zeker dat ze aan het lachen was. Inmiddels was de jongen ook bij het meisje aangekomen. Ook hij stond te hijgen. "Jij bent echt een slome slak!" lachte het meisje.

"Dat lijkt maar zo! Ik hield me nog in!" Even nam de jongen een pauze om wat lucht naar binnen te zuigen, terwijl hij het zweet van zijn voorhoofd afveegde, om daarna verder te gaan met spreken. "De volgende keer krijg ik je heus wel!"

"Dat lijkt me sterk!" Terwijl ze dit zei, keerde ze haar hoofd naar hem toe en gaf ze hem een plagende grijns.

Nu trok hij een wenkbrauw op en keek hij haar uitdagend aan. "Oh ja?"

"Ja," verklaarde ze met een stem vol van zelfvertrouwen. Toen grijnsde ze en riep ze: "Wie het eerst bij het ijscokarretje is!" Vervolgens spurtte ze ervandoor.

De jongen schudde lichtjes glimlachend zijn hoofd, maar begon vervolgens achter haar aan te rennen, naar de ijscowagen toe.

De ijscoman had dit alles kunnen volgen, doordat het raampje van zijn wagen opengedraaid was. Zijn wagen had hij ondertussen al helemaal stilgezet en nu keek hij met vrolijk twinkelende ogen naar de twee. Hij liep naar het gedeelte in de wagen vanwaar hij de ijsjes verkocht en opende het luikje, waardoor de bakken met ijs begroet werden door de frisse buitenlucht. Hij hoefde maar heel even te wachten, voordat het lachende gezicht van het meisje voor zijn karretje opdook. 

Even bleef het stil, ze moest op adem komen. Vervolgens begon ze op een luide, uitbundige toon te praten, zo hard dat de ijscoman bijna zijn handen over zijn oren zou slaan. "Hoi! Ik zou graag zo'n heerlijk ijsje willen!" Haar ogen gleden over de verschillende smaken en uiteindelijk noemde ze twee smaken op. "Een hoorntje met vanille en pistache, graag!"

Haar donkergroene ogen sprankelden toen ze de ijscoman aankeek. Hij antwoordde met een brede glimlach, waarbij zijn snor lichtjes trilde van pret: "Dat komt eraan!"

Vervolgens pakte hij de ijsscheplepel en begon hij met het maken van het ijsje. Terwijl hij bezig was, was ook de jongen aangekomen. Hij blies een pluk lichtbruin haar voor zijn ogen weg, waardoor ondeugend kijkende groenblauwe ogen tevoorschijn kwamen. Vervolgens zei hij tegen de ijscoman, een stuk rustiger dan het meisje: "Ik zou graag chocolade en citroen willen, alstublieft."

De ijscoman knikte, zette het ijsje van het meisje in een ijsjeshouder en begon aan die van de jongen. Het meisje begon alweer met praten. "Hoe heet u eigenlijk? Ik ben Deliyen en dit is Lyron." Ze wees naar de jongen die naast haar stond. 

Het was lang geleden dat iemand naar zijn naam had gevraagd. Meestal haalden de mensen slechts een ijsje en dat was het. Glimlachend beantwoordde de ijscoman Deliyens vraag. "Ik ben Mycron."

Ondertussen gaf hij ze de ijsjes aan, terwijl Lyron betaalde. Deliyen knikte, waarbij haar blonde haren vrolijk op en neer deinden, en nam ondertussen een lik van haar ijsje. Bedachtzaam merkte ze op: "Ik heb me altijd al afgevraagd hoe ijs nou wordt gemaakt. Is het gewoon bepaalde dingen mengen en dan bevriezen? Hoe zit dat?"

Een frons verscheen tussen haar wenkbrauwen. Lyron zuchtte en antwoordde: "Ik heb ook geen idee, maar laten we deze ijscoman niet lastig vallen met ingewikkelde vragen. Hij heeft het vast druk."

"Druk met ijsjes eten, bedoel je zeker! Er is hier geen mens te bekennen, behalve wij!" reageerde Deliyen grinnikend.

"Ehh..." Een roze tint steeg naar Lyrons wangen, toen hij realiseerde dat dat eigenlijk wel waar was, en hij had plotseling heel veel interesse in zijn afgetrapte gympen.

Gelukkig voor Lyron begon Mycron toen te praten. "Ik zou het je graag uitleggen, Deliyen. Met plezier, zelfs!"

Deliyen knikte enthousiast. "Graag!"

Dus begon de ijscoman aan zijn uitleg. Deliyen was aandachtig aan het luisteren, het was te merken dat ze dit soort dingen heel interessant vond. Lyron stond er een beetje bij, terwijl hij heel rustig zijn ijsjes opat. Het eerste bolletje was nog niet eens op. Mycron was heel enthousiast aan het vertellen, hij vond het duidelijk leuk dat iemand zo veel interesse toonde in zijn beroep.

Geen van drieën merkten ze op dat wat verder op zee de golven steeds groter werden en er af en toe iets groens tussen verscheen. De hoge golven sprankelden vrolijk in het zonlicht, maar wat er onder aan het zwemmen was, was helaas niet zo vrolijk en het kwam dichterbij.

In razende vaart was het rustig kabbelende water veranderd in een kolkende watermassa, zonder enig geluid of toedoen van de wind. Door de golven stak soms een groene, gebochelde rug omhoog met schubben. Het water spatte dan op en heel af en toe was er een glinstering van een wit oog te zien of van een scherpe tand. De groene wezens kwamen eraan, met angstwekkend weinig geluid. 

Eindelijk kwam daar het moment dat ze bij het strand aankwamen. Het eerste wezen zette een poot op het zand neer, waardoor op de plek waar zijn schaduw viel de zon het zand niet meer kon bereiken. De witte glinstering van het zand op die plek verdween en het werd spontaan grauwer, zodat het een stuk griezeliger werd. De zon liet de groene schubben van het wezen glinsteren en het water dat ervan afdroop kreeg een licht rode tint, waardoor het wel iets van bloed weghad.

Het was een soort krokodil, maar dan anders. Het was groter en de tanden waren scherper. De staart, die wraaklustig heen en weer zwiepte, had zwarte stekels bovenop, die er heel dreigend en scherp uitzagen. Ook had de krokodil hoorns, twee stuks, recht bovenop zijn kop. Ze waren ietwat gebogen, naar achteren, en de punt zag eruit alsof het met de scherpste puntenslijper op aarde was geslepen. 

De schubben van de krokodil varieerden van kleur groen. De ene was donkergroen, de ander was weer wat lichter. Er zaten zelfs schubben bij die bijna zwart waren. Het had mooi kunnen zijn geweest, ware het niet dat de schubben toebehoorden aan een monster.

Toen de krokodil zijn bek opensperde, werden er lange, scherpe tanden met een kleine kromming zichtbaar, die vervaarlijk glinsterden. Je wilde niet tussen zijn tanden belanden. Eén voor één kropen de monsters uit het water, totdat ze allemaal op het strand stonden. Het eerste wezen was al begonnen met lopen en de anderen volgden. Hun passen waren loom en rustig, maar toch overbrugden ze de afstand heel snel, door hun grootte. Een sloom, maar niettemin dreigend gevaar. 

Af en toe sperde een krokodil zijn bek open en klapte hij die weer hard dicht. Dat was het enige geluid wat te horen was, het geluid van klappende kaken. Het was verrassend dat Deliyen, Lyron en Mycron het niet hoorden, maar dat zou wel door de luide stem van de ijscoman zijn gekomen. Naarmate de krokodillen dichter bij hun prooi kwamen, begonnen ze sneller te lopen en kwijl droop bij sommigen al uit de bek. Ze hadden duidelijk zin in eten.

Plotseling verstarde Mycron. Hij stopte met praten, midden in zijn zin, en staarde naar de naderende monsters. Nog steeds kwamen ze dichterbij, in dat dreigende tempo, begeleid door de klappende kaken. Mycrons ogen vergrootten en zijn ademhaling versnelde. Dat... Dat waren gemuteerde krokodillen! Hoe kwamen die hier? Zo snel en zo stil? Waarom waren ze hier? Ook Lyron en Deliyen keken achterom. Het angstzweet brak hen uit bij het zien van de monsters. Ze hadden er geen idee van wat het waren, het enige wat ze wisten was dat ze er heel gevaarlijk uitzagen en dat hun instinct zei te vluchten.

Zowel Lyron als Deliyen deinsde achteruit, hun harten gingen tekeer als een en beide paren ogen sperden zich wijd open. Ze stonden nu met hun rug tegen het ijscokarretje. Hun ijsjes waren vergeten. Die van Deliyen viel op de grond, terwijl Lyron het juist extra stevig vasthield. Mycron, die zijn paniek wegslikte, reageerde door vanuit het ijscokarretje te roepen: "Kom naar de achterkant van het busje! Ik maak de deuren open, dan kunnen we hier weg!"

Deliyen stond verstijfd naar de krokodillen te kijken, ze kon zichzelf niet tot beweging zetten. Ze trilde van top tot teen, terwijl de angst en paniek haar in hun greep hadden. Die monsters zouden hen op gaan eten! De huiveringen kropen over haar rug bij de gedachten aan scherpe tanden die zich door haar vlees boorden. 

Op dat moment keek een van de monsters haar aan met zijn gemene ogen. Zijn blik was een en al bloeddorst, die wezens waren gemaakt om te verslinden. Lyron reageerde meteen, hij greep haar met zijn vrije hand bij haar arm en trok haar mee, naar de achterkant van het ijscobusje. Zijn instinct had het overgenomen, er was geen tijd om na te denken!

Ondertussen was Mycron naar de deuren toegesneld en stond hij met bevende hand het slot open te maken. Zijn handen waren bezweet. De sleutel glibberde heen en weer in zijn handen en viel op toen op de grond. Nee! Straks zou hij te laat komen door zijn eigen onhandigheid! Hij vloekte, terwijl zijn ogen het donkere busje afzochten. Hij zette een stap naar voren. Waar was die verdomde sleutel? Hij moest hem vinden! Toen zijn voet de grond raakte, was dat op iets scherps en kouds. De sleutel! Snel raapte hij hem op om hem meteen daarna in het slot te steken. Zou hij nog op tijd zijn? 

Straks was hij te laat en zouden de tieners al door de monsters zijn opgegeten! Rillingen liepen langs zijn rug omlaag en zijn handen beefden. Toen bedacht hij iets. Wat nou als ze al waren opgegeten en hij die deuren helemaal opende... Dan zou hij ook worden vermoord! Mycron begon te twijfelen, hij kon nu ook gewoon wegrijden. Alleen dan zou hij die twee jongeren aan hun lot overlaten en dat kon hij niet over zijn hart verkrijgen. Hij slikte, draaide de sleutel om en gooide de deuren open. Net op dat moment weerklonk een ijzige kreet, die leek op het geluid van een huilende wolf, zo ruw waren de emoties die erin doorklonken.

Terwijl Mycron aan het stuntelen was geweest met de sleutel en Lyron Deliyen naar de deuren toe sleepte, waren de krokodillen een stuk dichterbij gekomen. Ze waren al op nauwelijks vijftien meter afstand geweest, toen ze bij de deuren aankwamen. Binnen hadden ze Mycron horen vloeken en hoorden ze gestommel. Wat was daar aan de hand? Hij moest opschieten! Ze wilden niet opgegeten worden! Dat mocht niet! Lyron duwde Deliyen achter zich, als een van hen opgegeten zou worden, dan liever hijzelf dan zij. 

Inmiddels waren de krokodillen alweer op tien meter afstand. Het bloed raasde door zijn aderen, de paniek stond van zijn gezicht af te lezen. Het zweet droop over zijn rug, toen hij het voorste monster in de ogen keek. Enge, witte ogen, zonder pupil of iris. Door de aanblik van die ogen kon Lyron niet meer bewegen. De angst had hem bevroren waar hij stond. Het leek wel alsof de tijd hem expres plaagde, door ervoor te zorgen dat die extra langzaam ging. Was dat altijd zo, als je op het punt stond dood te gaan?

Echt tijd om zich daar zorgen over te maken had Lyron niet. Het monster was op nog maar zes meter afstand. Vijf meter. Vier. Bij drie meter, sprong het monster. Het beukte Lyron tegen de grond. Het zware gewicht drukte op hem. Scherpe tanden drongen zijn blikveld binnen. Zijn gedachten kwamen tot stilstand en zijn hart beukte tegen zijn borstkas, terwijl hij nog probeerde een laatste, wanhopige blik op Deliyen te werpen. 

Maar helaas, voordat zijn ogen haar konden vinden, drongen de tanden van het beest zijn keel al binnen, lieten ze zijn bloed bloeien. Meteen daarna verdween de glans uit zijn ogen. Ze werden dof en net op dat moment, alsof het erop gewacht had, viel het ijsbolletje. Het ijsbolletje viel van het hoorntje af, dat hij al die tijd in zijn hand had geklemd. Het leek wel onmogelijk, dat hem dat al die tijd was gelukt, maar het was zo. Dus het ijsbolletje kon vallen. Het raakte de grond met een zompig geluid en het verspreidde zich over het zand, dat nu langzaam bruin kleurde.

Deliyen had het gezien, dat afschuwelijke tafereel, en ze was pas te laat in beweging gekomen. Toen ze eindelijk uit haar verstijving kwam, was het monster al op Lyron gesprongen. De tanden doorboorden zijn keel, de ogen werden dof en het ijsbolletje viel. Tegelijk weerklonk die kreet, die kreet die net van een wanhopig, gewond dier leek te komen, die ook Mycron had gehoord.

 Het beestachtige geluid kwam van Deliyen. Het verdriet verdreef de angst voor de monsters. Lyron was dood! Vermoord, op brute wijze door die wezens. De tranen stroomden over haar wangen en wanhopig snikkend zakte door haar knieën. Dit kon niet waar zijn! Dat mocht niet! Toch was het zo en die heftige realiteit voelde alsof er tientallen messen in haar hart werden gestoken, alsof haar ledematen van haar lichaam werden gerukt en ze werd volledig verpletterd door het gewicht ervan.

De krokodil die Lyron had gedood, sleepte hem mee naar achter, de massa van krokodillen in, en toen verdween zowel het lichaam van Lyron als de krokodil uit het zicht. Lyrons lichaam was lang niet genoeg voor al deze krokodillen. Ze wilden meer. Meer eten, meer vlees. Hun ogen richtten zich op de huilende Deliyen, die niks meer van de krokodillen merkte, overmand als ze was door hetgeen zojuist gebeurd was. Vol honger kwamen ze dichterbij, ze roken vers bloed. Het was bijna alsof ze grijnsden.

Alleen, een ding waren de krokodillen vergeten. De deuren van het busje waren opengegooid ten tijde van de kreet. Mycron stapte nu naar buiten, waarbij zijn ogen even paniekerig naar de krokodillen schoten. Zijn mond was volledig droog geworden en het liefste wilde hij de deuren meteen weer dichtgooien, maar toch, hij kon haar daar niet laten liggen. Dus pakte hij Deliyen onder haar oksels, om haar het busje in te slepen. Snel ramde hij de deuren dicht en deed ze op slot. Ze moesten hier weg! 

Deliyen liet hij liggen waar ze lag, ze was toch al in het busje. Hij rende naar het bestuurdersgedeelte, ging zitten en startte het busje op. Kom op, kom op! Waarom duurde dit zo lang? Straks zouden de krokodillen het busje openbreken en dan zouden ze allebei dood zijn! Eindelijk startte het busje en Mycron trapte het gaspedaal in, nog even een blik in de zijspiegel werpend, met de wanhopige gedachte dat hij misschien nog iets van Lyron op kon vangen, maar er was niks anders te zien dan een enorme groene massa zover het oog reikte.

Zo reed het busje over de weg, terwijl de bende krokodillen achter hen steeds kleiner werd, totdat het vage, groen vlekjes in de verte waren. Deliyen zat huilend achterin het busje, niks anders kon ze meer doen. Mycron probeerde zichzelf bij de les te houden, hij zat tenslotte achter het stuur. Hoe graag hij ook jankend in een hoekje wilde kruipen, dat kon niet. Dus reed hij het busje verder, op naar de dichtstbijzijnde stad.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top