Hoofdstuk 9: Rare dromen en vreemde oorden




Rania, 25 mei 2028, Algiers, 21u45

Stilzwijgend liepen we naast elkaar. Alletewee diep in gedachten verzonken.

Ik zette een snelle pas op. Silas kon me met gemak volgen. Zijn handen had hij nonchalant in zijn zakken gestoken. Ik grijnsde.

"Zo, Rania, veel weet ik nog niet van jou?" zei hij vragend.

Het was de tweede keer dat hij me aansprak met mijn naam.

"Haha, je bent een aanhouder, niet?"

"Tochwel!" knipoogde hij me toe.

Ik lachte.

"Vertel me iets leuk, iets unieks over jou!" zei hij.

Ik keek hem aan.

Hij keek me aan. Met een nu vastberaden blik in zijn ogen.

Ik zuchtte, luid. Hij ging niet van gedachten veranderen.

"Wel," startte ik, "ik maak deel uit van een tweeling."

"WAT?! Zalig! Lopen er TWEE Rania' s rond op deze wereldbol?" kraaide Silas enthousiast.

"Uh, ik zou écht niet willen weten of je dat echt graag zou hebben, maar ik ben er alleszins geen voorstander van. Nee," vervolgde ik al grijzend. "Geen twee Rania's, al lopen er volgens wetenschappelijk onderzoek nog 6 mensen rond op deze aardbol die exact op je lijken. Dat terzijde ik heb een broer. Een jongen, geen meisje, geen zus. Een broer. Oh, ik heb wel een zus, een pleegzus!"

"WAT?" kraaide Silas nog enthousiaster, je hebt een tweelingbroer én een pleegzus. WAT GAAF! Is je pleegzus bezet?"

"Haha, ik zou het niet wagen. Ze is samen met mijn tweelingbroer, Amine. Ik zeg het je; hem kwaad maken wil je NIET." ik lachte, terugdenkend aan de verscheidene keren dat ik Amine iemand een slag had zien toedienen, meestal voor het goede, datwel, maar wat is het goed hé? Ik wist het niet meer.

"Oh," bracht Silas beteuterd uit, "dat is brute pech hebben. Is dat ook niet wat vreemd, je pleegzus en tweelingbroer die een relatie hebben?"

Haha, deze jongen kende geen verbale grenzen.

"Nee hoor, dat maakt het allemaal veel toffer, juist. Wij drieën komen echt goed overeen."

"Wijs. Ik heb enkel een irritante zus en een oudere broer." Silas keek me aan met een pruillip. Een ontzettend gek gezicht, dat ik het opnieuw uitproeste.

"Weet je, Silas? Het voelt aan alsof ik je al jaren ken. Je bent heel erg open weet je?"

"Ik ben SOMS open. Enkel tegen mensen die me een goed gevoel geven." corrigeerde hij mij.

Zo liepen we een hele tijd door, keuvelend over ons zelf.

Ik vertelde hem echter niets over wat ik van plan was.

Dat was iets dat ik voor mezelf hield.

"Stop," zei Silas ineens. Abrupt botste ik tegen zijn schouder aan. Het eerste wat ik dacht was "hij ruikt lekker...hmpff naar parfum."

"Het is hier, Rania."

"Oh ja, nu herken ik me!" kirde ik enthousiast.

"Ben je zeker dat je naar je appartement wilt gaan, nu?"

"Het is al laat, weet je?"

"Hoe ver moet je stappen?" vuurde hij drie vragen op mij af, waar ik zelf eerlijk gezegd nog niet goed het antwoord op wist.

"Hoe laat is het nu?" was het enigste wat ik uit wist te brengen.

"22u17," was simpelweg Silas zijn antwoord.

"Oh, hmmm, hebben ze nog wat plaats over?"

Silas stak de sleutel in het slot van de voordeur en de zware eikenhouten deur ging open.

"Home, sweet home." lachtte hij. "En tuurlijk, ruimte zat."

"Oh, handig, ik heb een matje en een slapzak dus ik slaap wel op de grond."

"Mij goed, zei hij. Maar volgens mij heeft Sofia nog een slaapzetel staan, dus als je wilt, ze vindt het gegarandeerd niet erg."

"Oh, dat is aardig,...Ik twijfelde nog even.

Silas deed het licht aan in de gang en gebaarde naar de oude trap.

"Dames eerst."

"Oh, dank je," zei ik, "wat ga jij nog doen, ga je nog terug?"

"Pff, eerlijk gezegd, ik weet het niet, ben ook redelijk moe en morgen moet ik dringend eens beginnen blokken. Ik slaap wel in de zetel."

Ik stapte de trap op en riep hem toe, ineens spontaan:

"ik ben gestopt met blokken."

Ik struikelde bijna over de laatste traptrede toen ik de woorden uit mijn mond liet glippen.

"Er zijn er velen, ook in mijn familie," zuchtte Silas.

"Die laatste aardbeving, hé."

Ik was boven toegekomen aan hun eetruimte en deed de deur open.

Vervolgens draaide ik me om naar Silas.

"Ja," knikte ik, "dat was de druppel, toch voor mij."

Silas leek mij te begrijpen: "er zijn veel van mijn familieleden die wachten op een visum om naar Europa te vluchten." zei Silas zachtjes.

"Hoe doen ze dat?" vroeg ik aarzelend, "ik bedoel op een visum wachten duurt in sommige gevallen een jaar."

"En zonder visum mag je het vliegtuig of de trein niet op. De enigste manier is dan de goedkope en illegale manier via de boot." voegde ik er aan toe.

"Ho, ho, missy jij bent goed geïnformeerd." Silas knipte het licht van de eetruimte aan en plofte zich neer één van de gemakkelijke fateuïls die in de hoek stonden, ze waren gericht zodanig dat je door het grote open raam uitzicht had over de zee. Een héél mooi uitzicht. Dit kleine appartement, met verscheidene studio's en gemeenschappelijke eetzaal was echt luxeus. Veel luxeuzere dan de studio van Amine, Mohammed en ik.

"Huren Sofia en Yaro dit?" ik plofte me met wat afstand in de zetel, naar de plaats die hij uitnodigend aanwees.

"Ho, ho, nieuwsgierig aagje. Eerst verder gaan met ons ander onderwerp: "Wil je vluchten?" flapte hij er recht voor de raap uit.

Ik sloeg mijn blik neer en voelde blossen op mijn wangen verschijnen.

"Misschien," zei ik enkel.

"Hmm, interessant."

"Ik versta jou en die anderen wel, eerlijk gezegd, het afgelopen jaar heb ik er vaak aan gedacht. De beelden van het binnenland zijn echt schrijnend, al een heel jaar door. Maar hier hebben we het toch goed? De oversteek, via boot, is reuze gevaarlijk. Ik wil eerst mijn studie afwerken, weet je. Een visum aanvragen en dan er vandoor gaan naar het buitenland. Goed wetend dat mijn diploma in het buitenland veel minder waard zal zijn."

"Begrijp ik ook wel, maar jij zit in je laatste jaar niet?"

"Klopt, ik ben 24 jaar en studeer dit jaar e - indelijk af, applausje voor deze ouwe rakker!" hij klapte als een klein kind enthousiast in zijn handen.

Ik lachtte en twijfelde of ik het onderwerp zou aansnijden, toch deed ik het:

"Heb jij familie, die j..jeweetwel o..overleden is tijdens de laatste aardbeving?" Ik keek Silas recht aan en zag zijn blik onmiddelijk veranderen. Van vrolijkheid naar rasechte pijn.

Hij knikte: "Ja, een verre oom en tante en hun jonge kinderen."

Ik slikte:"het spijt me dat ik dat vroeg, ik weet niet of ik familie verloren heb, eerlijk gezegd. Mijn ouders, broer en pleegzus leven, dat weet ik zeker, maar ik heb ze al 5 dagen niet meer gehoord. Ons huis stond in één van de zwaarst getroffen regio' s..." ik slikte. "Voor de rest weet ik van niets."

"Wanneer ben je wel niet vertrokken?" vroeg Silas geïnteresseerd door. Ik zou niet meer geantwoord hebben, maar zijn ogen stonden zodanig empathisch dat ik het hem toch toevertrouwde.

"Vijf dagen geleden, maar ik werd opgehouden, verscheidene keren."

Een waas van de afgelopen dagen spookte voor mijn ogen. Eerst het moment van de aardbeving. Toen alles schudde en beefde, waar ik huizen zag in storten, rennend voor mijn leven. Overal geschreeuw en gekrijs, was het niet van mensen dan was het van dieren. Eén beeld staat voor eeuwig op mijn netvlies gebrand. Een arm die nog lichtjes bewoog vanonder het puin en ik had écht niets gedaan om die persoon te helpen. Ik was gewoon weggerend uit de stad, de grote baan op, terwijl de stad beefde en schudde. Vervolgens dacht ik aan Mattéo, hoe ik hem achterliet; de verdwaasde blik op zijn gezicht. Ik, die het geweer richtte op Saïd, hoe ik hem neerschoot. De knal van het schot. Ik die bijna achteruit viel. De bewusteloze Mohammed, het bloed die uit de wond van Saïd genadeloos liep en het paar hazelnoot kleurige ogen van Sarah, die op mij gericht waren. Oh, wat hoopte ik dat ze veilig waren. Ook dacht ik aan wat die rare, ietwat gekke oude dame tegen mij had gezegd. "Mensen die je dierbaar zijn, houd je beter op een afstand, want voor één van hen betekend dat anders haar of zijn dood." Toen had ik niets geantwoord, die dame kraamde klaarlichte onzin uit. Toch waren de woorden blijven hangen. Ze had nog een paar rare dingen gezegd, waar ik niets van verstond.

"Aarde aan Rania. Ben je er nog?" Silas zwaaide met zijn éne hand voor mijn gezicht. Opnieuw moest ik aan Mattéo denken.
"Ja, hoor, ik dacht even aan de afgelopen dagen. Die waren echt de hel voor mij, maar ik praat er liever niet over." zei ik snel, toen ik Silas bezorgd en vragend zag kijken.

"Oh, oké," stoote Silas gekwetst uit.

"Is het goed als ik mijn matje hier leg?"

"Slaap maar in het zetelbed. Ik vermoed dat Sofia haar kamer wel niet op slot zal zijn."

"Moet je nog iets hebben om te drinken?"

Silas stelde hem recht, liep naar het aanrecht en haalde twee glazen water uit de bovenste kast en vulde deze met water."

"Dank je voor alles," zei ik toen hij me het glas water aanreikte.

"Graag gedaan, miss sassy, het was een eer om met je kennis te mogen maken."

"Ik lachtte, insgelijks, mister drama."

Silas moest zo luid lachen, dat ik me haast verslikte in mijn water.

"D..die...haha, bijnaam heb ik nooit gekregen. Vanwaar haal je die?"

"Oh, omdat je soms theatraal kan doen en je luistert graag naar drama."

"Oh, ongeveer dan, maar je zit er hier en daar naast." lachtte Silas nog steeds.

Ik liep naar het raam en keek naar buiten. Het was vloed en de zee reikte dicht bij de kier. De volle maan stond helder en belichtte alles in een mooie gloed.

Silas kwam naast me staan en zo stonden we gedurend een hele tijd.

Genietend van de rustige vrede, ook al was het dan maar misschien voor even.

Mattéo, 25 mei 2028, kantoor El - Biar, 22u30

De oude hangklok in mijn bureau tikte luid. Zodanig luid dat ik me er aan doodergerde en de drang voelde om ze uit het eerste dichtstbijzijnde raam te smijten. Iets wat ik nét niet deed.

De klok sloeg half elf. Ik zuchtte luid en wreef met beide handen door mijn onhandelbare krullen. Keek toen met bloeddoorlopen ogen van vermoeidheid naar het lege glas dat voor mij op het bureau stond. In gedachten verloren dacht ik na. Zou ik?

Ik wist dat ik nog moest rijden. Of zou ik...?

Ik liet het lege glas voor wat het was.  Gritste mijn trui van de stoelleuning,  nam mijn sleutels van het bureau en haastte me naar de deur en deed het op slot.

Ik rende haast door de gang.

"Het was al laat...zou ik?" vroeg ik me voor de derde keer deze avond af.

"Gewoon doen."

Het appartement was niet zo ver van de opvangplaats. Even later stopte ik voor haar deur.

Serina deed verbaasd open. Gaan slapen was ze nog niet, daarvoor stonden haar ogen nog te helder. Toch had ze al reeds een ietwat doorzichtige top en jogging aan, voor laat op de avond die haar slanke, mooie figuur benadrukten.

"WAT?! Mattéo, wat doe jij hier?" riep ze verbaasd uit, toch zag ik ze grijnzen. Ze wist verdomd goed waarvoor ik om half 11 voor haar deur stond. Ze was één van mijn toeverlaten. Bij haar voelde ik me goed, kon ik lachen, simpelweg mezelf zijn. Ze was ook meer dan dat, maar niet té meer.

Ik grijnsde haar niet al te nuchter meer toe: "oh, je weet verdomd goed voorwat ik hier ben." Ik likte langs mijn lippen, nam teder haar gezicht tussen mijn handen en drukte toen een kus op haar lippen. Ik duwde haar voorzichtig de kamer in en deed met mijn andere arm de deur dicht.

Serina kuste me hevig terug en beet in mijn lip. Ze wist dat dit me gek dreef. Stoppen zou ik niet kunnen...

Rania, 26 mei 00u33

"Wat doe je hier?!" snauwde  hij bruut. "Met hem?!" Een maar al te bekend gezicht hing boven mijn hoofd. Blonde, lange krullen raakten mijn gezicht. Het kietelde. Bruuks wou ik hem weg duwen. Dat ging echter niet. Het leek alsof mijn ledematen vastgevroren waren aan het bed waar ik in lag.

Plots leek de achtergrond rond hem te veranderen. In plaats van de kamer waar ik me in bevond, werd ik terug gekatapuleerd naar het hutje dat zich bij de haven bevond. Mattéo zijn gezicht veranderde in dat van de oude, vreemde dame die ik enkele dagen geleden ontmoet had. Ik lag niet langer neer. Nee, ik stond recht. Nog steeds echter met het beklijvende gevoel dat ik niet langer controle had over mijn lichaam, maar gewoon aan de grond leek genageld te staan. Alsof ik zo in elkaar kon zakken. Mijn lichaam leek van puree te zijn gemaakt. De oude vrouw staarde me aan. Doods. Eerst waren haar ogen zwart, totdat ze in haar kassen wegdraaiden. Enkel oogwit was er nu nog te zien.

Ik schreeuwde het uit, maar ook mijn mond wou niet reageren op de impulsen die ik gaf. Het leek alsof mijn brein de connectie met mijn lichaam verloren had. Voelde het zo aan? Om verlamd te zijn? Om een gevangene te zijn in jouw eigen lichaam?

En toen begon de aarde te beven. De hut van de oude dame beefde en schudde. Het hout kraakte hevig en leek in te storten. Ik wou wegrennen, maar niets leek te helpen. De connectie tussen mijn brein en lichaam was hopeloos verloren gegaan. Ik zag vanuit mijn ooghoeken de zee rijzen en rijzen, tot hij bijna aan mijn middel kwam. Ik bleef echter stokstijf staan, immuun voor de hevige stroming die alles met zich meesleurde. Boten, tuinmeubelen...lichamen, lijken. Een vertrouwd gezicht dreef naast mij. Een gezicht waar de anders zo vrolijke schittering in de groene ogen helder stond leek nu uitgedoofd te zijn. Zijn blik staarde doods en leeg naar de horizon. Ik schreeuwde en schreeuwde, maar niets of niemand leek me te horen, nog ikzelf. Geluidloos was mijn schreeuw.

Voor mij stond de oude dame nu ineens plots recht. Ik zag nog steeds een paar ogen zonder pupil. Ze deed haar mond open en met een krakerige stem zei ze: "Rania, het mensenkind, jij die voor altijd in de Eindeloze Verte zal blijven staren. Wees voorzichtig, wees behoed, want jouw daden kunnen een grote impact en gevolg hebben voor degene van wie je houdt."

Een grote golf snoerde haar de mond en de oude dame botste met een klap van geweld tegen me aan. Mijn lichaam geactiveerd door de stoot die het kreeg, werd meegesleurd door de stroming die het land overspoelde. Genadeloos en  intens. Er was geen ontsnappen aan. Ik probeerde me te bewegen, maar ging kopje onder. Mijn longen leken zich te vullen met water. Ik hapte en hapte naar adem. Tevergeefs...

Ik schrok wakker en schoot recht in het logeerbed waar ik in lag. Ik was kletsnat van het zweet. Verwoed taste ik rond mij heen, om me er van bewust te maken dat het allemaal een droom was geweest. Opgelucht zuchtte ik toen ik in het donker staarde en een zachte comfortabele matras onder mij voelde. Ik liet me neerzakken en dacht lang na...

Amine, 26 mei 2028, 7u34, Opvangplaats El' Biar

Met barstende koppijn en een schurende keel werd ik wakker. Even verkeerde ik in die gelukzalige roes van niet wetend wie ik was, waar ik was en in welke situatie ik me bevond. Dat duurde maar voor even. Ik rook de aangename en bekende bloemengeur, een mengeling van rozen, madeliefjes en lavendel, naast mij. Deze bracht me terug in de ruwe werkelijkheid. Toch was ik blij dat ik deze realiteit mocht beleven met de persoon waarvan de bloemengeur afkomstig was.

"Aïscha," fluisterde ik hees. Mijn stem klonk als schuurpapier.

Ik voelde haar naast mij bewegen. Met haar hand zocht ze de mijne en vond het. Met handen verstrengeld lagen we zo een hele tijd. Alsof het wachten was op wat komen zou.

Mattéo, 26 mei 2028, 7u37, El' Biar

Mijn haren plakten warrig aan mijn hoofdkussen, hetzelfde goldt voor mijn mond. "Nee," kreunde ik, nog half slaperig. Had ik weeral eens met mijn mond opengeslapen en overvloedig gekwijld? Een hond had er niet aan, dacht ik weemoedig! Ik rolde me op mijn andere zij, strekte me uit, opende mijn ogen en keek recht naar een liefelijk slapende Serina. "Shit", vloekte ik. Luid en duidelijk. Gelukkig bleef Serina rustig doorslapen. Met een hoofd dat bonkte, stond ik klungelig recht, viel haast over mijn schoenen en kleren die verspreid lagen doorheen Serina's slaapkamer.

Net op het nippertje kon ik een uitschuiver vermijden. "Of toch een tweede vermijden." dacht ik.

Ik kleedde me aan, gritste een pen uit mijn rugzak, scheurde een vel papier uit een notitieboek en liet een boodschap voor Serina achter. Dat gedaan zijnde opende ik met een misselijkmakend schuldgevoel de slaapkamerdeur en deed ze al even voorzichtig achter me dicht. In de woonkamer trof ik mijn jas aan, gritste die van grond en strompelde met een nog steeds bonkend hoofd naar de deur die me scheidde van de buitenwereld.

Serina's appartement was op het derde verdiep. Ik snelde de trappen af. In mijn achterhoofd kwam de gedachte op van een vergeten gewaande meeting. Ik keek naar mijn pols. Het stukje huid waar mijn uurwerk normaalgezien rond zat was pijnlijk leeg.

"Shit, dat ook nog." mopperde ik luidop. "Een aandenken dan maar voor Serina." wetende dat Serina al meerdere malen mijn spullen in haar collectie had opgeborgen. Toch zag ik deze meestal binnen de maand terug.

Eenmaal beneden stapte ik resoluut naar de grote deur, deed hem open en smeet hem dicht. Haastig rende ik door de hitte heen naar buiten. Aan de zonnestand te zien was het al vroege middag. Zo tussen een uur of tien en elf. "Grrrrr," kwaad dreef ik mijn looptempo hoger op.

In het voorbij gaan keken enkele Algerijnen verbaasd op naar de jongeman met de blonde krullen en de bruingebrande huid die hun voorbij rende. Op weg naar wisten ze veel.

Ongeveer tien minuten later en licht hijgend botste ik haast tegen de draaideur van ons gebouw.

Eenmaal binnen keek ik recht in het smalend gezicht van... Jeroen.

"Typisch," gromde ik.

"Wat zei je, Mat?" grijnsde hij, "ik verstond niet wat je zei door al dat gebrom, kater en ochtendhumeur heen. Mmmm, je ruikt lekker," sniffend kwam hij rond mij staan, "naar bier." vulde hij met een kwaadaardige grijns er aan toe.

"Oh, jong, laat me passeren, Jeroen, zaken te doen."

Jeroen bulderde van het lachen, deed een stap op zij, stak zijn handen de lucht in alsof hij zich gewonnen gaf en zei smalend: "Mattéo, juist aan het plagen hé, weet je toch? Veel succes!"

Er kon een klein lachje vanaf en Jeroen beantwoordde die vrolijk, klopte me op de schouder en verdween in de rechtste gang. Nog gehaaster dan eerst sloeg ik naar links af, naar mijn kantoor.

Ik snelde de hoek om en botste bijna tegen het gezin Rozeron aan. Geërgerd keek vader Rozeron me aan.

Amine Rozeron deed een stap naar voren en verscheen van achter zijn vader. Het leek alsof hij, met zijn bijna 1m90, zijn familie beschermde en omarmde. Zijn charismatige en rustige uitstraling maakte zelfs op mij een indruk. Dat veranderde echter al snel, toen zijn gezicht op onweer stond toen hij me recht en ongegeneerd in de ogen keek. Alsof hij mijn ziel wou en zou blootleggen door enkel met zijn vastberadende inschattende blik me aan te kijken. Het werkte. Ik kon mijn ogen niet neerslaan, net als zijn zus Rania had hij me volledig in zijn macht, wel op een geheel andere manier dan. Nog nooit was me dit overkomen. Twee blikken, zo verschillend toch zo gelijkend, die zo'n een impact op me maakten én hadden.

Gelukkig was hun vader even pienter als die twee en verbrook hij onze machtsmeting, die ik duidelijk verloren had. Ik voelde me schuldig, ongeloofelijk schuldig en...rotslecht. War niet enkel en alleen aan de overmatige alcoholconsumptie van gisterenavond te wijten was. Ik voelde me rotslecht, vanbinnen uit verspreidde zich als een ijskoude bergrivier het onaangename gevoel van zelfhaat. Een gevoel dat er al lang niet meer geweest was, zo'n 4 jaar om precies te zijn...

"Amine zo is het wel genoeg geweest, zoon." zei zijn vader kalm en rustig en trok zijn zoon, die gedwee luisterde, aan zijn schouders. Het was haast mooi om te zien. Meneer Rozeron, die ook niet van de kleinsten was, maar toch minstens tien centimeter kleiner dan zijn zoon, kon gewoon met zijn mooie en rustige stem zijn zoon tot rust brengen en het werkte ook.

Dit gezin intrigreerde me enorm en dit was nog maar het begin.

Rania, 26 mei 2028, 7u34, strand van Algiers

Golven van nostalgie omsloten me als een plots opkomende vloed van water. Mijn haren wapperden wild om me heen. Net een stortvloed van regen. Er was amper al iemand op de dijk. Hier en daar een boot die uitvoer, of een vissersman die zijn lijn uitsmeet. Vergezeld door een koppel of een eenzame wandelaar die voorbij wandelde of fietste. Voor de rest was het heel erg rustig. En die rust had ik vandaag juist nodig.

Ik leunde met mijn ellebogen op de ballustrade die de kustlijn omringde  en ondersteunde met mijn handen mijn nog steeds bonkend hoofd. Zo stond ik een tijdje, tot ik besloot dat piekeren of nadenken helemaal geen zin had.

Daarjuist had ik afscheid genomen van Yaro, Sofia en Silas. Yaro en Sofia allebei met een kater, maar blij met mijn aanwezigheid. Yaro was echter minder blij met die van Silas. Aangezien deze laatste het toilet ondergekotst had én hij hem in zijn bed aangetroffen had, dronken en nog met kleren aan. Silas had ook last van een kater, maar had verbazingwekkend wel een goed humeur en die goedlachse grijns op zijn gezicht die nooit leek te verdwijnen. Ik was hen zo dankbaar en had veel spijt dat onze paden splitsten. Het kon ook niet anders. Toch?

Mijn GSM, die ik na lange tijd opnieuw had aangezet trilde plots.

Haastig haalde ik hem uit mijn broekzak, ontgrendelde het scherm en scrolde naar inkomende berichten.

Mijn hart stond even stil. Van geluk en nieuwsgierigheid.

'Kijk eens achter je! Silas :)'

Ik keek alle kanten op...toen ik hem zag staan.

Gepakt en gezakt stond hij zwaaiend bij een klein supermarktje.

Recht achter mij.

Zijn grijns was breed.

Ik stormde op hem af.

Niet wetende wat ik nu voelde. Geluk, pijn of heel veel onmacht tegen deze situatie waar ik deze onbekende, de jongen die toevallig in mijn leven was gestruikeld, in mee gesleurd had.

Voorzichtig maar toch kwaad trommelde ik met mijn vuisten op Silas zijn borstkas.

'Nee, NEE, nee, Silas, alsje - blieft, je gaat niét mee. Dit is écht zot gevaarlijk. Alsjeblieft, zweer dat je niet mee gaat.' van vermoeidheid welden er tranen op in mijn ooghoeken.

Silas keek alleen maar grijnzend naar me en wreef teder een traan weg die vanuit mijn ooghoek naar beneden bengelde.

We keken elkaar even heel kort aan. De jonge vrouw, bij wie de woede geleidelijk aan wegebde en plaats maakte voor enkel een diepe treurnis. De jonge man die nog steeds grijnzend en glimlachend naar de jongevrouw voor hem keek. Niet wetend waar hij aan begon? Of wel?

Ik ademde een paar keer heel diep in en uit. Wat me kalmeerde, maar niet voldoende.

Kwaad keek ik Silas aan, doordringend en inschattend, vooraleer ik mijn mond opendeed en op ieder woord nadruk legde:

'Silas, wéét je waar je aan begint? Je komt in situaties terrecht die je een mens gewoon niét toewenst. Je ziet beelden die jaren, ééuwen duren vooraleer ze je van jouw netvlies krijgt, als je ze zeg maar niét meeneemt in jouw graf.'

Ik keek snel even of mijn woorden indruk maakten. Silas staarde me nog steeds aan met die niet in te schatten schaapachtige grijns van hem. 'Blijkbaar niet.'

Ik vervolgde mijn kwade en intense smeekbede: 'ja, het zijn onzekere tijden, maar is dit hét waard? Mijn ontmoeting met jou was een vergissing. We kennen elkaar amper en nu wil je met me méé? Please, Silas, denk er even beredeneerd over na voor je deze immense sprong in het duister waagt? Alsjeblieft, ik smeek het je.'

Mijn ogen begonnen opnieuw te tranen, maar met een nog steeds intense en vastberaden blik keek ik de jongeman voor mij aan. Doorheen de tranen. Deze keer hadden mijn woorden hem geraakt, dat zag ik.

Er ging een steek van pijn door me heen. Het stak me om deze onbekende jongeman te kwetsen met gemene woorden. Toch was hét nodig. Silas twijfelde en zijn mond stond strak. Alles aan zijn houding duidde op een interne strijd.

Ik had gewonnen.

Na enige tijd deed Silas zijn mond open en zei hij kalm en beheerst:

'ik weet volledig waar ik aan begin Rania.' vervolgens voegde hij er zacht aan toe: 'mijn oudere broer koos dezelfde route als jou. Alles ging goed. Hij had een migratiestatuut dat op hem wachtte. Maar na enkele tegenvallen werd het hem teveel en waagde hij de oversteek via boot.'

Silas zijn donkere ogen werden nog donkerder. Ze spuwden haast vuur.

Bij het aanzicht van die blik zette ik geschrokken een stap naar achteren. Silas merkte niets op, maar vocht in zijn eigen wereld tegen demonen van het verleden die hem genadeloos kwelden.

Hij spuwde de laatste zinnen uit: 'sinds die dag 2 maand en 23 dagen hebben we niets meer van hem gehoord. NIETS. Wéét je hoe hét thuis is? Ma is depressief en zit thuis, va drinkt nóg meer en verzuimt zijn anders goed betaalde job! Weet je hoe het vóór mijn jongere zus van 17 is? NEE, absoluut niet. JIJ wéét begod niet wat je jouw familie aandoet, met 'weglopen'. V - v - volgens mij ben je gewoon een rijkeluis kind, dat amper haar ogen durft open te doen voor het onheil waar mensen dezer dagen in verkeren en moeten zien in te leven én overleven. Dus oordeel eerst over jezelf wanneer je zelf over iemand, ook al heeft hij of zij nog zo'n brede glimlach op zijn of haar gezicht, oordeelt.

Silas zijn gemene woorden kwamen als een mokerslag binnen.

Het eerste wat in me opkwam was om in de tegenreactie te gaan, maar ik hield me stil.

Het was niet de toon waarop hij het gezegd had. Noch die gekwelde uitdrukking op zijn gezicht. Nee, het waren dé woorden dat ik niet het luttele besef had wat ik mijn familie had aangedaan met weglopen en...dat was hélemaal waar. De rest wat hij gezegd had kon me niet veel schelen.

Ik duizelde, keek hem een laatste keer aan en zei zacht en vlak af:

'ik wou je alleen maar behoeden van enige kans om dood te gaan.'

Silas keek me aan.

Zijn gezicht kon ik niet duiden.

Toen besloot ik dat het voldoende was geweest.

Ik knikte hem toe, draaide me om en zette het op een lopen.

Het enigste waar ik me op focuste was dat ik sneller was dan de voetstappen en het geschreeuw van mijn naam die me achtervolgden.

Ik sloeg verscheidene stegen in. Enkele mensen die al reeds op straat liepen keken me verdwaasd aan. Eén vrouw probeerde me tegen te houden en te kalmeren.

'Alles goed, meid?' vroeg ze vriendelijk en mij de weg versperrend.
Haastig dook ik weg van haar vriendelijke beweging en snelde weg.

Ik trok me er allemaal niets meer van aan en sloeg een smalle steeg in.

Het lukte.

Zowel de voetstappen als het geschreeuw van mijn naam waren verdwenen.

Opgelucht haalde ik adem en wreef woest de stortvloed van tranen uit mijn ogen.

Ik keek rondom mij en zag dat ik letterlijk tegen een hoge muur op keek.
Deze straat liep dood.

Mijn weg liep dood...

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top