17. Varennes

Het is heel vroeg in de ochtend. Een gedaante gekleed als een simpele burger sloop langs de muren van het kasteel de Tuilerieën. Hij werd gevolgd door een vrouw en twee kinderen. Ook zij waren verkleed in simpele burgers. De man keek om het hoekje, naar een plein. In het midden stond een simpele koets, er zat al iemand op de bok, dus hij was klaar voor vertrek. Er was behalve de man op de bok, niemand te bespeuren. Snel glipte de man, de vrouw en de twee kinderen het plein op en snelden ze de koets in. De gloed van de maan verlichten de vier indringers. Maar niemand zag wat er op dat plein gebeurde. Eenmaal in de koets gaf de man op de bok de paarden de sporen en reden ze met volle snelheid het plein uit. De gordijnen waren gesloten, zo kon niemand binnen kijken, en kon niemand zien wie er in zat. Maar wie er werkelijk in zat was de resten van een man die ooit groot was, iemand die ooit veel macht had. Het was Koning Lodewijk de zestiende samen met zijn vrouw, Marie Antoinette van Oostenrijk. Samen met hun twee kinderen, Lodewijk Karel en Marie Thérèse. Nu ze in Parijs waren en de mensen in hun armoede zagen beseffen ze dat ze in groot gevaar waren, Marie Antoinette had een brief gestuurd naar haar broer, de keizer van Oostenrijk. Hij zou met een leger aan de grenzen van Frankrijk, hun opwachten om dan naar Parijs te gaan en de Revolutie te stoppen. Marie Antoinette keek haar man angstig aan. Hij knikte haar bemoedigend toe. Maar overtuigd was ze niet. Het was nogal een schok geweest toen de mensen Versailles overvielen, ze hadden nooit gedacht dat het zelf ging lukken. Maar hier zaten ze dan, in een koets op weg naar de grens om te ontsnappen aan het volk die van met ze de kans kregen hen zouden vermoorden. Of dat dachten ze in ieder geval. De koets reed een paar keer over een steen waardoor de hele familie op en neer ging. Marie Antoinette sloeg een beschermende arm om de kleine Lodewijk Karel.
'Het komt wel goed,' zei de koning,'die revolutie zal zo voorbij zijn, je zal het wel zien.'
Marie Thérèse tikte op de knie van haar vader.
'Papa, maar...maar we zijn ons huis kwijt he?'
De koning was sprakeloos, hij keek recht in het onschuldige gezicht van zijn dochter maar wist niets te zeggen. Hoe moet je een dertien jarig meisje vertellen dat ze haar huis voor altijd kwijt is en dat haar ouders misschien worden vermoord als ze hier betrapt worden? Hoe hard de koning ook was tegen anderen, dat kon hij niet maken aan zijn bloed eigen dochter.
'Als we uit Frankrijk zijn, en je nonkel ons opwacht word alles terug zoals vroeger.'
Marie leek voor een deel gerust, maar de spanning bleef in de koets, en die zal blijven tot ze er uit zijn en veilig zullen zijn.

Door het raampje van de koets kon je de zonsondergang zien, ze waren al vele dorpen en steden gepasseerd, tot hier waren ze nog niet betrapt. Lodewijk Karel gluurde langs het raampje naar buiten.
'Schat, kom, ga weg van de raam,' zei zijn moeder. Met tegenzin draaide hij zich terug om. Hij werd voorover geslingerd toen de koets weer over een steen reed, hij kwam pijnlijk met zijn hoofd tegen de hoek van de zetel terecht. Hij voelde de pijn in zijn hoofd alsof er een nagel in zat. Marie Antoinette nam snel haar zoon van de vloer en nam hem op haar schoot. Ze legde haar hand op het hoofdje van de jongen en fluisterde geruststellende woordjes in zijn oor. De koning schoof het gordijntje opzij en deed de koets deur open.
'He! Kon je niet wat voorzichtiger rijden? Zot,' riep hij.
'Het spijt me Sire, maar ik wil nog voor de avond in Varennes in zijn, dan kan ik me al beter oriënteren en hoef ik niet meer naar die stomme sterren te kijken,' antwoordde hij. De koning knorde, stop in de volgende stad en haal iets voor mijn zoon, een nat doekje of wat water misschien.' De man op de bok knikte waarna de koning de deur van de koets terug sloot.
'Doe niet zo bot tegen hem, straks stopt hij en hooit hij er ons uit, dan hebben we geluk.' Zei zijn vrouw kwaad.
'Ah, dat zal hij vast niet doen.'

Zoals de koning had gevraagd stopte de koets in het eerst volgende dorp. De man die de koets bestuurd heeft ook geluk, want dat was toevallig Varennes. De koninklijke familie voelde hoe de koets tot stilstand kwam en de meneer afstapte.
'Het komt goed schat, de meneer haalt iets voor je,' stelde Marie Antoinette haar zoon gerust. 
'Ik mag hopen voor hem dat hij iets bruikbaars mee heeft,' mompelde de Koning.
'Schat! Ik weet dat je gestrest bent maar probeer ok wat vriendelijker te doen tegen je familie,' zei ze. De koningen mompelde iets maar bleef toch zenuwachtig zitten. Hij tikte met zijn vingers tegen de deur van de koets in de hoop wat rustiger te zijn. Marie Thérèse legde haar hand op die van haar vader.
'Stop daarmee, het is erg vervelend,' zei ze.
Met tegenzin stopte hij met het tikken.' Waar blijft hij?' Vroeg hij en hij schoof het gordijntje opzij. Hij gluurde de straten van Varen in. Hier daar liepen er mensen maar hun chauffeur was nergens te bekennen.
'Schat, zorg dat ze je zien,' klaagde zijn vrouw maar hij negeerde haar. Haar woorden waren nog niet koud toen een stem riep voor heel het dorp:' De koning is hier! De koning is hier!' Een man, nogal fors gebouw wees in de richting van de koets.
'De koning is hier! De koning is hier!' Bleef hij roepen. Snel schoof Lodewijk het gordijntje terug en lachte schijnheilig naar zijn vouw. Die hem woedend aankeek.
De deur van de koets vloog open, er stond een kwade menigte mensen buiten bewapend met hooivorken en fakkels, het was hun een raadsel. De man, die hun had herkend stond vlak voor hun neus, hij keek keek met grote walging de koets rond.
'Jij bent de koning? Toch?' Lodewijk knikte angstig.
Er verscheen een grijns op het gezicht van de man. Hij stak zijn hand uit en greep naar de arm van de koning. Lodewijk voelde het dat zijn bloed niet meer kon doorstromen om de plek waar de man hem vast had. Het klinkt dan van zelf sprekend dat hij niet kon ontsnappen, ze konden veen kant op.
Met veel macht trok hij de koning uit de koets, hij viel bijna op de kasseien. Marie Antoinette, Lodewijk Karel en Marie Thérèse volgden al snel. De twee kinderen kropen dichter bij hun moeder toe, die met ene even onzekere en angstige blik rond keek.
'Wie had gedacht dat we zo een hoog bezoek zouden krijgen,' de mensen lachen gemeen.
'Laat mijn vrouw gaan, en de kinderen, neem mij maar.' Zei de koning.
'Ah, wat dapper van u, maar u vrouw is even schuldig als u bent, wie heeft hen hier gebracht?' Vroeg hij. Één enkele hand ging omhoog in het publiek, in die hand zat een vochtig doekje. Iedereen week uiteen, en de chauffeur kwam naar voor.
'Naar waar moest je hen brengen?' Vroeg de forse man.
'Eh... naar de grens, ik kwam gewoon een doekje voor hun halen.'
'Verander je koers, ga terug naar Parijs. Amou gaat met je mee naar Parijs, zo kun je toch niet verder gaan naar de grens. Misschien dacht je dat die man al sterk was die de woorden had uitgesproken maar Amou leek nog veel sterker te zijn. Het zijn vast houd hakkers, dacht de koning behulpzaam.
'Kom terug de koets in julie!'

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top