Hoofdstuk 7: Vluchtgedrag (Tijdens de vlucht)
MATTEO, 25 mei 2028, Politiekantoor van Algiers, 10u55
Ik panikeerde. Volledig. Mijn handen waren gekrampt om de stoelleuningen. Mijn geest deed er alles aan om mijn paniekaanval en tevens hyperventilatie te controleren. Lettend op mijn adem. Mijn hoge hartslag. Mijn geest werd tegelijkertijd geteisterd door een stortvloed aan emoties die ik hopeloos, maar tevergeefs, probeerde te stoppen. Herinneringen aan voorgaande paniekaanvallen spookten door mijn op hol geslagen hoofd. Die paniek - en hyperventilatie, die plots als een dief in de nacht opdook sinds de dag van mijn 10de verjaardag. Sinds de dag dat de problemen tussen mijn ouders ontstaan waren, beroofde het me op de meest onlogische momenten van mijn zelfcontrole. Ik was, deze keer, zo bleek, niet sterker dan de hyperventilatie aanval, controleren kon ik het niet.
Mijn vader had enkele seconden nodig om in actie te schieten. Het leek alsof zijn geest nog even door totaal iets anders in beslag genomen was. Hij schoot bliksemsnel recht, dat wel, maar bleef daarna enkele luttele seconden verschrikt staan, zijn blik strak op mij gericht, in de oneindigheid starend. Precies alsof hij niet wist wat eerst te doen. Precies alsof hij in zijn hoofd de stappen afging van wat te doen bij een hyperventilatie en paniekaanval. Die vaak hand in hand voorkwamen, bij mij. Zijn hand lag sterk rond zijn gsm gewikkeld, knokkels wit. Alsof hij van plan was de hulpdiensten op te bellen.
Deze paniekaanval was erger dan anders, van een geheel ander kaliber dan normaal. Op een bepaald moment had ik het gevoel dat ik het eind nabij was. Op een zeker moment stapte ik gewoon uit mijn lichaam en werd ik een toeschouwer, van in mijn ogen, een belachelijk schouwspel.
Toen deed mijn vader iets wat ik totaal niet van hem verwachtte, wat ik totaal niet in hem had gezien. Hij deed exact dat wat je moest doen bij iemand die hyperventileerde of leed aan paniekaanvallen.
Hij sprak me toe, kalm en warm, de schrik was helemaal uit zijn ogen verdwenen. Kwam recht voor me staan en pakte me vast aan mijn schouders. Trok me recht op en hield mijn verschrikte blik vast met zijn ogen.
"Matteo, oké, luister naar me, adem diep uit in." Hij deed het voor. Ik deed hem na. "Adem nu drie tellen langzaam in. 1, 2, 3. " Hij deed mee met mij.
"Oke, jongen, blaas nu 6 telllen uit." voegde mijn vader er kalm en beheersd maar ook wat dwingend aan toe. Ik voelde hoe zijn handen nog steeds op mijn schouders lagen, het voelde aan alsof ik op hem leunde. Het voelde aan alsof hij volledig mijn gewicht droeg en misschien was dat ook wel zo. Opnieuw volgde hij mee op mijn ritme. Dit deedden we 10 maal. Mijn adem was nog steeds met horten en stoten, maar langzaam aan voelde ik de rust weer terugkeren in zowel mijn geest als lichaam.
Enkele minuten later leek mijn ademhaling weer normaal te zijn en ik trad ook weer toe in mijn eigen hoofd en lichaam. De toeschouwer, die ik daarjuist was, verdween en blakerde als as op in het zonlicht. Ik liet me neerploffen in de stoel. En voor, wat leek een eeuwigheid te zijn, wat in werkelijkheid 7 min was geweest, keek ik me vader ontzettend dankbaar aan. Mijn vader pufte en veegde met zijn rechterhand het zweet dat van zijn voorhoofd parrelde, met zijn linkerhand steunde hij in zijn zij. Vervolgens hief hij zijn hoofd op. "Alles oké, zoon?"
"Ja. Bedankt, paps." Ik keek hem nu ook aan. We wisselden een blik van verstandhouding uit, maar ook een blik van tederheid, opluchting en enkel van mijn kant uit; van ontzettende dankbaarheid.
Zo zat ik neer en stond vader recht. Een hele tijd. Elkaar maar alleen elkaar aankijkend. De vogels buiten begonnen opnieuw te zingen, leek het in mijn ogen. Een straal zonlicht viel in het bureau, en het leek alsof het kleine, anders zo grauwe kantoor oplichtte in een goudkleurige, wondermooie gloed. Inneens leek de wereld minder grijs en helemaal anders. Alsof mijn ogen na dit intense en gruwelijke moment opnieuw geopend waren. Vader zette hem neer in zijn bureau stoel. Hij haalde diep adem, glimlachte warm en diep naar mij en lachtte vervolgens een nerveuze, maar gelukkige, burrelende lach. Een lach die ik sinds lange tijd niet meer gehoord had. Het was een lach waar ik van hield, die me herinnerde aan zonnige dagen, avontuurlijke reizen, natuur, vrolijkheid, taart en ijsjes. Al wat ik kon doen was vader vergezellen in die plotse, vrolijke bulderlach van pure opluchting.
Samen zaten we daar, zoon en vader, en niets leek onze vreugde en opluchting te kunnen stoppen. Onze lachsalvo' s kletterden door de gang.
Zodanig luid, dat een collega die op dat moment door de gang liep, haar wenkbrauw optrok, maar vervolgens glimlachtte en al wat ze kon doen was meegniffelen, met de ongebruikelijke zware lach van haar baas en de hogere lach van zijn zoon.
Zo plots als de lachbui begonnen was, bleek het ook te eindigen...In koelte. Ik leek weer bij mijn positieven te zijn gekomen. Ook al was ik mijn vader ontzettend dankbaar voor de hulp die hij mij daarjuist had toegebracht. Het was en bleef mijn vader. Een vader die in 15 jaar tijd me amper had proberen te bereiken. In koelte nam ik afscheid van mijn vader. Al zag ik aan vader' s gezicht, dat de dankbaarheid nog diep in mijn ogen gegrift stond, want hij lachtte me voorzichtig toe. Ik beantwoordde zijn lach kleintjes.
Vader kwam naar me toe gewandeld. "Mag ik, zoon?" Ik knikte als teken van goedkeuring. Voorzichtiger dan de vorige keer nam hij me in een omhelzing. "Hou je goed, Mattéo. Op een andere keer leg ik alles uit. Dat beloof ik." Hij draaide hem om. Ik zag nog net, hoe hij haastig een traan, die uit zijn rechterooghoek biggelde, wegveegde. 'Hmmm, misschien had ik mijn vader helemaal verkeerd ingeschat,...' Ik duwde die gedachte ver weg in een duister hoekje, waar ik al mijn herinneringen aan hem bewaarde. "Hou jij je ook goed, paps, en oké, begrijp ik." Voorzichtig wandelde ik naar de deur. Vader stond nog steeds met zijn rug naar me toe gekeerd en keek voor hem uit, naar buiten, door het raam. Ik zag hoe hij gebaarde dat ik mocht gaan. Wat ik ook deed, ik deed de deur open en deed hem al even voorzichtig achter me dicht. Met een laatste blik op mijn vader verliet ik de ruimte.
Met een heel erg dubbel, naargeestig gevoel stapte ik naar buiten. Weg uit het donkere en sombere politiegebouw. De zon scheen op mijn gezicht. Ik ademde diep in en uit. Opnieuw werd ik aan de situatie van daarjuist herinnerd. Wat had ik me jong en klein gevoeld ten opzichte van mijn vader. Ik was hem even heel dankbaar geweest, maar toen was ik echt weer in de realiteit gerold, zeg maar gevallen. Ik zuchtte, piekerde enorm en vergat alles rondom mij.
"Hé, makker, vergeet niet dat ik ook mee ben, hé. Wees blij dat ik op jou gewacht heb. Of juist niet, want nu ben je met mij opgescheept, hehe. Oh, de rest is trouwens al vertrokken, moest je het jou afvragen."
"Huh?" Verdwaasd reageerde ik op het maar al bekende stemgeluid van...Jeroen. Hoe spottend hij het nog mocht zeggen, of zijn. We mochten elkaar graag. Mijn favoriete hollander!
"Och jong, stop eens met dromen of piekeren, Mattéo." Knikte Jeroen me half plagend, half bezorg kijkend toe. Hij naderde mij vanuit het gebouw.
"Hmm, het was...laat ik het een emotioneel wederzien noemen, het gesprek tussen mijn vader en mij. Het heeft een heleboel emoties bij me wakker geschud, Jeroen. Emoties die ik liever zo ver mogelijk verberg en opsluit."
Ik wroette verward door mijn toch al warrige krullen.
Jeroen kwam naast me staan en sloeg me onbeholpen op de schouder.
"Laten we instappen en het er even over hebben, makker!" Antwoorde hij.
"Dank je, joch!" Zei ik als wederantwoord en keek hem met grote, dankbare ogen aan en knipoogde gespeeld. Ik voelde me al wat beter, toch knaagde het nog diep vanbinnen. Ik wist dat ik mijn verleden voor een hele tijd, wie weet wel, voor altijd met me mee zou dragen...
Jeroen zag aan me houding dat het al beter ging, maar nog niet volledig. Hij lachtte me toe en ik lachtte terug, vervolgens staptten we in de auto.
"Zo, wat vertelde die ouw vent van jou, die je in geen jaren meer hebt gezien, nou precies?" Hij keek me aan, want hij wist dat zijn woorden een impact zouden hebben. Dat hadden ze ook. Toch was ik Jeroen dankbaar voor zijn zoals gewoonlijk directe aanpak.
"Wel,...."
AMINE, 25 mei 2028, 16u45, Busrit
Ik staarde naar buiten, naar het voorbijrazende landschap, naar de verwoestingen, naar mensen, naar hun gezichten en hun uitdrukkingen. Ik liet me meeslepen in een roes van tegelijkertijd gelukzaligheid en melancholie. Het voelde aan alsof we op reis waren. Dat typische reisgevoel wekte onbekende emoties en nostalgische herinneringen bij mij op, zoals de reizen die we met onze ouders maakten, sinds Rania en ik peuters waren. Een miniscuul lachje speelde om mijn lippen. Geen mens zag het en daar was ik blij om. 'Reisgevoel', dacht ik cynisch, 'we waren helemaal niet op reis.' Zoals velen, waren we op de vlucht. Dat het aantal mensen die hun land ontvluchten steeg, wegens onleefbare en onmenselijke levensomstandigheden, was wel duidelijk geworden de laatste tijd.
Ik wende mijn blik even van het landschap af en keek rond me heen de bus in. Aïscha, naast mij, was in een lichte slaap. Ze leunde met haar hoofde zacht tegen mijn schouder aan. Mijn ouders zaten in de zetels links van ons. Vader knikkebolde lichtjes, en moeder keek me vriendelijk, glimlachend aan. Aan haar ogen zag ik echter dat ze zich zorgen maakte, om Rania en om onze onzekere toekomst, veronderstelde ik. Het was nu al ongeveer 3 dagen dat we niets meer van zus gehoord hadden, enkel haar laatste en tevens enigste sms, die aan mij gericht was.
Ik zuchtte lichtjes, zorgend dat ik Aïscha niet wakker maakte, en gleed met mijn blik over de bus. De bus was volledig gevuld. Gezinnen met jonge kinderen, hier en daar zelfs een koppel met een baby, ouderen, voltallige gezinnen,...Mijn blik viel op een jongen, van hoogstens 10 jaar. Een knap kereltje, moest ik toegeven. Met een priemende, doordringende blik keek hij me met zijn uitzonderlijke, onbenoembare kleur van kijkers aan. Ik slikte ongemakkelijk, niet door de onderzoekende, intelligente blik, alsof hij je zo kon lezen. Nee, het was die blik, ook al waren het nog zo verschillende ogen, die blik, zijn blik zo gelijkaardig aan die van mijn zus...
De jongen had door dat ik hem betrapte op ongegeneerd staren, en lachtte me vrolijk, ietwat uitdagend toe. Ik slikte, zichtbaar, een steek van pijn ging door mijn borst. Toch zwaaide ik hem voorzichtig toe met mijn bruikbare hand, en lachtte. De jongen lachtte nog vrolijker vanuit zijn zitplaats, twee plaatsen van mij aan de linkerkant verwijderd. Zijn lach, was vrolijk en nog onbezonnen. 'Net zoals Rania, ooit geweest was', dacht ik.
RANIA, 25 mei 2028, Onderweg, 17u03
Met mijn trekrugzak op mijn rug wandelde ik in de blakende, toch al reeds late middagzon. Op automatische piloot, ook al gleden mijn gedachten vaak af naar Sarah en haar vriend, en naar de nachtmerrie waar ik me in bevond. Ik bad dat ze in veiligheid waren, net zoals mijn familie en iedereen waar ik om gaf. Met veel moeite probeerde ik me te concentreren op de weg die voor me lag. De weg die ik volgde, leidde me langs verdorde landschappen. Ik had al ongeveer een 6 uur durende wandeltocht in de benen. Na lang piekeren, had ik besloten mijn GSM aan te zetten en gebruik te maken van Google Maps. Ik bleek gedropt te zijn, in de buurt van de stad Boufarik. Via GPS kwam ik tot de conclusie dat ik beter wandelde, dan opnieuw te liften. Ik veronderstelde dat ik wel gemeld zou staan bij de lokale opsporingsdiensten, wat eenmaal gebeurde als je in contact kwam met de plaatselijke politie.
Ik haalde diep adem en spande mijn rugzak harder aan rond mijn middel. Het zware gewicht begon door te wegen. Ik besloot dat als ik Algiers bereikte, het eerste wat ik zou doen was een plaatselijk supermarkt binnen gaan en eten inslaan. 'Ik had enkel deze dag overleefd op ontbijt!' Dacht ik bij mezelf. 'Ja, ik was verbaasd!' Normaalgezien was ik iemand die wel even kon doorgaan zonder voedselopname, dat wel, maar ik kon ook klokslag zeggen of het nu tijd was voor middag - of avondmaal, en dat zonder horloge!
Ik keek naar de zonnestand, mijn gsm gaf aan dat de zon vandaag zou ondergaan om 19u54. Nogmaals zuchtte ik diep. Dan maar voortmaken!
Zanderige wegeltjes die zijdelings aan de N4 liepen, volgde ik nauwgezet. Voor de stad Birkhadem had ik besloten de N4 niet meer te volgen, maar een afslag te nemen, die me rechtstreeks naar Algiers zou leidden. Na de regenbuien van enkele dagen geleden, was het nu voor de tweede maal op een rij een warme dag. De kanten van de baan, waar hoog gras groeide, waren droog en dor. De mensen zagen er al even afgepeierd uit als de grassen die weefden in de amper zichtbare lente bries. Ze scheerden er voorbij in dure of minder dure auto' s, op scooters, of hier en daar een boer, met paard en kaar. Deze kanten, de kanten voor en aan de zee, waren als wonder boven wonder als enige overlevende uit de strijd gekomen. Op het nieuws, dat ik volgde via mijn mobiel, had de ravage die de aardbeving in het binnenland en ten Zuiden van Algerije aangericht had vele levens genomen en een enorme schade veroorzaakt.
Een auto toeterde arrogant naar me toen ik niet uitkeek toen ik de N1 wou oversteken. Ik zwaaide verontschuldigend en ook ietwat nonchalant met mijn hand. De chauffeur een jonge twintiger, zwaaide misnoegd met zijn vuist. Ik trok me er niets van aan, maar keek wel beter uit.
Na die afslag, de N63 genaamd, een klein stuk gevolgd te hebben, raakte ik verstrikt in een wirwar van baantjes.
Mijn GSM, waarvan de batterij nog halfvol was duidde 18u04 aan. 'Shit,' vloekte ik luidop. Een omstaander keek me verschrikt aan. Ik grijnsde de oude man toe, en haalde mijn schouders op, bij teken van verontschuldiging.
Op een bepaald moment bevond ik me in de buitenwijken van Birkhadem. Het was er overvol. Naamborden, winkels en mensen sloegen me rond de oren. In al die drukte en heisa, viel ik op bij een jonge vrouw die tegen een muur van een winkel stond aangeleund, zelfingeomen stak ze een lange sigaret op. Toch speurde ze met haar ogen de straten af. Dezelfde lichtbruine kijkers grepen mijn blik vast. Ik keek onaangedaan terug en bestudeerde haar onopvallend in een oogopslag. Wat zij trouwens ook deed. Ze was iets ouder dan mij, of kleedde haar er toch naar. Het eerste wat me opviel, naast haar donkerblond gekleurd, kroezelig haar was haar neuspiercing. En ohja, haar kledingstijl natuurlijk. Kort, gestreept naveltopje. Een kort jeans - shortje, dat mijn meest uitdagendste, zeg maar gerust 'sletterigste' vriendin van haar leven nog niet zou dragen (en dat zegt meer dan voldoende...). Ik wende mijn blik af en zag nu pas het neon licht bord dat boven de winkel ging! 'Verklaarde genoeg.' Dacht ik misnoegd. Vooraleer ik me uit de voeten kon maken, sprak ze me aan, met een onbeduidende blik in haar ogen, waar ik de rillingen van kreeg, en met een haast kokette stem zei ze:
'Verdwaald, missie?'
"Ja, maar ik vind mijn weg wel." Mijn blik dwaalde opnieuw af naar het uithangbord enkele meters boven de blonde, kroezelige krullen. De jonge vrouw volgde me met haar blik en barste toen tot mijn uiterste verbazing in een schaterlach uit.
"Oh, liefie, ben je dáárom bang? Als je het wil weten', ze stapte elegant op me af en knikte met haar hoofd rechts van haar, 'mijn vrienden zijn dáár. " Ze legde heel erg de nadruk op 'daar' en ik volgde haar blik en zag net op dat moment een hoopje jongeren van ongeveer mijn leeftijd uit een nachtwinkel stappen. Ik bloosde diep. "Oh." Kon ik enkel uitbrengen. Nog steeds lachend keek de jonge vrouw me grijzend aan. Het groepje jongeren kwam naar ons toe geslenterd. De jonge vrouw, stak haar hand naar me uit. "Sascha, aangenaam." Haar vrienden kwamen dichter bij, en ze voegde er nog aan toe, luid genoeg zodat het groepje haar vrienden haar konden horen: "Bijgenaamd, de betweterige slet." En knipoogde naar mij en vervolgens naar een opvallende jongeman, die dichterbij kwam en zijn armen omheen Sascha haar middel legde, en haar kuste op de wang. "Of de betweterige hoér, die al 4 jaar een vaste relatie heeft." Ze knipoogde opnieuw, schalks gespeeld naar mij. Ik bloosde nog dieper. Haar vriend lachte een bulderende lach. "Weer een slachtoffer gevonden, schat?" De rest van de groep, 2 jongens en 3 meisje, grijnsden breed en lachten vrolijk. Het groepje jongeren verlegden hun aandacht van Sascha en haar vriend naar mij. Ik wist niet wat ik wou doen, weglopen en verdwijnen in de massa of door de grond zakken...
De jonge vrouw was nog niet uitgepraat, of 'uitgespeeld'. Want ze had me duidelijk in haar klauwen. "Denk de volgende keer beter na, met dat mooie kopje van jou, in plaats van vooroordelen op me uit te spugen met die ogen van jou." Ze keek me nijdig aan, maar een brede grijns speelde om haar lippen. Toen spuwde ze op de grond, récht voor mijn voeten. "Ooooowwww, Sascha." Het groepje jongeren lachte luid en applaudisseerde haar toe. "Arrogant kreng." Siste ik al even nijdig, maar minder grijzend, tussen mijn tanden door. Wat er toen gebeurde, was te snel om allemaal goed op te kunnen noemen. Sascha en haar vriend sprongen tegelijkertijd op mij toe. En op dat moment kwamen een jonge, blanke vriendin en een grote Afrikaanse vriend van Sascha tussen beiden...
AMINE, 25 mei 2028, busrit, 17u05
De busrit leek oneindig lang te duren. Veroorzaakt door de onrust die aan me knaagde als een rat aan een al reeds afgekloven bot. Onrust in deze situatie was voor niets goed, maar tegenhouden kon ik het niet. Ook al probeerde ik het met alles wat ik in mijn macht had.
Aïsha die nog steeds tegen mijn schouder leunde, werd wakker. Voorzichtig opende ze haar ogen en knipperde meermaals. Haar donkere, lange wimpers vielen extra op. Haar blik stond wazig. Alsof ze net uit een andere wereld leek te zijn gekomen en niet goed wist wie ze was, noch waar ze zich bevond. Stram strekte ze haar uit en geeuwde. Langzaam kwam ze terug bij besef. Loom lachtte ze me toe toen ze mijn starende blik kruistte. Ik beantwoordde haar lach oprecht en intens, blij met haar knorrige, toch stralende aanwezigheid.
We schoten naar voren. Als een pijl die te vroeg was losgelaten uit de boog, veerden we ook weer terug. De bus zwenkte naar de pechstrook, remde en kwam bruusk tot stilstand.
Ik zag nog net hoe de buschauffeur zijn vuist opstak en razend kwaad zwaaide naar degenen die de bus hadden doen stoppen.
Mannen en vrouwen van één of andere organisatie (want ze droegen allemaal gelijkaardige T - shirts) blokkeerden de bus. Één van hen gebaarde naar de nog steeds van woede kokende buschauffeur om uit te stappen. De buschauffeur zuchtte diep, maar deed uiteindelijk wat hem opgedragen was. "Godverdomse Vluchtelingenorganisatie, of wat het dan ook moge zijn, ook altijd." hoorde ik hem mompelen. Hij haalde de nodige papieren uit, wankelde recht en klapte zo luid zijn portier dicht, dat de achterste persoon in de plots ijzige stil geworden bus er de rillingen van kreeg.
Ik bestudeerde de mensen nader. Er zat toch niets anders op. Want het leek uit te schijnen dat we hier wel nog eens lang konden stilstaan.
Het waren vrouwen en mannen van verscheidene leeftijden, maar toch...voornamelijk jonge mensen. Één van de jongemannen, een blonde kerel, voerde een geanimeerd gesprek met onze buschauffeur, die al wat leek te zijn bekomen van de schrik. Zijn woede leek zelfs volledig bekoeld toen hij lachte om iets wat een jongedame zei.
In de bus was het rumoer ondertussen teruggekeerd. Hier en daar hoorde ik mensen klagen en zagen, anderen leken ongerust en nog anderen trokken zich er niets van aan en sliepen ongestoord verder.
Ik richtte mijn aandacht weer op buiten. Ik wreef over het smoezelige busraampje, wat door mijn adem bedampte, en stelde me vragen bij de psychische toestand van onze buschauffeur. Waar hij vijf minuten geleden nog lachte, stond zijn gezicht nu op onweer. Van het ene uiterste naar het andere. Het leek wel alsof het vijf over twaalf was.
Onze bipolaire buschauffeur zwaaide opnieuw woest met zijn vuist, deze keer naar een onbenulligheid in de lucht. Een ietwat oudere vrouw suste hem toe, maar dat leek hem niet tot rust te kunnen brengen.
Het zag er verdomd niet goed uit...
Rania, 25 mei 2028, Birkhadem, 17u15
Ik zag nog net hoe de grote Afrikaanse jongeman de klap opving; door met zijn vuist de hand van zijn kleinere tegenstander te omsluiten. Met zijn andere hand hield hij de kwade Sascha in bedwang.
De tijd leek even stil te staan.
"Wat doe je nou?!" snauwde de vriend van Sascha de grote jongen toe.
"Dit is voor niets nodig, Sascha en Adam." zei de grote jongeman met een koele charismatige stem. "En dat weten jullie maar al te goed. Onrust zoeken in een stad als deze, keert zich alleen maar tegen jullie."
Nijdig gaapten ze hem aan, maar toch bleven ze als aan de grond genageld gestaan.
De jongeman anderzijds keek hum kalm en koel aan. Hij doorboorde hun als het ware met zijn donkere ogen. Een blik die kracht uitstraalde. Een blik die impact had.
Wat was ik hem dankbaar.
De Afrikaanse grote jongeman, waar ik niet eens de naam van wist.
"Dankjewel..." fluisterde ik hees en kort, maar zo dankbaar zijn richting uit.
"Yaro. En niets te danken." hij keek me kort aan. Een blik waar ik niets uit kon afleiden.
"Kom we zijn door." beveelde de vriend van Sascha zijn maten. "Laat 'hem' maar hier bij 'haar'." Hij legde zo' n nadruk op die woorden, haast spugend kwamen ze uit zijn mond gerold, dat ik er nare rillingen van kreeg. Hij keek me aan, venijnig en kwaad.
Ferm bleef ik zijn blik vasthouden. Mijn ogen bliksemden hem neer. Vol vuur.
Ik zag zijn blik veranderen in een oogwenk. Angst. Voordat de bende jongeren zich uit de voeten maakte, keek hij me nog één keer aan en hoorde ik hem nog net het woord "heksenkind" uit spugen. Hij greep Sascha bij haar pols en gebaarde zijn maten hen te volgen. Ik volgde ze na met mijn blik totdat ze een zijstraat ingingen. Plots zoals ze mijn wereld waren binnen gevallen en er onheil hadden gesticht waren ze ook verdwenen. Yaro stond nog steeds naast mij, ook de blanke vriendin, die eerder had geholpen, was blijven staan.
Mattéo, 25 mei 2028, voorbij Médéa, 17u18
"Kalm, meneer, we moeten enkel de papieren van uw passagiers checken, zo ook de inhoud van uw laadruimte. Dit duurt niet lang. We hebben ook alle vertrouwen, dat we niemand ongewenst in uw laadruimte zullen aantreffen net zoals dat u niemand meesmokkelt."
Het koud zweet brak uit bij de man. Hij struikelde over zijn woorden: "i..ik..moet op tijd in Algiers zijn. Dit is ONAANVAARDBAAR." De man liep nu rood aan van woede.
Serina suste hem bezorgd toe: "Meneer Lakhdar, dit duurt maar even en is noodzakelijk. Wij kunnen ook niet anders, wij zijn verplicht vanuit de overheid om dit doen." Ze zuchte en keek hem bezorgd en zeer vriendelijk in de ogen. Mourad Lakhdar leek te bedaren, zuchtte en droop af naar zijn laadruimte. Bewonderend over Serina haar overredingskracht lachte ik haar goedkeurend toe.
Hij opende zijn laadruimte. Op het eerste zicht leek deze leeg te zijn. Verscheidene van mijn collega' s controleerde de bus op smallere ruimtes.
Ik stapte naar de busdeur en sprak de passagiers in het Algerijns toe: "Lieve mensen, wij zijn opgedragen om even gebruik te maken van jullie tijd en jullie bewijspapieren te controleren." Hier en daar kwam er mismakelijkend gejoel vanuit de bus. Vloekwoorden werden naar mijn hoofd geslingerd, zoals "Dié westeling heeft het recht om onze papieren te controleren?!". Ik negeerde het allemaal, dit was tenslotte mijn taak, toch deed het me wat. Ik verlegde mijn aandacht naar de mensen die begrip uitstraalden.
Als eerste stapte er een jongeman op mij af. De jongeman zat redelijk vooraan in de bus, naast een knappe jongevrouw. Hij had 4 papieren mee.
De jongen sprak me kalm, in het Engels, toe. Ik was helemaal uit het lood geslagen door zijn charismatige en empathische houding! Het voelde hem aan alsof ik hem van ergens kende, maar vanwaar...?!
"Meneer, u moet zich niet verontschuldigen voor het nemen van onze kostbare tijd. Hier hebt u alvast de bewijspapieren van mijn ouders; meneer en mevrouw Rozeron, mijn vriendin Aïscha Yanis en mezelf Amine Rozeron."
Ik werd lijkbleek en misselijk, mijn mond viel open....
Al wat ik kon doen was verbaasd in de zo gelijkaardige amandelvormige maar echter groene ogen van Amine Rozeron staren.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top