Verhaal 4, Hoofdstuk 6
(Dit hoofdstuk is vanuit Niels zijn perspectief geschreven)
-
De laatste woorden van de jonge knappe vrouw galmen nog na in de gang voordat de deur achter haar dicht valt.
Even kijk ik over mijn schouder naar de deur waardoor de vier personen net zijn verdwenen. Ik schud mijn hoofd en wrijf met mijn hand over mijn gezicht, 'Waarom kan ik mij de namen van de kinderen niet meer herinneren' 'wie is er eerlijk geweest 'vraag ik mijzelf hardop af. Mijn gedachten laat ik alle kanten op gaan, maar de naam schiet mij niet te binnen. Ik weet gewoon echt niet meer wie de waarheid heeft gesproken en van die gedachten word ik moedeloos.
Als ik heel eerlijk ben, dan weet ik ook niet eens waarom ik hier nu ben. Het laatste wat ik mij kan herinneren is dat ik in een soort mist gehuld was en daarna is er een gat in mijn geheugen. Ik weet nu wel dat ik niet in de buurt ben van mijn vrienden en dat vreemde wezen met zijn lichtgevende toverstok. Ik richt mijn ogen even op mijn handen en dat doet mij weer beseffen dat ik onzichtbaar ben. Dat niemand mij hier kan zien en ik dus ook niet iets aan iemand kan vragen. Normaal doe ik mij voor als de dapperste van mijn vriendengroep en ga ik elke uitdaging aan, alleen weet ik dus nu niet zeker meer of ik wel zo dapper ben.
Een paar minutenlang blijf ik doelloos staan midden in de hal van dit vreemde huis. Maar langzaam begin ik mij te beseffen, dat als ik niks doe ik hier ook niet weg kom. Met langzame voetstappen loop ik naar de deur waardoor het gezin is verdwenen. Ik neem aan dat het tenminste het gezin is van dit huis, dat dit de mensen zijn die hier in 1991 hebben gewoond totdat ze zijn verdwenen. De deur duw ik voorzichtig open en loop dan de ruimte binnen. Vol verwondering kijk ik de ruimte door 'wauw' mompel ik zachtjes, als ik de enorme boekenkasten vol boeken zie staan. De kamer is heel ouderwets ingericht en het ruikt er ook aardig muf.
Een gelach dat gedempt in de kamer klinkt doet mij geschrokken op kijken, met ingehouden adem zie ik het kleine jongetje langs het raam rennen 'kom op Vere, je kunt mij toch nooit in halen' roept hij lachend. Langzaam loop ik naar het raam en kijk de tuin in die vol staat met bloemen die bloeien en bomen die groene blaadjes hebben. Met een glimlach op mijn gezicht draai ik mij om en loop weg van het raam, mijn ogen laat ik door de kamer gaan en laat ik dan hangen bij een groot schilderij die aan de muur hangt.
Snel loop ik erheen en zie dan dat het een foto is van het gezin. Iedereen op de foto is netjes gekleed en samen kijken ze strak de camera in. Onder in de hoek staat iets kleins geschreven, ik buig naar voor en probeer de kleine letters te lezen. Mijn vingers laat ik over het glas gaan en lees hard op voor wat er staat '24 mei 1990, gezin McLean niet compleet' ik frons mijn wenkbrauwen bij het laatste zinnetje 'niet compleet?' zeg ik hardop 'Wie mist er dan nog?' fluister ik zachtjes.
Achter mij hoor ik een deur opengaan.
Geschrokken draai ik mij om en zie de jonge knappe vrouw de kamer binnen stappen. Met een zucht gaat ze op een bank zitten die in het midden van de kamer staat. Haar handen slaat ze voor haar gezicht en haar schouders beginnen te schokken. Vol verbazing staar ik de vrouw aan, die nu een paar meter van mij vandaan zit te huilen. Net als ik naar haar toe wil gaan, besef ik mij weer dat ik onzichtbaar ben en dat ze zich vast een ongeluk schrikt als ik tegen haar ga praten. Een harde knal doet mij geschrokken op kijken. Mijn gedachten registeren het geluid maar mijn ogen zien pas een paar seconden later dat de deur, waardoor ik in deze kamer kwam open vliegt. Een lange man, gekleed in een strak pak komt de kamer in gelopen. 'Waar zijn de kinderen' is het eerste wat hij vraagt aan de vrouw op de bank. 'Buiten' fluistert ze zachtjes. 'Praat toch eens luider Merle' zegt hij met stemverheffing tegen de vrouw. 'Waarom zit je hier en let je niet op de kinderen' snauwt hij de vrouw toe.
'Ik heb het even moeilijk' antwoord ze rustig terug 'Mag ik soms niet rouwen om het kind dat wij zijn verloren' zegt ze snikkend terug. De man haalt hoorbaar adem, haalt zijn hand uit en geeft de vrouw een harde klap in het gezicht. 'Dat wij onze oudste zoon zijn kwijt geraakt, is jouw schuld stom mens' briest de man de vrouw toe. 'Besef je dat wel Merle? door jou is onze oudste zoon omgekomen bij dat ongeluk'. 'Als ik erbij was geweest, dan was hij nooit omgekomen dan had ik mijn leven geven voor hem'. 'Dat Bjorn door jou is omgekomen vergeef ik je nooit meer' schreeuwt hij de bange vrouw toe. 'Dat ik nog met jou getrouwd bent' sist de woedende man haar toe.
Met die woorden verlaat hij kwaad de kamer. De deur valt weer met een harde klap in het slot, en ik krimp door dat geluid even in elkaar. Mijn ingehouden adem laat ik langzaam ontsnappen uit mijn mond. Ik schud even mijn hoofd en vraag mij af waarom dit steeds vreemder begint te worden.
Ik sluit mijn ogen even om rustig te worden. Als ik mijn ogen weer open, zie ik wat zwarte mist ontstaan achter de bank. Met open mond kijk ik toe hoe het vreemde wezen genaamd Hamza tevoorschijn komt. Hij steekt zijn staf uit en richt die op mij. Ik slik even hoorbaar en schuifel langzaam zijn kant op. 'Waarom laat dit vreemde wezen ons toch niet met rust' grom ik zachtjes.
Maar blijkbaar fluister ik dit niet zacht genoeg. Hamza kijkt mijn kant op en knijpt zijn ogen tot spleetjes 'Ik laat je niet met rust, omdat jij je tijd verspilt, je vrienden vergeet en het verleden in de war schopt' stomme jongen' sist hij mij toe.
Geschreven door LoveWriting18 ieee wat spannenndd!! Ik heb een vermoeden dat de overleden zoon misschien iets te maken heeft met Hamza, de opdracht die Niels uit moet voeren of iets in die richting... Super leuk bedacht! En ik ben benieuwd of het feit dat de man zijn vrouw mishandelt (en dat het blijkbaar haar schuld was dat de oudste zoon overleden is) ook nog een rol in het verdere verhaal gaat spelen?!
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top