2. Kosmos
Een hal van spiegelglas omringde me, evenals de warme adem van mijn leeftijdsgenoten. Ik voelde me bekeken, zelfs al wist ik dat ik niet op zou vallen in de grote menigte.
De kille herfstwind sloeg op mijn longen. Snel vouwde ik mijn donkerblauwe, met sterrenstof bespikkelde sjerp om mijn nek. Ik frutselde aan de franjes. Mijn maag keerde zich bijna om van de zenuwen; het gevoel van opkomend gal was zo erg dat ik voorover wilde klappen, maar ik dwong mezelf om omhoog te kijken. Mijn blik viel op de twee spierwitte, half doorzichtige trappen, die ieder steil naar boven liepen en elkaar ontmoetten op een klein plateau. Het was versierd met metalen miniatuurplaneten en sterren. Licht, afkomstig van kleine kaarsjes, scheen door de spleten in het ijzer heen.
'Strijdengelen.'
Ik was nog nooit zo aangesproken. Eigenlijk wilde ik dat ook niet. Maar de woorden kwamen toch echt uit de mond van onze koning, wiens gouden kroon het licht van de replicaplaneten weerkaatste.
'Sommigen van jullie staan hier voor het eerst. Voor anderen is het hun laatste keer. Veteranen, het is de bedoeling dat jullie jullie ervaringen gebruiken om de nieuwelingen op te leiden. Volgende keer zullen die nieuwelingen tenslotte in jullie schoenen staan.'
Er was een duidelijke scheidslijn in de grote hal. Vooraan stonden de veteranen, degenen die vandaag voor de tweede keer de Oorlog in zouden gaan. Ik bevond me juist achteraan de hal, samen met de anderen tussen vijftien en twintig jaar. Er waren echt nog jochies of kleine meisjes bij, die nog de baard in de keel hadden of volop in de groei waren. Maar aan mijn weerszijden stonden twee vrouwen die veel te volwassen oogden voor mij. Ik kende hen niet.
De koning vervolgde zijn toespraak: 'Over een paar weken zal ik jullie hier weer zien. Ik hoop dat er zoveel mogelijk overlevenden zijn en natuurlijk hoop ik vooral dat jullie de winst mee zullen dragen. Weet in ieder geval dat ik vertrouwen in jullie heb.' Hij hief zijn hand op, waarbij zijn met goud gedecoreerde vleugels op en neer deinsden. Iemand reikte hem een lange lijst aan. 'Jullie zijn onderverdeeld in bataljons, ieder onder de leiding van een veteraan die in de vorige Oorlog grote moed heeft getoond. Als ik je naam roep, dan loop je naar voren en maak je kennis met je medestrijders. Vervolgens verlaat je de hal en daarmee dit terrein om naar het front te vertrekken.'
Het waren net spelregels, zo dacht ik met een wrange glimlach. Maar dit was geen spel.
Er werden steeds meer namen geroepen, steeds vooraf gegaan door een wat oudere Strijdengel. Die waren machtig in mijn ogen. Groot, gespierd, zelfverzekerd. Er waren mannen en vrouwen bij.
Naarmate steeds meer engelen de hal verlieten, werd de kans groter dat ik opgenoemd zou worden. Ik besloot om nu goed op te letten. Tenslotte wilde ik de namen onthouden voor als ik opeens bij hen in een bataljon kwam.
'Blanche E.'
Een jonge vrouw kwam naar voren. Ze was compleet gehuld in witte of lichtgrijze tinten. Een kleine diadeem sierde haar blonde haar, met daarin punten die deden denken aan ijspegels. Het was de traditie voor engelen om hun kinderen te vernoemen naar de weersomstandigheden bij hun geboorte. Zo was ik in een bijzonder wolkeloze nacht geboren – vandaar de naam Kosmos, die voor het heelal stond. Ik greep mijn sjaal met het sterrenpatroon nog eens goed vast, te bang dat hij af zou waaien en ik zo alles kwijt zou raken waar ik voor stond. Hier was je naam hetzelfde als je identiteit.
'Raicho T.'
Een andere jongen kwam naar voren, waarschijnlijk ook een veteraan. Hij had een donkere huid en donkergrijze vleugels, als stormwolken.
Ik was afgeleid door de jongeman, die Blanche een afstandelijke handdruk gaf. Er leek spanning tussen de twee te zijn. Misschien omdat Blanche was benoemd als hoofd van het bataljon en niet Raicho, die slechts haar vervanger was. De triomfantelijke glimlach van de jonge vrouw ontging me niet. Ondertussen werden er nog meer namen genoemd en vormde zich bij een van de uitgangen een klein groepje. Er stonden nu vier leden. Nog eentje en het bataljon zou compleet zijn.
'Kosmos N.'
Op de een of andere manier had ik het voelen aankomen. Ik ademde diep uit en wreef in mijn koude handen. Ongemakkelijk wurmde ik me tussen de Strijdengelen door die er nog stonden. Mijn nieuwe lotgenoten strekten hun nek uit, alsof ze wilden kijken wat voor vlees ze in de kuip hadden.
Tot mijn grote verbazing was het Raicho die als eerste naar voren stapte. Zijn hand was gevormd in een boks en aarzelend beantwoordde ik die. 'Kosmos, welkom bij de groep', zei de jongen begerig. Ik had niet het idee dat hij het deed om hartelijk te zijn – eerder om een streepje voor te hebben op Blanche. 'Ik ben Raicho. Als je ooit nog iets wilt weten...'
'...kun je het altijd vragen.' Blanche trok Raicho subtiel ietsjes achteruit. 'Ik ben de commandant. Tijdens mijn vorige Oorlog was ik achttien jaar, nu ben ik drieëntwintig.'
Ik was zelf zestien. Het was een jonge leeftijd voor je eerste Oorlog, maar ik troostte mezelf met het feit dat ik in ieder geval niet meer vijftien was. Hoe jonger, hoe minder spierkracht of ervaring je over het algemeen had en dus hoe minder overlevingskans. Toch hadden we het ooit zo afgesproken; iedereen tussen vijftien en vijfentwintig moest verplicht meevechten. Ouder niet, jonger niet.
De twee jongere leden, nieuwelingen zoals ik, hadden niet meer de tijd om zich voor te stellen. Raicho en Blanche voerden ons in snel tempo de hal uit.
Hierbuiten was het nog kouder dan binnen. Als engel was ik het gewend om hoog te leven, waar de wolken bijna aanraakbaar leken, maar nog steeds vond ik het niet prettig. Onwillekeurig vroeg ik me af hoe het daarbeneden, in de mensenwereld, zou zijn. Het was er vast warm en prachtig. Er zouden veel meer planten zijn dan hier – planten die daar echt thuishoorden en niet kunstmatig geplant waren.
Ik moest mijn korte benen op volle kracht inzetten om de rest bij te houden.
Blanche schreed weg, waarbij de flarden mist haar omhulden alsof ze onderdeel van de wolken was. Raicho volgde haar met kortere stappen. Af en toe keek hij behoedzaam over zijn schouder. Ik voelde me automatisch veilig bij hem, al wist ik niet precies waarom. Misschien kwam het door het donkere kromzwaard dat hij bij zich droeg. Of door het zelfvertrouwen dat hij uitstraalde.
Een jonger meisje van een jaar of achttien kwam naast me lopen. Ze had sproetjes op haar wang en rossig haar, dat goed kleurde bij haar roodbruine vleugels.
'Hoi! Ik ben Marisol.' Het was toepasselijk dat ze naar de zon was vernoemd, zo vond ik. Niet alleen leek het alsof haar haren in vuur en vlam stonden, ook was haar glimlach er eentje die zelfs mijn klamme handen verwarmde. 'Ik ken jou. Jij zat bij mijn zusje in de klas, toch?'
'Dat zou best kunnen', beaamde ik. 'Ik ben zestien.'
Ik hield er niet van om met mijn leeftijd te strooien, al sinds ik begreep dat ik de Oorlog in zou moeten. Hier wilde ik voor vol aangezien worden. Omdat dit mijn eerste keer was, had ik al een achterstand op de veteranen, maar de andere Strijdengelen hoefden me niet als hun kleine broertje te zien. Ik had echter het idee dat Marisol dat niet zou doen. Haar manier van spreken en alles deed bovendien denken aan iemand die veel jonger was – een kind in het lichaam van een jongvolwassen vrouw.
'Heb jij er ook zo'n zin in?' Haar toon was enthousiast. 'We gaan die Oorlogsdemonen in de pan hakken. Vorige keer wonnen zij, nu is het onze beurt.'
Ergens hoopte ik dat ik haar enthousiasme kon delen. Ik merkte echter voor mezelf al dat ik te zenuwachtig was om echt vooruit te kijken naar de Oorlog. Daarom perste ik er een glimlachje uit. 'Ja, ik hoop echt dat we winnen.' Dat was in ieder geval niet gelogen. De winnende groep was degene die de andere kant tot overgave dwong. Het was bijna altijd de groep met de minste gevallenen en dus het grootste aantal overlevenden. Ik streek zachtjes door mijn witblonde krullenhaar. Oh, ik wilde winnen. Ik wilde zo weinig mogelijk engelen kwijtraken.
Raicho keek om, zijn ogen tot spleetjes geknepen. 'Je hoopt dat we winnen?' echode hij ongelovig. 'Nee, het is geen hoop. Het is een zekerheid. Wij worden een generatie waar iedereen het later over zal hebben.' Zijn woorden gaven me iets van kracht. Hij moest een reden hebben om dat te zeggen, toch? Het feit dat Blanche ijzig stil bleef, stelde me iets minder gerust.
'Geen druk hoor, geen druk.' De fluistering kwam van een jongen naast me.
Ik bekeek hem nieuwsgierig. Hij had nog geen woord gezegd en zijn naam wist ik ook niet. Aan zijn grijzige, onopvallende kleding en grijsblauwe ogen te zien, was het misschien iets regen-gerelateerd.
'Doe niet zo neerslag-tig', grinnikte Marisol toen, mijn vermoedens bevestigend. Ze sloeg een arm om de jongen heen, maar hij duwde die van zich af. Het leek Marisol niet te deren. Ik kreeg het idee dat ze elkaar kenden. 'Deze vrolijkerd is Rayne. Rayne, dit is Kosmos...'
De jongen staarde naar zijn voeten. 'Ik ken zijn naam. Mijn geheugen werkt prima.'
Nu voelde ik me enigszins schuldig dat ik zijn naam niet onthouden had. Raicho wierp Rayne nog een onderzoekende blik toe, die niet beantwoord werd door diens grauwblauwe ogen.
'We gaan straks afdalen', maakte Blanche opeens bekend. 'Ik heb orders gekregen over waar we moeten landen. We lopen naar de ontmoetingsplaats met een paar andere bataljons, die al vooruit gegaan zijn, en slaan daar ons kamp op. Morgenochtend ontvangen we verdere instructies.'
Ik wist dat er al wel plannen klaar lagen voor de Oorlog. Sterker nog, de oudere leden waren de afgelopen vijf jaar bezig geweest met het ontwikkelen van allerlei strategieën. Maar pas vandaag zouden de verkenningstroepen kunnen uitzoeken waar de Oorlogsdemonen zich bevonden en dus wat hun tactieken waren. Het was van groot belang dat we onze eigen strategie daarop aanpasten. Ik mocht er verder niet over meebeslissen – dat was iets voor de veteranen – maar ook voor mij zouden de nieuwe ingevingen veel bepalen over de komende maand.
We liepen over de glazen promenades.
Onder mijn voeten zag ik wolken en grijze lucht, doorsneden door hoge bergtoppen. De grond leek aan me te trekken als een magneet. Ik wilde naar beneden. Ik wilde zien hoe het daar was.
De startbanen bevonden zich helemaal aan de randen van onze beschaving. Dit was waar vanuit de engelen opstegen om naar alle uithoeken van de wereld te vliegen. Ik zag hoe allerlei engelen langs de randen stonden om ons aan te moedigen. Mijn ouders stonden er ongetwijfeld tussen, maar ik kon ze niet onderscheiden tussen al die gezichten.
Een bataljon sprintte over de vliegbaan. Bij de rand aangekomen, sprongen alle leden een voor een de lucht in en verdwenen razendsnel in de verte. Wij waren nu aan de beurt. Blanche draaide zich om. 'We vliegen in vogelformatie, oké? Volg mij. Is er nog iets dat ik moet weten over jullie vliegkunsten?' Haar kille blik was indringend, maar ik begreep waarom. Het was niet handig als je er halverwege een vlucht achter kwam dat iemand bijvoorbeeld hoogtevrees had.
Aarzelend stak Rayne zijn hand op. 'Mijn linkervleugel is geblesseerd.'
'Ben je naar een velddokter geweest?' Voor de Oorlog was er een verplichte medische check geweest, waarbij de velddokters hadden gekeken wie echt niet geschikt waren om de Oorlog in te gaan. Rayne haalde zijn schouders op, wat Blanche blijkbaar opvatte als een "nee". 'Nou, in dat geval hoop ik dat je niet te pletter valt. Marisol, jij ondersteunt hem als dat nodig is.'
Het meisje knikte ernstig en wiebelde op haar tenen. Ze kon duidelijk niet wachten om op te stijgen.
Ik keek over de rand met een knoop in mijn maag. Als onze voeten de grond straks verlieten, dan begon de Oorlog. Vanaf dan waren we weg uit het engelengebied.
Vanaf dan mochten de Oorlogsdemonen ons zonder consequenties aanvallen.
'Klaar?' Blanche draaide zich om en sloeg een paar keer met haar sneeuwwitte vleugels. Mijn eigen pluizige, grijswitte veren waren verkleumd. Ik bewoog mijn vleugels om er weer gevoel in te krijgen. 'Drie, twee, één...' Ze sprintte weg, haar puntige schoenen tikkend op het glas. Raicho volgde haar. De jongen draaide zich in zijn sprint om en stak een hand op naar het publiek. Ze joelden. Ik aarzelde niet langer en volgde hem.
Ik rende een paar meter. De luchtdruk was duidelijk aanwezig en ik voelde de winden langs me heen aanzwellen naarmate ik harder liep. Ik probeerde de richting te bepalen. Achter me hoorde ik de synchrone voetstappen van Rayne en Marisol. Toen sprong ik van het platform af.
De lucht om me heen omgaf me. Het gaf dat heerlijke, vrije gevoel dat bij vliegen hoorde. Ik dook naar beneden, mijn vleugels expres stil gehouden, totdat ik op hoogte van Raicho en Blanche zweefde. Toen ik mijn vleugels uitsloeg, hing ik met een klap stil. De adrenaline suisde door mijn lijf, vulde elke ader onder mijn huid. Hoewel ik wist dat op de grond waarschijnlijk een levende hel ging beginnen, kon ik het niet laten om te grijnzen.
Voor mij was de Oorlog begonnen.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top